ECLI:NL:RBMNE:2016:6222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
- / HA ZA 5344803
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over medehuurderschap en voorlopig gebruik van een huurwoning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw dat de man haar medewerking verleent aan het verkrijgen van medehuurderschap voor de woning die zij samen bewoonden. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft een woning in Apeldoorn, maar deze is verhuurd, en zij verblijft tijdelijk met de kinderen in een vakantiehuisje van haar ouders. De vrouw stelt dat het noodzakelijk is dat zij met de kinderen in de woning kan verblijven, omdat de afstand naar haar werk en de opvanglocaties voor de kinderen te groot is vanuit Apeldoorn.

De man verzet zich tegen de vorderingen van de vrouw en stelt dat hij als enige huurder van de woning is en dat er geen wettelijke grondslag is voor de vordering van de vrouw. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw recht heeft op medehuurderschap, omdat zij en de man gedurende een lange periode samen in de woning hebben gewoond en een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vrouw toe, waarbij de man wordt veroordeeld om binnen drie dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap voor de vrouw en de woning te verlaten, onder voorwaarde dat de verhuurder de vrouw accepteert als medehuurder.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangen van de vrouw en de kinderen zwaarder wegen dan die van de man, die tijdelijk bij zijn moeder kan verblijven. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die in hun vertrouwde omgeving moeten kunnen blijven. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: 5344803 UV EXPL 16-269
Vonnis in kort geding van 5 oktober 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.B. Winthagen te IJsselstein,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. Th. de Werdt te IJsselstein.
Partijen zullen hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de brief van 14 september 2016 met producties van de zijde van de man
  • de brief van 16 september 2016 met producties van de zijde van de vrouw;
  • de pleitnota van de zijde van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [minderjarige 1], geboren op [2014] te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2015] te [geboorteplaats] .
2.3.
Op 16 augustus 2013 is een huurovereenkomst gesloten tussen de man en woningcorporatie Provides ten aanzien van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] (hierna: de woning).
2.4.
Partijen woonden van enig moment in 2013 tot juli of augustus 2016 samen in de woning.
2.5.
De vrouw is eigenaar van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] . De vrouw heeft deze woning verhuurd op basis van de Leegstandwet.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat – het volgende:
I. de man te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te verlaten en deze alsmede de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan de vrouw te stellen en de woning zonder toestemming van de vrouw niet meer te betreden, primair zo nodig door middel van de sterke arm van politie en justitie, subsidiair op straffe van een dwangsom;
II. de man te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap in de zin van artikel 7:267 BW voor de vrouw met betrekking tot de woning bij de woningbouwvereniging Provides, bij het uitblijven waarvan het vonnis als medewerking van de man dient te worden aangemerkt.
III. de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw legt – kort weergegeven – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
De relatie van partijen is verbroken in juli 2016 en vanwege de spanningen tussen partijen is samenwonen in de woning niet meer mogelijk. Daarom hebben beide partijen in de vakantieperiode tijdelijk elders verbleven. Sinds medio augustus verblijft de vrouw met de kinderen in het vakantiehuisje van haar ouders in [woonplaats] . Het is echter noodzakelijk dat de vrouw met de kinderen op zeer korte termijn weer in de woning kan verblijven. De vrouw werkt in Hilversum en de kinderen moeten weer worden opgevangen in en om IJsselstein. De woning in Apeldoorn die de vrouw in eigendom heeft, is verhuurd en daarnaast is de afstand tussen Apeldoorn en het werk van de vrouw en de opvanglocaties van de kinderen in en om IJsselstein te ver. Het verzoek van de vrouw om een urgentieverklaring voor een huurwoning in de omgeving van IJsselstein is door de gemeente afgewezen. Huurwoningen in de vrije sector kan de vrouw niet betalen en zij heeft geen vrienden of familie in de buurt bij wie zij met twee jonge kinderen kan verblijven. De man kan wel elders tijdelijk onderdak vinden, bijvoorbeeld bij familie die in de buurt woont van IJsselstein. Het is in het belang van de kinderen om in hun vertrouwde woonomgeving te blijven. Daarnaast hebben de man en zijn familie tot voor kort regelmatig de zorg voor de kinderen op zich genomen, hetgeen niet meer mogelijk zou zijn als de vrouw met de kinderen in Apeldoorn zou wonen.
4.2.
Volgens de man vraagt de vrouw met haar vordering onder I. een declaratoire beslissing, die in kort geding niet toewijsbaar is. De man stelt daarnaast dat hij als enige de huurovereenkomst met Provides is aangegaan en dat hij ook na aanvang van de samenwoning enige huurder is gebleven. Daarom ontbreekt een wettelijke grondslag voor de vordering van de vrouw, aldus de man.
