ECLI:NL:RBGEL:2024:3241
Rechtbank Gelderland
- Proces-verbaal
- M.A. van Leeuwen
- T.P.E.E. van Groeningen
- A. Bonder
- Rechtspraak.nl
Beslissing op onderzoekswensen in grootschalig drugsonderzoek met betrekking tot EncroChat
Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een beslissing genomen op de onderzoekswensen in een grootschalig drugsonderzoek dat betrekking heeft op EncroChat. De rechtbank behandelt de verzoeken van de verdediging van de verdachte, die momenteel gedetineerd is, en die niet aanwezig was op de zitting. De raadsman, mr. J.C. Reisinger, heeft verzoeken ingediend om getuigen te horen en om inzage te krijgen in verschillende documenten en stukken die verband houden met het onderzoek naar EncroChat. De verdediging stelt dat de op EncroChat-data gebaseerde bewijsmiddelen onrechtmatig zijn verkregen en dat de verzochte getuigen en stukken noodzakelijk zijn om de rechtmatigheid van het vooronderzoek en de betrouwbaarheid van de data te beoordelen.
De rechtbank overweegt dat de verzoeken niet eerder in het strafproces zijn gedaan, waardoor het noodzaakcriterium van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat de interceptie van de EncroChat-data onder de verantwoordelijkheid van Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden en dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit houdt in dat beslissingen van Franse autoriteiten gerespecteerd moeten worden en dat ervan wordt uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het Hof van Justitie, waarin is vastgesteld dat bij interceptie op het grondgebied van een andere EU-lidstaat een kennisgeving aan die lidstaat nodig is, maar dat in dit geval sprake is van samenwerking op basis van een Joint Investigation Team (JIT).
De rechtbank concludeert dat Nederland voldoende geïnformeerd was over de interceptie van gegevens van gebruikers op Nederlands grondgebied en dat de belangen van de verdediging zijn gewaarborgd. De rechtbank wijst de verzoeken van de verdediging af, omdat de noodzaak voor het horen van getuigen en het verkrijgen van de verzochte stukken niet is aangetoond. De rechtbank oordeelt dat de verdediging voldoende mogelijkheden heeft om de betrouwbaarheid van de data te toetsen en dat het voorleggen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie niet noodzakelijk is. De behandeling van de zaak zal worden voortgezet.