ECLI:NL:RBMNE:2024:4097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
UTR 24/332
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere inzake bijstandsverlening met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiseres, een jonge vrouw van 18 jaar afkomstig uit Turkije, had bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van haar bijstandsuitkering. Het primaire besluit van 17 juli 2023 kende haar een bijstandsuitkering toe per 7 juni 2023, terwijl eiseres vond dat deze uitkering per 27 februari 2023 had moeten ingaan, de datum waarop zij naar Nederland arriveerde na een traumatische ervaring in Turkije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet eerder dan 7 juni 2023 een aanvraag voor bijstand heeft gedaan. Verweerder stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Eiseres had onvoldoende kennis van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en haar vader, die zelf bijstandsontvanger was, kon haar niet adequaat helpen. De rechtbank oordeelde dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres was om tijdig een aanvraag in te dienen en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet voldoende waren om bijstandsverlening met terugwerkende kracht te rechtvaardigen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van haar proceskosten ontving. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/332
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: A. Yari),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere

(gemachtigde: mr. P.J.M. Hendriks).

Procesverloop

Met het besluit van 17 juli 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder een bijstandsuitkering toegekend per 7 juni 2023 naar de norm voor een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar (per deze datum € 295,20 netto per maand).
Eiseres heeft bezwaar gemaakt, omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de uitkering. Zij vindt dat de uitkering moet ingaan per 27 februari 2023.
Verweerder heeft het bezwaar met het besluit van 27 november 2023 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig samen met haar vader de heer [naam] , zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Bestreden besluit (in essentie weergegeven)

1. Verweerder stelt dat de bijstandsuitkering terecht is toegekend met ingang van 7 juni 2023. Op deze dag heeft eiseres zich namelijk gemeld voor een uitkering. Als hoofdregel geldt dat de uitkering met ingang van deze dag wordt toegekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. [1] Volgens verweerder is in het geval van eiseres echter geen sprake van dergelijke bijzonderheden. De persoonlijke omstandigheden waar eiseres op wijst gelden op zichzelf staand niet als bijzondere omstandigheden, te weten dat zij 18 jaar is, uit Turkije komt en al eerder in bijstandsbehoeftige omstandigheden zou hebben verkeerd. [2]
2. Verder is niet gebleken dat eiseres eerder dan 7 juni 2023 actie heeft ondernomen richting verweerder om een melding/ aanvraag te doen voor een bijstandsuitkering. Weliswaar stelt zij dat de eerste mogelijkheid voor een afspraak bij Burgerzaken was op 28 april 2023, maar dit ging om een afspraak voor een inschrijving in verband met hervestiging. De vader van eiseres heeft op 7 maart 2023 een e-mail van de afdeling Burgerzaken ontvangen waaruit blijkt dat hij gevraagd heeft of de afspraak op een eerder tijdstip kon plaatsvinden. Het afsluiten van een zorgverzekering is weergegeven als reden voor het verzoek de afspraak te verzetten. Het ging dus over een afspraak bij een andere afdeling van verweerder met een ander doel.
3. Verweerder benadrukt verder dat het eiseres haar eigen verantwoordelijkheid is om tijdig een aanvraag voor bijstand in te dienen, of zich tot verweerder te wenden voor informatie. Dat eiseres niet bekend was met de sociale voorzieningen in Nederland en het wijkteam haar niet direct zou hebben gewezen op de mogelijkheid een bijstandsuitkering aan te vragen, komt voor haar risico. [3] Daarbij woont eiseres bij haar vader, die al jaren zelf een bijstandsuitkering heeft en deze in het verleden meermaals heeft aangevraagd. Hij heeft eiseres ook geholpen met het regelen van diverse (financiële) zaken. Voor zover sprake is van een taalbarrière had eiseres een derde kunnen inschakelen voor hulp.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

