ECLI:NL:CRVB:2023:1454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
21 / 4109 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en ingangsdatum bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de bijstand die aan appellanten is toegekend. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft heeft bijstand verleend met ingang van 22 september 2020, maar appellanten menen dat zij recht hebben op bijstand vanaf 12 augustus 2020, de datum waarop appellant zich inschreef op het adres van appellante. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad stelt dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellanten is om zich tijdig te melden voor bijstandsaanvragen. Appellanten hebben geen actie ondernomen die tot een aanvraag had moeten leiden vóór 17 september 2020. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de ingangsdatum van de bijstandsverlening op 17 september 2020 moest worden vastgesteld, en deze uitspraak is door de Raad bevestigd. De Raad heeft ook overwogen dat het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden op zich geen bijzondere omstandigheid is die rechtvaardigt dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De conclusie is dat appellanten geen bijstand krijgen over de periode vóór 17 september 2020 en dat zij geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

21/4109 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 oktober 2021, 21/81 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant) en [appellante] te [woonplaats 2] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft (college)
Datum uitspraak: 25 juli 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 13 oktober 2020 heeft het college appellanten met ingang van
22 september 2020 bijstand verleend naar de norm van gehuwden. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de bijstand, maar het college is met een besluit van 25 november 2020 (bestreden besluit) bij de ingangsdatum van 22 september 2020 gebleven.
Appellanten hebben tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de ingangsdatum van de bijstandsuitkering vastgesteld op
17 september 2020.
Namens appellanten heeft mr. L.A. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 maart 2023. Voor appellanten is mr. Fischer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. te Vrede.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de aan appellanten toegekende bijstand. Het college heeft bijstand toegekend met ingang van de dag waarop appellanten zich hebben gemeld voor het aanvragen van bijstand. Appellanten menen dat aan hen met ingang van
12 augustus 2020 bijstand moet worden toegekend. Appellant heeft zich op die datum ingeschreven op het adres van appellante. Volgens appellanten zijn er bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij de bijstand vanaf 12 augustus 2020 zouden moeten krijgen. Appellanten krijgen in hoger beroep geen gelijk. De ingangsdatum blijft
17 september 2020.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW). Nadat appellant zich in de Basisregistratie personen (BRP) op
12 augustus 2020 heeft ingeschreven op het adres van appellante, heeft het college bij besluit van 31 augustus 2020 de bijstand van appellante naar de norm van een alleenstaande met ingang van 12 augustus 2020 ingetrokken. In dit besluit heeft het college appellante erop gewezen dat zij misschien samen met haar partner recht heeft op een gezamenlijke uitkering. Om een eventueel gezamenlijk recht te beoordelen moet appellante samen met haar partner een aanvraag indienen. Het college heeft verwezen naar de website van de gemeente waar meer informatie is te vinden. Verder staat in dit besluit het volgende: “Dien uw eventuele aanvraag zo snel mogelijk in. Uiterlijk binnen 10 werkdagen na dagtekening van deze beschikking. Alleen dan kan het recht op een gezamenlijke uitkering aansluiten op de einddatum van uw alleenstaande uitkering.” Tegen dit besluit hebben appellanten geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Appellanten hebben op 17 september 2020 samen een aanvraag om bijstand ingediend. Appellanten hebben op het aanvraagformulier niet verzocht om een eerdere ingangsdatum dan de meldingsdatum. Bij besluit van 13 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college bijstand aan appellanten toegekend met ingang van 22 september 2020. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn, die rechtvaardigen een eerdere ingangsdatum te laten gelden dan de meldingsdatum.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van 22 september 2020 niet juist is, omdat op het formulier 17 september 2020 als meldingsdatum staat vermeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de bijstand met ingang van 17 september 2020 wordt toegekend.

