ECLI:NL:RBMNE:2022:5589

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2596
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering en beoordeling nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de intrekking van een WAO-uitkering. De eiser, die sinds 1998 met psychische klachten uitgevallen was, had in 2007 een WAO-uitkering gekregen, maar deze werd per 28 september 2007 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Eiser heeft in de jaren daarna meerdere keren melding gemaakt van verslechterde gezondheid, maar het Uwv weigerde terug te komen op de intrekking van de uitkering, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de intrekking van de WAO-uitkering onterecht maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische informatie die eiser heeft overgelegd, niet nieuw is en dat de psychische en lichamelijke klachten die hij aanvoert, niet leiden tot een herleving van de WAO-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten om geen herziening van het besluit van 30 juli 2007 toe te staan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv).

Inleiding

1. Met het besluit van 30 juli 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering [1] van eiser met ingang van 28 september 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
1.1.
Met het besluit van 20 december 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv geweigerd terug te komen van zijn besluit van 30 juli 2007. Volgens het Uwv zijn er
geen nieuwe feiten of omstandigheden om terug te komen op de intrekking van de WAOuitkering met ingang van 28 september 2007. Verder zijn er volgens het Uwv in de zogeheten Amber-periode, die duurde tot vijf jaar na 28 september 2007, geen toegenomen beperkingen geweest vanuit dezelfde ziekteoorzaak waar eiser eerder een WAO-uitkering voor kreeg.
1.2.
Met het besluit van 2 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Het Uwv was - met bericht van verhindering - niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten
2. Eiser is op 15 maart 1998 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als productiemedewerker. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv aan eiser een WAO-uitkering toegekend, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling heeft het Uwv met het besluit van 30 juli 2007 de WAOuitkering met ingang van 28 september 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschikt op deze datum minder dan 15% was. Deze intrekking heeft tot in hoger beroep stand gehouden. [2]
2.1.
Op 20 oktober 2010 heeft eiser bij het Uwv melding gemaakt van verslechterde gezondheid met ingang van 1 december 2009 vanwege rugklachten. Bij besluit van 3 mei 2011 heeft het Uwv geweigerd een WAO-uitkering toe te kennen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning daarvan met toepassing van een verkorte wachttijd van vier weken. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is met het besluit van 5 oktober 2011 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 januari 2012 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 5 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Op 9 mei 2012 heeft eiser opnieuw bij het Uwv een melding gedaan van verslechterde gezondheid. Eiser heeft daarbij vermeld dat sinds de intrekking van zijn WAO-uitkering niet alleen zijn rugklachten zijn verslechterd, maar ook zijn psychische gesteldheid. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake was van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na intrekking van de WAO-uitkering. Dit besluit van het Uwv heeft tot in hoger beroep stand gehouden. [3]
2.3.
Op 13 oktober 2015 heeft eiser opnieuw bij het Uwv een melding gedaan van verslechterde gezondheid. Het Uwv heeft de aanvraag bij besluit van 5 november 2015 afgewezen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4.
Op 6 april 2016 heeft eiser opnieuw bij het Uwv een melding gedaan van verslechterde gezondheid. Het Uwv heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 5 november 2015. Met het besluit van 25 april 2016 heeft het Uwv dat verzoek afgewezen wegens het ontbreken van nieuwe gegevens. Ook dit besluit heeft in hoger beroep stand gehouden. [4]
2.5.
Eiser heeft zich op 21 november 2021 opnieuw gemeld bij het Uwv en verzocht om een herbeoordeling. Volgens eiser is zijn WAO-uitkering ten onrechte ingetrokken en heeft hij nieuwe medische informatie waaruit blijkt dat hij recht heeft op een WAO-uitkering.
2.6.
Met het primaire besluit heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn om terug te komen op de intrekking van de WAOuitkering met ingang van 28 september 2007. Ook heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er in de Amber-periode geen toegenomen beperkingen zijn geweest vanuit dezelfde ziekteoorzaak waar eiser eerder een WAO-uitkering voor kreeg. Met het bestreden besluit heeft het Uwv dit standpunt gehandhaafd. Het Uwv heeft het bestreden besluit gebaseerd op een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 april 2022.
Het geschil
3. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen op de intrekking van de WAO-uitkering. Volgens eiser heeft hij ten eerste nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het besluit van 30 juli 2007 onzorgvuldig en onjuist is en zijn WAO-uitkering ten onrechte is ingetrokken. Ten tweede betoogt eiser dat uit de overgelegde medische informatie volgt dat zijn medische situatie tijdens de Amber-periode is verslechterd, waardoor zijn recht op een WAO-uitkering moet herleven.
