20.3De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ontheffing is verleend met het oog op een ander belang dan de openbare veiligheid, waaronder de verkeersveiligheid, en het voorkomen van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren. Dat wellicht ook land- en bosbouwschade in zekere mate voorkomen wordt met deze maatregel, betekent niet dat het doel van de ontheffing op die belangen is gericht. Verder zullen er altijd aanrijdingen blijven voorkomen, aangezien het uitdrukkelijk niet de bedoeling van het college is de populatie reeën tot 0 terug te brengen. Er wordt uitgegaan van een doelstand gericht op de optimale leefomstandigheden voor het ree en gebaseerd op de draagkracht van het bosgebied. Deze doelstand van 2.690 reeën ligt ruim boven de gunstige staat van instandhouding van het ree.
21. De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het college de noodzaak voor het ingrijpen in het belang van de verkeersveiligheid voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Geen andere bevredigende oplossing
22. Volgens eisers wordt ook niet voldaan aan de voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing is. In de bestreden ontheffing schrijft het college dat afschot de ‘meest effectieve methode en bevredigende oplossing’ is en dat standpunt lijkt te worden gehandhaafd in het besluit op bezwaar. Dit is volgens eisers een onjuiste stelling en ook een miskenning van de voorwaarde die de wet stelt aan het verlenen van een ontheffing. Er staat immers nergens in de wet dat ‘de meest effectieve methode’ mag worden gekozen. Eisers voeren – onder verwijzing naar de Europese Richtsnoeren– aan dat het college niet heeft gemotiveerd welke andere bevredigende diervriendelijke oplossingen zijn uitgevoerd, wat het effect daarvan was en in hoeverre nog sprake is van een resterende probleem. Het in bezwaar aangehaalde Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland staat vol met aanbevelingen voor het toepassen van andere bevredigende oplossingen dan afschot. Nergens blijkt echter uit dat passende maatregelen zijn genomen die zijn afgestemd op plekken waar aanrijdingen voorkomen en evenmin is beargumenteerd waarom er nog een resterend probleem voor de verkeersveiligheid bestaat. Ook kiezen provincies volgens de Dierenbescherming te makkelijk voor afschot, terwijl er diervriendelijke maatregelen kunnen worden genomen om aanrijdingen met wilde dieren te voorkomen. Eisers zien steun voor hun standpunt in een aantal uitspraken van voorzieningenrechters.
23. Het college stelt zich op het standpunt dat afschot geen laatste redmiddel hoeft te zijn,
wat ook blijkt uit de memorie van toelichting bij de Wet natuurbescherming. Ook volgens vaste rechtspraak hoeven niet eerst alle denkbare probleem verminderende deeloplossingen te worden ingezet, voordat tot het doden van beschermde soorten kan worden overgegaan.
Het college heeft twee soorten alternatieven onderzocht: het reguleren van de populatieomvang en preventieve (lokale) maatregelen die het risico op aanrijdingen met reeën verkleinen. In de ontheffing en in het bestreden besluit is voldoende aandacht besteed aan het bespreken van alternatieve maatregelen. Daarbij gaat het niet om de vraag of aanrijdingen het beste kunnen worden voorkomen door afschot of andere maatregelen maar om de vraag of andere maatregelen zónder afschot een bevredigender alternatief zijn voor andere maatregelen mét afschot. Volgens het college is de verkeersveiligheid met enkel het treffen van preventieve (lokale) maatregelen niet, dan wel onvoldoende, gediend. Uit de kaart bij de brief van 13 januari 2025 blijkt immers dat aanrijdingen in de hele provincie voorkomen. Ook wijst het college erop dat bij het aan de orde zijn van het belang van openbare veiligheid de ernst al is gegeven. Bij deze uitleg hoeft geen extra zware bewijslast te worden opgelegd aan het bevoegd gezag als de doelstelling (het bereiken van een goede verkeersveiligheid) niet even goed zouden kunnen worden bereikt op een voor het ree minder belastende wijze.
24. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen
andere bevredigende oplossing is dan het doden van het ree. De rechtbank stelt voorop dat de vraag of geen andere bevredigende oplossing bestaat, moet worden afgezet tegen het doel van de ingreep.Het doel van deze ontheffing is het beperken van de populatieomvang reeën omwille van de verkeersveiligheid. Bij de beoordeling of geen andere bevredigende oplossing bestaat, mag ook de effectiviteit van een mogelijke andere oplossing worden betrokken. En niet alle alternatieve maatregelen hoeven getroffen te zijn, voordat wordt overgegaan tot het gebruik van een ontheffing.Dat betekent dat afschot dus niet pas als laatste redmiddel aan de orde komt. Wel moet het college aannemelijk maken dat andere maatregelen niet of onvoldoende tot het beoogde resultaat van minder aanrijdingen leiden of om andere redenen praktisch niet uitvoerbaar of wenselijk zijn.