Het standpunt van appellanten

3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan bijstand met een eerdere ingangsdatum dan 17 september 2020 hoeft te worden verleend. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college wist dat zij aanspraak wensten te maken op bijstand. In een e-mail van 25 juni 2020 heeft een medewerker van het advocatenkantoor van mr. Fischer namelijk aan een medewerker van het klantcontactcentrum van de gemeente Delft laten weten dat appellant een verblijfsvergunning heeft, dat hij zich zal voegen bij de rest van het gezin en dat appellanten zich zullen melden voor het aanvragen van een gezinsuitkering, zodra ze de pasjes van de IND hebben ontvangen. Appellant heeft zich op
12 augustus 2020 ingeschreven in de BRP. Omdat het college op de hoogte was van de gezinssituatie, had het college aan appellanten met ingang van deze datum bijstand moeten toekennen. Het is onnodig formalistisch om de bijstand die appellante ontving te beëindigen en te verlangen dat binnen tien dagen een gezamenlijke aanvraag zou worden ingediend.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.2.1.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. [1] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, of indien is gebleken dat de betrokkene op enige wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. Maar deze situaties doen zich hier niet voor.
4.2.2.
Appellant heeft met zijn inschrijving in de BRP op 12 augustus 2020 weliswaar bij de gemeente gemeld dat hij verblijft op het adres van appellante, maar dit is geen actie in de richting van het college die tot het innemen van een aanvraag om bijstand had moeten leiden. De e-mail van 25 juni 2020 kan ook niet als een dergelijke actie worden gezien. In deze
e-mail staat juist dat appellanten zich nog zullen melden voor het doen van een aanvraag. Dat de gemeente op de hoogte was van de situatie van appellanten en volgens appellanten kon weten dat zij in aanmerking wensten te komen voor gezinsbijstand toen appellant zich inschreef op het adres van appellante, is daarvoor onvoldoende. In het besluit van 31 augustus 2020 heeft het college uitgelegd dat het aan appellanten is om zich te melden bij het college voor het doen van een aanvraag. Het college heeft in dat besluit toegelicht hoe appellanten dit kunnen doen. Het is niet gebleken dat appellanten eerder dan op 17 september 2020 enige actie in de richting van het college hebben ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat het niet mogelijk was om zich eerder dan
17 september 2020 te melden voor het aanvragen van bijstand. Appellant heeft pas op
2 september 2020 een Burgerservicenummer ontvangen waarmee hij een DigiD kon aanvragen. Vervolgens heeft hij langer dan gebruikelijk moeten wachten op een DigiD-code. Omdat hij die DigiD nodig had om de aanvraag om bijstand in te dienen, kon hij de aanvraag niet eerder indienen. Het gaat te ver om van appellanten te verlangen dat zij tussentijds contact hadden moeten opnemen met de gemeente, mede vanwege de taalbarrière.
4.4.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.4.1.
Andere bijzondere omstandigheden die zich kunnen voordoen, waardoor bijstand met terugwerkende kracht zou kunnen worden verleend, is als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. Zo’n situatie kan zich ook voordoen als een betrokkene een gegronde reden voor de latere melding had. Maar ook deze situaties doen zich hier niet voor.
4.4.2.
Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van appellanten om zich tijdig te melden om bijstand aan te vragen. Als het niet mogelijk was de aanvraag eerder in te dienen door omstandigheden buiten hun invloedssfeer, zoals het laat verkrijgen van een DigiD, had het op hun weg gelegen het college daarover te informeren en bij het college al te melden dat zij bijstand wilden. Voor zover zij daarbij problemen ondervonden vanwege een taalbarrière hadden appellanten een derde kunnen inschakelen voor hulp.
4.5.
Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat zij bijstandbehoevend zijn, dat zowel zijzelf als hun drie minderjarige kinderen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van de bijstand. Appellanten missen zes weken inkomen, terwijl zij geen enkele buffer hebben om op terug te vallen.
4.6.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.6.1.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen is het verkeren in bijstandbehoevende omstandigheden niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijstandsverlening met terugwerkende kracht gerechtvaardigd is. [2]
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6.1 volgt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum dan de meldingsdatum rechtvaardigen. Gelet op artikel 44, eerste lid, van de PW betekent dit dat toekenning van de bijstand met terugwerkende kracht in dit geval niet mogelijk is. De rechtbank heeft dit terecht geoordeeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat appellanten geen bijstand krijgen over de periode vóór 17 september 2020.
6. Appellanten krijgen daarom geen vergoeding voor hun proceskosten. Zij krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Dit is vaste rechtspraak, zie de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Vergelijk de uitspraak van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:66.