3.1.
De rechtbank gaat in deze uitspraak eerst in op de vraag of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn over het besluit van 30 juli 2007. Als tweede gaat de rechtbank in op de vraag of de medische situatie van eiser tijdens de Amber-periode is verslechterd.
Zijn er nieuwe feiten of omstandigheden over het besluit van 30 juli 2007?
4. Het Uwv heeft op de afwijzing van het verzoek om herziening beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [5]
4.1.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is sprake als deze feiten of omstandigheden ná het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet vóór dat besluit konden en dus behoorden te worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden en dus behoorden te worden overgelegd.
4.2.
Eiser voert aan dat er wel degelijk nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar medische informatie van zijn huisarts. Hij betoogt ten eerste dat uit die informatie blijkt dat zijn psychische klachten op het moment van het besluit van 30 juli 2007 erger waren dan het Uwv destijds heeft aangenomen en dat het Uwv zijn medicatie tegen die klachten destijds niet heeft meegenomen. Ten tweede blijkt volgens eiser uit de informatie van de huisarts dat hij sinds 1996 rugklachten heeft, die op het moment van het besluit van 30 juli 2007 waren verergerd. Het Uwv heeft de rugklachten ten onrechte niet betrokken bij dat besluit. Volgens eiser is het medisch onderzoek destijds dus niet zorgvuldig en volledig geweest. Daardoor zijn de destijds geduide functies niet passend. Tot slot voert eiser aan dat afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden en dat het betoog van eiser niet slaagt. Hieronder legt de rechtbank dat uit.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 april 2022 terecht geconcludeerd dat een deel van de medische informatie die eiser heeft overgelegd ziet op de situatie van ná het besluit van 30 juli 2007. Het gaat onder meer om (lichamelijke) klachten waarvoor eiser sinds 2011 bij cardioloog, longarts, neurochirurg en orthopedisch chirurg is onderzocht of behandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geconcludeerd dat dit geen nieuwe feiten of omstandigheden vormen.
4.5.
Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 18 april 2022 erop gewezen dat in 2007 een expertise is verricht voor de psychische klachten en dat het Uwv destijds bij het vaststellen van de beperkingen rekening heeft gehouden met die expertise. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn nadien geen medische gegevens overgelegd die inzichtelijk maken dat de psychische belastbaarheid van eiser anders had moeten worden vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij van belang geacht dat bij forse psychische problematiek, zoals eiser die stelt te hebben, een behandeling bij een psycholoog of psychiater mag worden verwacht en het gebruik van andere psychofarmaca. Verder staan in het rapport van 18 april 2022 de psychische klachten van eiser beschreven zoals die naar voren zijn gekomen in de expertise uit 2007. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen medische gegevens aangeleverd die een ander beeld geven en komt de als nieuw gepresenteerde informatie overeen met de expertise uit 2007. De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de psychische klachten volgen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het Uwv het medicatiegebruik tegen psychische klachten destijds niet heeft meegenomen. Dat eiser medicatie gebruikte, staat onder meer in het rapport van de verzekeringsarts van 5 september 2006 en was dus al bekend op het moment van het besluit van 30 juli 2007. De rechtbank concludeert daarom dat wat eiser aanvoert over zijn psychische klachten geen nieuwe feiten of omstandigheden vormen.
4.6.
Over de rugklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht erop gewezen dat de CRvB in de uitspraak van 21 augustus 2015 eiser niet heeft gevolgd in zijn stelling dat zijn rugklachten in 2007 ook al tot beperkingen leidden. Daartoe heeft de CRvB overwogen dat uit een brief van de huisarts volgt dat eiser sinds 1996 rugklachten heeft, maar dat uit zijn patiëntenkaart slechts blijkt dat de huisarts hem op 1 februari 2005 – tijdens een eenmalig consult – wegens rugklachten heeft gezien en dat eiser vervolgens voor het eerst in maart 2009 voor zijn rugklachten is verwezen naar de neuroloog. Eiser heeft in de huidige procedure geen gegevens overgelegd waaruit volgt dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn over zijn rugklachten die dateren van vóór het besluit van 30 juli 2007.
