ECLI:NL:RBMNE:2021:2122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
UTR 20/2682
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie voor dakloze moeder met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor woningurgentie door eiseres, een moeder van minderjarige kinderen, die dakloos dreigt te worden na de beëindiging van haar relatie. Eiseres had een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, maar deze werd afgewezen omdat zij niet had aangetoond dat zij het huurrecht van de woning van haar ex-partner kon verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat eiseres eerst via de civiele rechter moest proberen medehuurder te worden van de woning van haar ex-partner, voordat zij aanspraak kon maken op een urgentieverklaring. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid tot het verkrijgen van medehuurschap bestaat, ook na beëindiging van een relatie, en dat de rechter onder bepaalde omstandigheden kan besluiten dat de hoofdhuurder moet meewerken aan de toewijzing van medehuurschap. Eiseres had echter niet aangetoond dat zij deze mogelijkheid had benut, wat leidde tot de conclusie dat zij niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie. De rechtbank wees ook het beroep op de hardheidsclausule af, omdat er geen sprake was van een uitzonderlijke persoonlijke noodsituatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de urgentieverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Eskes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora ).

Procesverloop

In het besluit van 14 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring bij woningtoewijzing afgewezen.
In het besluit van 14 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020 via Skype for Business. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
Eiseres is op 1 maart 2017 ingetrokken bij haar toenmalige partner, met wie zij drie kinderen heeft. In november 2019 heeft eiseres de relatie met haar toenmalige partner verbroken en is zij met haar kinderen blijven wonen in de huurwoning van haar ex-partner, die zelf tijdelijk bij zijn moeder is gaan wonen. Eiseres stelt dat zij niet in de woning kan blijven wonen, omdat zij geen medehuurder is. Zij heeft samen met haar ex-partner op 15 december 2019 een aanvraag tot medehuurschap ingediend bij de verhuurder, De Alliantie, maar die is niet in behandeling genomen omdat zij hun relatie toen al hadden verbroken en haar ex-partner uiteindelijk besloot de aanvraag in te trekken. Omdat zij geen familie of vrienden heeft die haar kunnen opvangen, heeft zij een urgentieverklaring voor woningtoewijzing aangevraagd bij verweerder.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres beschouwd als aanvraag om een urgentie op grond van medische of sociale redenen, specifiek omdat eiseres in een situatie terecht kan komen waarin zij dakloos wordt met minderjarige kinderen door beëindiging van samenwoning. [1] In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet door middel van een vonnis of vergelijkbaar bewijs heeft aangetoond dat het niet is gelukt om de huurwoning van haar ex-partner op haar naam te krijgen. Dit is een van de in de Huisvestingsverordening gestelde voorwaarden voor deze urgentie. Volgens verweerder kan eiseres medehuurschap van de woning van haar ex-partner vorderen op grond van artikel 7:267 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verweerder heeft geen aanleiding gezien om via de hardheidsclausule in uitzondering op de urgentieregels een urgentieverklaring aan eiseres te verlenen.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte aanneemt dat zij medehuurschap van de woning van haar ex-partner kan verkrijgen. Dit kan niet op grond van artikel 7:266 BW, omdat eiseres en haar ex-partner niet getrouwd waren en geen geregistreerd partnerschap hadden. Op grond van artikel 7:267, eerste lid, van het BW, kan het verkrijgen van medehuurschap alleen op gezamenlijk verzoek van de (hoofd)huurder en de potentiële medehuurder. Eiseres’ ex-partner kan niet worden gedwongen om tegen zijn wil mee te werken aan het verkrijgen van medehuurschap voor eiseres. Een vordering tot medehuurschap zou bovendien stranden op de voorwaarde dat de vordering niet ‘kennelijk slechts de strekking’ mag hebben om de persoon voor wie medehuur wordt aangevraagd op korte termijn de positie van huurder te verschaffen, terwijl er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [2] Daarbij heeft eiseres een te laag inkomen om de huurwoning te kunnen opeisen. [3]
4. Verweerder heeft op de zitting verduidelijkt dat eiseres moet aantonen dat zij op grond van het huurrecht bij de rechter een vordering heeft gedaan om medehuurder te worden. De rechter kan op basis van de specifieke feiten en omstandigheden besluiten dat de hoofdhuurder hieraan moet meewerken. Verweerder wijst hierbij op de kort geding-uitspraak van de familierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2016. [4] Als eiseres met een vonnis van de rechtbank kan aantonen dat haar vordering niet is toegewezen, voldoet zij aan de voorwaarden uit de Huisvestingsverordening die haar worden tegengeworpen:
  • aangetoond is dat in de procedure door de partner met de zorg over de kinderen het recht is geclaimd om in de huidige woning te blijven;
  • aangetoond is dat de claim op de woning niet is toegekend;
  • In geval van (…) verbreking van de samenwoning is een vonnis of vergelijkbaar bewijs vereist waaruit blijkt dat het niet gelukt is om de woning o.g.v. het huurrecht op naam te krijgen van de partij die de zorg van de kinderen op zich neemt. [5]
Kan eiseres medehuurschap van de woning van haar ex-partner vorderen?