De vordering van de vrouw onder II. is volgens de man eveneens niet toewijsbaar omdat toewijzing ervan zou neerkomen op een declaratoire uitspraak die de rechtsverhouding tussen partijen wijzigt. Daarnaast is het indienen van een verzoek om een samenwoner medehuurder te maken volgens de man een mogelijkheid die hij kan, maar niet hoeft te benutten. Voorts zou een verzoek om de vrouw medehuurder te maken volgens de man worden afgewezen, omdat de vrouw in Apeldoorn een woning in eigendom heeft en daarom niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Daarnaast is geen sprake van duurzame samenwoning en is de woning voor de vrouw waarschijnlijk te duur, aldus de man.
De man stelt daarnaast dat het voor hem van het grootste belang is de woning te behouden, omdat de wachttijd voor een sociale huurwoning in IJsselstein 15 jaar bedraagt en hij een woning in de vrije sector niet kan betalen. Volgens de man kan de vrouw de huur van haar woning in Apeldoorn opzeggen met een termijn van drie maanden. De afstand van Hilversum naar Apeldoorn is niet noemenswaardig groter dan de afstand van Hilversum naar IJsselstein, aldus de man.
4.3.
De spoedeisendheid van de zaak is naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.4.
Ingevolge artikel 7:267 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan degene die in woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, medehuurder van die woonruimte worden door met de huurder een gezamenlijk verzoek daartoe te doen bij de verhuurder. De vrouw kan het medehuurderschap dan ook slechts verkrijgen met medewerking van de man.
4.5.
Op grond van hetgeen partijen aanvoeren, ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding om aan te nemen dat de verhuurder de vrouw niet als medehuurder zou accepteren. Vast staat dat partijen ongeveer drie jaar samen in de woning hebben gewoond en daar een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Weliswaar woont de vrouw op dit moment niet in het huis, maar een verzoek tot medehuurderschap kan ook nog na het eindigen van de samenwoning worden gedaan, mits het zo spoedig na die beëindiging is gedaan als in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kan worden gevergd (zie HR 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2193). Het enkele feit dat partijen hun samenleving recent hebben verbroken en mogelijk thans geen gemeenschappelijke huishouding meer voeren, hoeft dus niet aan de toekenning van het medehuurderschap in de weg te staan. Verder is niet gebleken dat de vrouw de huur voor de woning niet zou kunnen voldoen. Naar de vrouw immers – door de man onweersproken – heeft gesteld, heeft zij een goede baan en kan zij de huur opbrengen.
4.6.
De vraag die moet worden beantwoord is of van de man verwacht mag worden dat hij eraan meewerkt dat de vrouw de status van medehuurder krijgt. De voorzieningenrechter acht daarvoor het navolgende van belang.
4.7.
Niet ter discussie staat dat partijen in 2013 samen in de woning zijn getrokken, met de bedoeling daar samen een gezin te stichten. Ter zitting heeft de man erkend dat een groot deel van de inboedel van de woning is meegebracht door de vrouw. Partijen hebben de huur voor de woning tijdens hun relatie samen betaald. Geen van partijen stelt dat zij er een bepaalde bedoeling mee hebben gehad dat alleen de man als huurder op de huurovereenkomst is vermeld. De vrouw stelt zelfs dat zij er nooit bij heeft stilgestaan dat zij geen medehuurder is geworden van de woning en dat partijen om dit te bewerkstelligen een verzoek hadden moeten indienen bij de verhuurder. In deze situatie kan dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangenomen dat de omstandigheid dat de man huurder is geworden en de vrouw niet, eerder berust op toeval en niet op een bewuste keuze van partijen. De strekking van de regeling van artikel 7:267 BW is om de belangen van de samenwoner te beschermen
ten opzichte van de verhuurderen niet om de rechtspositie van de samenwonenden onderling te bepalen.
4.8.
Daarnaast is van belang dat het antwoord op de vraag aan wie van partijen in hun onderlinge verhouding het huurrecht toekomt afhankelijk is van de inhoud van de tussen hen bestaande rechtsverhouding. Nu partijen hun onderlinge rechtsverhouding niet hebben geregeld, gaat de voorzieningenrechter er voorshands van uit dat het huurrecht in hun onderlinge verhouding aan partijen gezamenlijk toekomt en dat partijen in beginsel gelijke rechten hebben met betrekking tot de woning. Een belangenafweging zal dus beslissend zijn voor het antwoord op de vraag aan wie van partijen bij uitsluiting het recht op voortgezet gebruik van de woning toekomt, nu verdere samenwoning – althans voor de vrouw – niet meer mogelijk is.
