In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die in 1989 met psychische klachten uitviel voor zijn werk. Appellant ontving vanaf 1990 een WAO-uitkering, maar deze werd in 2007 ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen. Appellant heeft sindsdien meerdere keren melding gemaakt van verslechterde gezondheid, met name door rugklachten. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat deze rugklachten voortkomen uit een nieuwe ziekteoorzaak en niet uit dezelfde oorzaak als de eerdere WAO-uitkering. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rugklachten niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als die voor de intrekking van de WAO-uitkering. De Raad bevestigt dat er geen nieuwe feiten zijn aangedragen die de eerdere besluiten van het Uwv kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv in zijn besluiten de juiste procedure heeft gevolgd en dat er geen aanleiding is om terug te komen op de eerdere intrekking van de WAO-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.