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres wel de mogelijkheid had om medehuurschap te vorderen zonder medewerking van haar ex-partner. De rechtbank legt dit uit aan de hand van de rechtspraak die bestaat rond artikel 7:267 BW. De Hoge Raad heeft bepaald dat een verzoek tot het aanmerken van een samenwoner tot medehuurder ook nog mogelijk is na de beëindiging van een relatie en van samenwonen (letterlijk: de duurzame gemeenschappelijke huishouding). [6] Hoewel de tekst van artikel 7:267, eerste lid, BW erop wijst dat zo’n verzoek alleen gezamenlijk kan, dus met medewerking van de (hoofd)huurder, is hier in de rechtspraktijk een uitzondering op gecreëerd. Er is rechtspraak van de Hoge Raad die bepaalt dat ook een verzoek van alleen één van de partijen onder omstandigheden kan leiden tot toewijzing van medehuurderschap, op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. [7] De (civiele) rechter kan de (hoofd)huurder dwingen medewerking te verlenen aan de toewijzing van medehuurschap. De uitspraak die verweerder op de zitting heeft aangehaald is een voorbeeld van zo’n geval. [8] In tegenstelling tot wat verweerder zegt is de toewijzing van de vordering tot medehuurschap dan niet gebaseerd op art. 7:267 BW, maar wijkt die hier juist vanaf op grond van de redelijkheid en billijkheid. De rechter neemt (in een voorkomend geval) een onrechtmatige daad aan wanneer de (hoofd)huurder niet wil meewerken aan het verkrijgen van medehuurschap. Wanneer het medehuurschap is verkregen bestaat vervolgens ook de mogelijkheid om op grond van artikel 7:267, zevende lid, BW bij de rechter te vorderen om het huurrecht van de woning te verkrijgen. Op die manier kan de medehuurder hoofdhuurder worden en als enige het recht krijgen om in de woning te blijven wonen.
6. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiseres moet aantonen dat zij op grond van het huurrecht bij de rechter een vordering heeft gedaan om medehuurder te worden. De rechtbank wil benadrukken dat deze vorderingen tot het verkrijgen van medehuurschap en het huurrecht in een situatie zoals zich hier voordoet, alleen in uitzonderlijke omstandigheden door de rechter worden toegewezen. De rechtbank oordeelt in déze procedure niet over de vraag of de vorderingen succesvol zouden zijn. Waar het hier om gaat is dat eiseres de mogelijkheid had om medehuurschap te vorderen en het gebruik van de woning van haar ex-partner op te eisen. Pas als eiseres van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt en aan verweerder met het rechterlijk vonnis kan laten zien dat dit niet gelukt is, voldoet zij aan de voorwaarden genoemd in bijlage II bij de Huisvestingsverordening voor woningurgentie vanwege dreigende dakloosheid met minderjarige kinderen. [9] Dat eiseres vindt dat niet van haar mag worden verwacht dat zij een – in haar ogen bij voorbaat kansloze – procedure voert tegen haar ex-partner kan niet leiden tot een andere conclusie. Verweerder past de Huisvestingsverordening toe zoals deze door de gemeenteraad kennelijk is beoogd.
7. Dat eiseres’ inkomen te laag is om medehuurder te worden en de huurwoning op te kunnen eisen kan de rechtbank niet vaststellen. Verweerder betwist dat dit een probleem zal opleveren, omdat eiseres in een sociale huurwoning woont. De rechtbank ziet in dat het mogelijk is dat de financiële situatie van eiseres in haar nadeel kan meewegen bij de beoordeling van de vorderingen tot medehuurschap en het huurrecht door de civiele rechter. Om in aanmerking te kunnen komen voor gevraagde urgentie moet zij dit echter geprobeerd hebben door de vorderingen in te stellen.
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat een vordering tot medehuurschap zou stranden op de voorwaarde bedoeld in artikel 7:267, derde lid, aanhef en onder b, van het BW overweegt de rechtbank dat ook dit niet leidt tot het oordeel dat van eiseres niet mocht worden verwacht dat zij zou proberen het medehuurschap te verkrijgen, zoals op grond van de Huisvestingsverordening is vereist.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder gelijk heeft dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een urgentieverklaring omdat zij niet heeft geprobeerd de woning op grond van het huurrecht te verkrijgen.
Is de afwijzing van de urgentieverklaring in strijd met het gelijkheidsbeginsel?
10. De gemachtigde van eiseres heeft een pagina ingediend uit een advies van de urgentiecommissie voor een andere cliënte van hem, waarin wordt besloten wel urgentie te verlenen. Hij heeft gewezen op de volgende bepaling uit dit advies: ‘
Mevrouw heeft meer dan twee jaar samen gewoond met haar ex-partner op de …Door de relatieverbreking moet zij de huidige woning verlaten. Zij kan de woning niet opeisen, omdat de huurovereenkomst op naam van de ex-partner staat. Hierdoor ontstaat dakloosheid met een minderjarig kind als gevolg van relatieverbreking.’ Omdat het hier volgens eiseres gaat om een gelijk geval als dat van haar, handelt verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel door eiseres geen urgentie te verlenen.
11. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom het een gelijk geval betreft. De geciteerde tekst bevat aanwijzingen dat het een geval is dat lijkt op dat van eiseres, maar de rechtbank heeft onvoldoende informatie over de specifieke omstandigheden van het geval om hieruit af te kunnen leiden dat het om een gelijk geval gaat. Daarbij heeft verweerder op de zitting aangegeven dat de verleende urgentieverklaring aan de betreffende persoon uiteindelijk weer is ingetrokken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Moest verweerder urgentie verlenen op grond van de hardheidsclausule?
12. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder haar op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring zou moeten verlenen. [10] De Alliantie, de verhuurder van de huurwoning van haar ex-partner, beschouwt de huidige situatie als woonfraude en komt regelmatig langs voor controle bij de woning. Eiseres doet dan net alsof zij niet thuis is, maar de situatie is onhoudbaar. Bovendien dreigt de ex-partner van eiseres de woning op te eisen omdat hij er weer alleen wil wonen. Verhuizing naar een andere gemeente is geen optie in verband met de omgangsregeling met eiseres’ ex-partner, vader van haar drie thuiswonende kinderen. Bovendien wil zij haar vierde kind, die nu in voorziening voor intensieve jeugdhulp verblijft, graag bij haar in huis halen. Daarbij kan verweerder haar niet tegenwerpen dat zij niet alle juridische mogelijkheden heeft benut om de woning op te eisen.
13. De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor het feit dat eiseres zich in een uiterst vervelende en onzekere situatie bevindt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiseres niet op grond van de hardheidsclausule een urgentieverklaring te verlenen. Verweerder heeft toegelicht dat hij de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij uitzonderlijke persoonlijke noodsituaties toepast, om te voorkomen dat urgent woningzoekenden een te groot beslag leggen op het woningaanbod. Deze terughoudende toepassing van de hardheidsclausule vindt de rechtbank niet onredelijk. De hardheidsclausule vormt namelijk een ‘uitzondering op de uitzondering’. De Huisvestingsverordening geeft regels voor een eerlijke verdeling van beschikbare sociale woonruimte in Almere. Dat is nodig omdat er een tekort aan betaalbare huurwoningen is. De urgentieregels maken op die regels een uitzondering als er sprake is van persoonlijke noodsituaties. De hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering. Verweerder heeft kunnen oordelen dat in het geval van eiseres (nog) geen sprake is van een persoonlijke noodsituatie, omdat zij ten tijde van het bestreden besluit nog in de huurwoning verbleef en er (nog) geen concrete aanwijzingen zijn dat zij de huurwoning moet verlaten vanwege De Alliantie of haar ex-partner.
14. De rechtbank wil verweerder er wel op wijzen dat er bij de beoordeling in het kader van de hardheidsclausule geen ruimte is om opnieuw argumenten tegen te werpen die al in het kader van de algemene voorwaarden voor urgentieverlening zijn tegengeworpen. Dit zou erop neerkomen dat dezelfde omstandigheden iemand dubbel kunnen worden tegengeworpen. Dat is niet in lijn met de mogelijkheid die de hardheidsclausule geeft om iemand urgentie te verlenen ondanks dat deze persoon niet voldoet aan de algemene voorwaarden voor urgentie. Eiseres heeft dus gelijk dat haar in het kader van de hardheidsclausule niet kan worden tegengeworpen dat zij niet alle juridische mogelijkheden heeft benut om de huurwoning op te eisen, omdat dit al een van de algemene voorwaarden voor de urgentie is. De rechtbank verbindt hieraan geen gevolgen omdat het besluit, zoals hiervoor al is overwogen en beslist, wordt gedragen door de overige elementen van de motivering.

Conclusie

15. Eiseres voldoet niet aan de algemene voorwaarden uit de Huisvestingsverordening voor urgentie. Verder heeft verweerder kunnen besluiten haar geen urgentie te verlenen op grond van de hardheidsclausule. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 30 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Deze grond voor urgentie is neergelegd in artikel 11, tweede lid onder c en derde lid van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (hierna: Huisvestingsverordening) en uitgewerkt in bijlage II, onder I, punt 3, onderdeel b, onder i van de Huisvestingsverordening.
2.Artikel 7:267, derde lid, onder b van het BW.
3.Artikel 7:267, derde lid, onder c van het BW.
5.Genoemd onder de eerste, tweede en vijfde bullet point van bijlage II, onder I, punt 3, onderdeel b, onder i van de Huisvestingsverordening.
6.Mits dat verzoek zo spoedig mogelijk na die beëindiging is gedaan als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden gevergd. Zie de uitspraak van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2193).
7.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 13 november 1987 (ECLI:NL:HR:1987:AC3287), ro 3.3.
8.De rechtbank wijst ook nog op een aantal andere voorbeelden: de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2008 (ECLI:NL:RBAMS:2008:BF1825), de uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 7 september 2011 (ECLI:NL:RBUTR:2011:BS1410) en de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2828).
9.Genoemd onder de bijlage II, onder I, punt 3, onderdeel b, onder i van de Huisvestingsverordening.
10.Artikel 27 van de Huisvestingsverordening.