ECLI:NL:CRVB:2023:569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
21 / 2349 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht door de Centrale Raad van Beroep

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 28 maart 2023, wordt de afwijzing van een aanvraag om individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht behandeld. Appellante, die sinds 1 mei 2015 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht vanaf 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Schiedam had deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad oordeelt dat onbekendheid met de wettelijke regeling en een gebrek aan voorlichting geen bijzondere omstandigheden zijn. De medische omstandigheden van appellante werden ook niet als zodanig erkend, aangezien zij in de betreffende periode wel aanvragen voor bijzondere bijstand had kunnen indienen.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde de afwijzing van de aanvraag en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor was. De uitspraak benadrukt dat de verlening van de individuele inkomenstoeslag in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen, wat in dit geval niet werd aangetoond.

Uitspraak

21 2349 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 juni 2021, 21/1251 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 28 maart 2023

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2023. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. In deze uitspraak gaat het over de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht. De reden daarvoor is dat er volgens het college geen bijzondere omstandigheden zijn die toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Verder beoordeelt de Raad het verzoek van appellante om veroordeling van het college tot vergoeding van schade.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 mei 2015 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW). In de periode vóór 21 juli 2014 ontving appellante ook bijstand in de gemeente Schiedam.
1.2.
Het college heeft het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de compensatie van zorgkosten aangemerkt als een aanvraag om individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de PW met terugwerkende kracht vanaf 2012.
1.3.
Bij besluit van 13 oktober 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 februari 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellante om toekenning van een individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht over de periode 2012 tot en met 2018 afgewezen.
1.4.
Het college heeft in 2019 en in de jaren daarna op aanvraag van appellante individuele inkomenstoeslag toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder het college:
“3. Op de verlening van de individuele inkomenstoeslag is artikel 44 van de PW van toepassing. Dit betekent dat een individuele inkomenstoeslag in beginsel niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van
5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215) volgt dat onbekendheid met een wettelijke regeling en een gebrek aan voorlichting van de zijde van het bijstandsverlenend orgaan niet dergelijke omstandigheden zijn en dan ook geen reden zijn om tot toekenning van bijstand met terugwerkende kracht over te gaan. De medische omstandigheden van eiseres zijn dat evenmin. Eiseres heeft weliswaar een medische verklaring overgelegd, maar daaruit kan niet worden opgemaakt dat zij niet in staat is geweest in de periode van 2012 tot en met 2018 om een aanvraag om toekenning van de toeslag in te dienen mede bezien in het licht van het feit dat eiseres in deze periode wel aanvragen om bijzondere bijstand bij verweerder heeft kunnen indienen. Op grond van het voorgaande heeft verweerder terecht de aanvraag om verlening van een individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht tot 2012 afgewezen.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de individuele inkomenstoeslag met terugwerkende kracht van 2012 tot en met 2018 moet worden toegekend omdat sprake is van bijzondere omstandigheden. Appellante heeft aangevoerd dat zij door haar medische omstandigheden haar aanvraag niet goed heeft kunnen doen. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij niet goed is geïnformeerd door Stroomopwaarts over het recht op individuele inkomenstoeslag en over de tegemoetkomingen die zij van Stichting leergeld kan krijgen. Appellante stelt tot slot om die reden schade te hebben geleden en verzoekt daarom om het college te veroordelen tot vergoeding van die schade.
4. De beoordeling door de Raad.
4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De vragen of appellante recht heeft op tegemoetkomingen van de Stichting leergeld en welke rol Stroomopwaarts heeft gespeeld bij het niet ontvangen van deze tegemoetkomingen kunnen hierbij niet aan de orde komen.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
Conclusies
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen grond aanwezig is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van E.A.J. Westra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023.
(getekend) M. Hillen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.