4.7.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat de psychische klachten, het medicatiegebruik en de rugklachten in 2007 bekend waren en zijn betrokken bij het vaststellen van de beperkingen. Dat betekent dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn over de medische situatie van eiser. Daaruit volgt dat er evenmin nieuwe feiten of omstandigheden zijn waaruit volgt dat het medisch onderzoek destijds onvolledig en onzorgvuldig is geweest en dat de destijds geduide functies niet passend zijn.
4.8.
Eiser voert ook aan dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Bij de beoordeling door de bestuursrechter of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit mogelijk onredelijk of onjuist is. [6] Vereist is dat wat eiser aanvoert kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering om het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Gelet op wat eiser aanvoert, is een dergelijk uitzonderlijk geval hier niet aan de orde.
Is de medische situatie van eiser tijdens de Amber-periode verslechterd?
5. Op grond van artikel 43a van de WAO vindt toekenning van een WAO-uitkering plaats aan degene van wie de arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens een afname van de arbeidsongeschiktheid is ingetrokken en die binnen vijf jaar na die intrekking arbeidsongeschikt is geworden, als die arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak die in verband waarmee de ingetrokken uitkering werd genoten.
5.1.
Eiser voert aan dat zijn psychische en lichamelijk klachten tijdens de Amberperiode zijn verergerd. Uit medische informatie van de neuroloog blijkt dat de rugklachten al bestonden op het moment van het besluit van 30 juli 2007 en sindsdien zijn verergerd. Verder blijkt uit medische informatie van de huisarts dat eiser psychische klachten heeft, waarvoor hij medicatie gebruikte. De beschrijving van de verzekeringsarts van de psychische toestand van eiser komt niet geheel overeen met die van de huisarts. Als gevolg van de psychische klachten had het Uwv volgens eiser meer beperkingen moeten vaststellen en medisch onderzoek moeten doen.
5.2.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 21 augustus 2015 geoordeeld dat op het moment dat de WAO-uitkering van eiser werd ingetrokken, bij hem uitsluitend beperkingen zijn vastgesteld die verband hielden met zijn psychische klachten. Dit betekent dat andere klachten, zoals de rugklachten van eiser, niet kunnen leiden tot een herleving van de WAOuitkering op grond van artikel 43a van de WAO. Dat eiser al rugklachten had op het moment dat zijn WAO-uitkering werd ingetrokken, maakt dat niet anders. Die rugklachten hebben namelijk destijds niet geleid tot beperkingen en dus ook niet tot een WAO-uitkering vanwege rugklachten. Een toename van rugklachten kan daarom niet leiden tot herleving van de WAO-uitkering, omdat dit geen arbeidsongeschiktheid is die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de ingetrokken WAO-uitkering. Dat geldt ook voor de andere lichamelijke klachten van eiser, waar hij tijdens de zitting op heeft gewezen.
5.3.
In het geval van eiser gaat het erom of in de Amber-periode zijn psychische klachten zodanig zijn toegenomen dat hij daardoor arbeidsongeschikt is geworden. Eiser stelt dat dit het geval is en wijst hiervoor op informatie van zijn huisarts en zijn medicatiegebruik. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 april 2022 die medische informatie bij zijn oordeel betrokken en geoordeeld dat een forse toename van psychische klachten niet strookt met het medicatiegebruik van eiser en het feit dat er geen behandeling plaatsvindt. Volgens de verzekeringsarts mag bij forse psychische problematiek een behandeling bij een psycholoog of psychiater en het gebruik van andere psychofarmaca worden verwacht. In het rapport van 18 april 2022 staan ook de psychische klachten van eiser beschreven zoals die naar voren zijn gekomen in de expertise uit 2007. Volgens de verzekeringsarts zijn er geen medische gegevens aangeleverd die een ander beeld geven. Verder staat in het in beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de als nieuw gepresenteerde informatie overeenkomt met de expertise uit 2007. De rechtbank kan deze uitleg volgen en ziet geen aanleiding om aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Dat eiser zijn klachten anders ervaart en deze volgens hem zijn toegenomen, weegt niet op tegen het deskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Het Uwv heeft terecht beslist dat er geen reden is om terug te komen op het besluit van 30 juli 2007, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. Evenmin is gebleken van een verslechtering van eisers psychische gezondheidssituatie in de Amber-periode. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft en dat hij geen recht heeft op een WAO-uitkering. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO7469.
3.Uitspraak van de CRvB van 21 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2834.
4.Uitspraak van de CRvB van 21 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3678.
5.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
6.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:162, en van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.