In de ontheffing heeft het college onderbouwd dat preventieve maatregelen als vangen en levend afvoeren en anticonceptie niet wenselijk of praktisch niet uitvoerbaar zijn. Het bestreden besluit bevat, zoals de voorzieningenrechter ook heeft vastgesteld, een omschrijving van andere maatregelen in het bestreden besluit omschreven, maar geeft weinig tot geen informatie over of deze maatregelen al dan niet zijn ingezet en voor zover van toepassing, tot welke resultaten deze hebben geleid. Het bestreden besluit berust echter ook op het eerder genoemde Aanbevelingsrapport ter vermindering van aanrijdingen met reeën in Flevoland, dat in combinatie met het besluit moet worden gelezen. In het aanbevelingsrapport worden de voor- en nadelen van een aantal maatregelen wél benoemd. Zo is vermeld dat langs een aantal wegen in Flevoland rasters zijn geplaatst maar wordt ook overwogen dat rasters in grote aantallen niet wenselijk zijn, omdat ze het landschap versnipperen en ook andere (migrerende) diersoorten kunnen weren. Het aanleggen van een faunapassage is effectief maar brengt hoge kosten met zich en is niet altijd uitvoerbaar. Op basis van proeven zijn op meerdere trajecten wildreflectoren geplaatst die in eerste instantie effectief leken te zijn. Op dit moment is op die plekken toch weer een toename van het aantal aanrijdingen te zien, waarschijnlijk door gewenning door het ree. Ook worden in de voorjaarsperiode, waarin vooral in de schemerperioden sprake is van meer overstekende reeën, matrixborden geplaatst om de weggebruikers alert te maken en wordt bij het inrichten van wegen rekening gehouden met aanpassing van de bermen waardoor het zicht op de dieren én op het naderend verkeer verbetert. Tijdens de zitting heeft het college hieraan nog toegevoegd dat voor maatregelen zoals het verlagen van de snelheid of het afsluiten van wegen (politieke) besluitvorming nodig is die hij niet in de hand heeft. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan deze toelichting te twijfelen. Voor zover eisers nog vraagtekens hebben gezet bij het toepassen van afschot in de hele provincie heeft het college erop gewezen dat het wegnemen van reeën in bepaalde gebieden direct gelegen aan de wegen geen enkel effect heeft. Dit werkt namelijk als een vacuüm en trekt weer jonge onervaren reeën aan, die op zoek zijn naar een territorium. Een lagere dichtheid zorgt voor minder aanrijdingen en daarom is het van belang om in de hele provincie en met name in de leefgebieden aangrenzend aan de aandachtsgebieden, populatiereductie uit te voeren.
De rechtbank komt al met al tot de conclusie dat het college op deze wijze voldoende heeft onderbouwd dat het inzetten van een aantal maatregelen niet of onvoldoende effectief blijkt, een aantal maatregelen (financieel) niet uitvoerbaar is en weer andere niet wenselijk zijn vanwege de impact op het landschap of op het verkeer. Daardoor is voldoende aangetoond dat, naast het blijvend inzetten van een aantal hiervoor genoemde maatregelen, aanvullend populatiebeheer nodig is om de verkeersveiligheid te verbeteren.
Strijd met de Beleidsregels
25. Volgens eisers is de besluitvorming is in strijd artikel 12 van de Beleidsregels
Uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016, aangezien met de ontheffing afschot in de hele provincie wordt toegestaan.
26. Het college stelt zich op het standpunt dat onder voorwaarden kan worden
afgeweken van de Beleidsregels. Gelet op het grote belang dat is gediend met de verkeersveiligheid, is het college van mening dat dit bijzondere omstandigheden zijn die niet in strijd zijn met het gedachtegoed achter de Beleidsregels en de met de Beleidsregels te dienen doelen.
27. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat artikel 12 van de
Beleidsregels ziet op een ontheffing die wordt verleend op grond van artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming. De ontheffing in deze zaak is echter gebaseerd op artikel 3.17 van de Wet natuurbescherming. Het college hoefde daarom niet van de Beleidsregels af te wijken.