4.9.
Verder staat voor de voorzieningenrechter vast dat (ook) de vrouw er belang bij heeft om terug te kunnen keren in de woning. De woning ligt immers dichter bij haar werk en bij de opvang voor de kinderen dan de vakantiewoning van haar ouders en haar woning in Apeldoorn. De vrouw draagt feitelijk het grootste gedeelte van de zorg voor de kinderen en het is in het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te kunnen blijven. Daarnaast is het in het belang van de kinderen om in de woning te kunnen blijven, omdat zij hierdoor de man en zijn familie kunnen blijven zien. De woensdag was tot voor kort de papadag van de man en daarnaast paste de moeder van de man een dag per week op de kinderen. De vrouw stelt onbetwist dat dit niet meer mogelijk is, sinds zij in het vakantiehuisje in [woonplaats] verblijft, en dat dit ook niet langer mogelijk zou zijn als zij met de kinderen in Apeldoorn zou moeten gaan wonen. De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat de vrouw geen mogelijkheden heeft om op korte termijn een andere woning te vinden in de buurt van IJsselstein. De vrouw heeft er dus belang bij om in de woning te kunnen blijven wonen en heeft er dus ook belang bij om als medehuurder te worden aangemerkt.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan onder de hiervoor genoemde omstandigheden van de man gevraagd worden dat hij meewerkt aan het aanvragen van het medehuurderschap voor de vrouw. Door dit niet te doen handelt de man in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Aannemelijk is dat die onrechtmatige gedraging aan de man is toe te rekenen en er bestaat voldoende causaal verband tussen de gedraging van de man en het nadeel dat de vrouw daardoor lijdt. De voorzieningenrechter zal de man daarom veroordelen mee te werken aan het verkrijgen van het medehuurderschap zoals door de vrouw gevorderd.
4.11.
De vrouw heeft daarnaast gevorderd dat zij voorlopig in het huis mag blijven wonen en de man het huis moet verlaten. Hiervoor onder 4.9 heeft de voorzieningenrechter reeds overwogen welke belangen de vrouw daarbij heeft. Daartegenover staat het belang van de man om in de woning te kunnen blijven. De man betwist echter niet dat hij tijdelijk kan verblijven bij zijn moeder, bij wie hij ook woonde voordat partijen gingen samenwonen. De voorzieningenrechter is daarom in het kader van dit kort geding van oordeel dat de belangen van de vrouw en de kinderen dienen te prevaleren boven het belang van de man bij het voorlopige gebruik van de woning.
4.12.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de man veroordelen de woning te verlaten, zo nodig door middel van de sterke arm van politie en justitie. De subsidiair gevorderde dwangsom zal niet worden toegewezen, nu het primair gevorderde wordt toegewezen. Nu voor het verkrijgen van het medehuurderschap voor de vrouw de medewerking van de verhuurder noodzakelijk is en de verhuurder geen partij is in deze procedure, zal de voorzieningenrechter aan de veroordeling van de man de woning te verlaten de voorwaarde verbinden dat de verhuurder de vrouw accepteert als medehuurder.
4.13.
De voorzieningenrechter wijst er nog op dat in deze procedure slechts een beslissing kan worden genomen over het voorlopig gebruik van de woning, nu dit geen bodemprocedure betreft en geen van partijen een vordering heeft ingediend als bedoeld in artikel 7:267 lid 7 BW.
Proceskosten
4.14.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan het verkrijgen van medehuurderschap in de zin van artikel 7:267 BW voor de vrouw met betrekking tot de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] bij woningbouwvereniging Provides, bij het uitblijven waarvan dit vonnis als medewerking van de man dient te worden aangemerkt;
5.2.
veroordeelt de man om, onder voorwaarde dat de verhuurder de vrouw accepteert als medehuurder van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] , binnen drie dagen na die acceptatie de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) [woonplaats] onder afgifte van alle sleutels aan de vrouw te verlaten en verlaten te houden, de woning alsmede de zich daarin bevindende inboedel ter vrije beschikking aan de vrouw te stellen en de woning zonder uitdrukkelijke toestemming van de vrouw niet meer te betreden;
5.3.
machtigt de vrouw om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien de man in gebreke blijft aan het onder 5.2. van dit vonnis bepaalde te voldoen;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M. Eisenhardt, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2016.