4. Eiseres vindt dat de bijstandsuitkering per 27 februari 2023 toegekend had moeten worden. Vanwege de aardbeving moest eiseres Turkije plotseling verlaten. Dit was traumatisch en zij heeft zich niet kunnen voorbereiden op de komst naar Nederland. Vanaf de aankomst in Nederland, op 27 februari 2023, had eiseres geen inkomen. Ook haar vader had niet voldoende (financiële) middelen om voor zichzelf en zijn dochters in de basisbehoeften te voorzien.
5. Eiseres heeft onvoldoende kennis van het systeem en de sociale voorzieningen in Nederland. Daarbij is het onjuist dat haar vader goed kon helpen. Hij heeft zelf namelijk onvoldoende kennis over de mogelijkheden voor jongeren vanaf 18 jaar en zijn financiële verantwoordelijkheden liggen bij zijn bewindvoerder. De bewindvoerder en het wijkteam hebben niet gewezen op de mogelijkheid voor eiseres om bijstand aan te vragen.
6. Daarnaast vindt eiseres dat medewerkers van verweerder nalatig zijn geweest. Zo is eerder een aanvraag bijzondere bijstand gedaan voor het vergoeden van kleding voor eiseres en haar zus. Dit is door verweerder, bij wijze van uitzondering, toegekend. Verweerder was dus op de hoogte van de situatie, maar heeft er niet op gewezen dat eiseres jongerenbijstand kon aanvragen. Gelet op het voorgaande doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

7. Als uitgangspunt geldt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Dit kan anders zijn in het geval van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als de betrokkene geen verwijt treft van de latere melding of aanvraag. Dat is bijvoorbeeld het geval als de betrokkene niet in staat was eerder bijstand aan te vragen, of daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. [4]
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet eerder een melding of aanvraag voor bijstand heeft gedaan dan op 7 juni 2023. Het gaat dus om de vraag of diverse omstandigheden maken dat de uitkering toch per een eerdere datum (27 februari 2023) moet ingaan.
9. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is om zich tijdig te melden om bijstand aan te vragen. Daarin kan van eiseres worden verwacht dat zij hulp inschakelt. [5]
10. Het is invoelbaar dat eiseres uit een voor haar ingrijpende situatie naar Nederland is gekomen en mede hierdoor was aangewezen op hulp vanuit het wijkteam. Dat medewerkers van verweerder en/ of anderen eiseres hebben geholpen, met het regelen van andere voorzieningen, betekent niet automatisch dat zij hadden kunnen of moeten weten dat eiseres aanspraak kon maken op een bijstandsuitkering. Als al sprake was van een gebrek aan voorlichting, dan geldt dat dit niet betekent dat bijstand met terugwerkende kracht moet worden verleend. [6]
11. Ook de omstandigheden dat eiseres al eerder bijstandbehoevend was en onbekend was met wet- en regelgeving maken niet dat bijstandverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. [7]
12. De conclusie is dat verweerder alle omstandigheden in onderlinge samenhang heeft bezien en gewogen. Eiseres heeft verder niet (met stukken) onderbouwd dat de besluitvorming in haar geval dusdanig nadelig uitvalt dat wel van bijzondere omstandigheden uitgegaan had moeten worden. Verweerder heeft kunnen beslissen dat er in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het aannemen van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
13. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug en geen vergoeding van haar proceskosten.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024 door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar artikel 44, eerste lid, van de Pw.
2.Verweerder verwijst in het bestreden besluit m.b.t. de gestelde eerdere bijstandsbehoeftige omstandigheden naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 10 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2835.
3.Verweerder verwijst naar uitspraken van de Raad van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:172, 7 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:457 en 28 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:569.
4.Uitspraak van de Raad van 8 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1524 r.o. 4.2.
5.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 25 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1454 r.o. 4.4.2.
6.Uitspraak van de Raad van 28 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:569.
7.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 25 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1454 r.o. 4.6.1. en uitspraak van de Raad van 17 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:984 r.o. 4.4.