ECLI:NL:RBMNE:2015:8971

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1233
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens niet opgelegde loonsanctie

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 4 december 2015, zijn eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) betrokken in een geschil over de afwijzing van een WIA-uitkering en een verzoek om schadevergoeding. Eiseres, die sinds juni 2012 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Verweerder heeft in een besluit van 5 juni 2014 meegedeeld dat eiseres geen recht heeft op een uitkering en dat er geen loonsanctie aan haar werkgever wordt opgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 20 januari 2015. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij zij ook verzocht om schadevergoeding wegens het niet opleggen van een loonsanctie aan haar werkgever.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapportages voldoende onderbouwd zijn. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van verweerder, gebaseerd op de rapportages van de verzekeringsartsen, niet onterecht zijn. Eiseres heeft geen nieuwe medische feiten aangedragen die haar standpunt onderbouwen.

Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding oordeelt de rechtbank dat er geen aanleiding is voor schadevergoeding, omdat niet is gebleken van netto inkomensverlies. De rechtbank wijst erop dat eiseres mogelijk een WW-uitkering ontvangt en dat er op het moment van de uitspraak geen schade is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/1233 en UTR 15/4833

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 december 2015 in de zaken tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. W.Y. Hofstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 4 april 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en dat geen loonsanctie wordt opgelegd aan de werkgever.
Bij besluit van 20 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. In het bestreden besluit is vermeld dat de datum in geding
4 juni 2014 betreft en niet 4 april 2014 – zoals per abuis in het primaire besluit is vermeld.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer UTR 15/1233.
De rechtbank heeft, gelet op het in beroep door eiseres gedane verzoek om haar schadeloos te stellen wegens het ten onrechte niet opleggen van een loondoorbetalingsverplichting aan haar werkgever, een apart dossier aangemaakt bekend onder zaaknummer UTR 15/4833.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 6 juni 2012 uitgevallen als gevolg van psychische klachten voor haar werk als logistiek medewerker (regioleidster) bij [bedrijf] voor 37,93 uur per week. Op 24 maart 2014 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Dit heeft geleid tot de door verweerder genomen besluiten zoals hierboven onder ‘procesverloop’ gemeld.
UTR 15/1233
2. Eiseres voert aan dat zij meer beperkt is te achten dan door verweerder in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is aangenomen. Eiseres stelt dat zij naast de situatieve arbeidsongeschiktheid ook medisch arbeidsongeschikt is geraakt. Als gevolg van de beperkingen acht eiseres zich niet in staat de geselecteerde functies of andere werkzaamheden te verrichten.
3.1.
In artikel 5 van de Wet WIA is bepaald dat hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
3.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig arbeidsongeschikt is of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een medicus noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van
29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
5. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag heeft verzekeringsarts [A] het dossier bestudeerd en eiseres onderzocht. In haar rapportage van 26 mei 2014 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat eiseres bekend is met depressieve klachten; als diagnose is een depressieve episode opgenomen. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiseres vastgelegd in de FML van 26 mei 2014.
6. In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] , na bestudering van de dossiergegevens en medisch onderzoek op het spreekuur, aanleiding gezien verdergaande beperkingen aan de orde te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens de rapportage van 16 december 2014 de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie betrokken en gemotiveerd waarom de beperkingen van de arboarts door hem niet worden onderschreven. Daarnaast is uiteengezet waarom eiseres niet voldoet aan de criteria van GDBM. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres belastbaar geacht conform de opgestelde FML van 16 december 2014.
7. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan voornoemde criteria van de CRvB. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij eiseres door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken en hun beoordeling inzichtelijk gemotiveerd.
8. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Eiseres heeft in beroep weliswaar betwist dat zij niet in staat is werkzaamheden te verrichten, maar zij heeft dit niet onderbouwd met (nieuwe) medische feiten en omstandigheden. Ook de stelling van eiseres dat zij meer beperkt is te achten dan door verweerder in de FML van 16 december 2014 is aangenomen, heeft zij niet onderbouwd met nieuwe medische informatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding had kunnen geven voor een andersluidend oordeel. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling betoogt eiseres dat deze onjuist is, nu de geduide functies niet rijmen met de beperkingen. In dit kader voert eiseres aan dat niet is gemotiveerd waarom de beperking ten aanzien van het omgaan met emoties van anderen bij de geduide functies niet aan de orde zou zijn. Evenmin wordt bij de geduide functie ingegaan op de beperkingen van eiseres.
10. De rechtbank stelt vast dat er, als gevolg van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgenomen aanvullende beperkingen, door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep andere functies aan de beoordeling ten grondslag zijn gelegd dan door de primaire arbeidsdeskundige. Blijkens de rapportage van 15 januari 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] eiseres - met inachtneming van de in de FML van
16 december 2014 aangenomen beperkingen - in staat geacht de functies samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171), magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) te verrichten. Aan de hand van de middelste van de drie functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven (het mediane loon), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verdiencapaciteit van eiseres bepaald. Hierop heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 18,25% vastgesteld.
11. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres aangenomen beperkingen, ziet de rechtbank in hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat zij de werkzaamheden behorende bij de geduide functies niet zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de geduide functies toereikend gemotiveerd waarom - ondanks de signaleringen - de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
Met de rapportages van de arbeidsdeskundige van 21 mei 2014 en 4 juni 2014 en met name de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 januari 2015, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het Claim- Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS), is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 16 december 2014. Met de functies wordt een loonverlies van 18,25% gerealiseerd, dus minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
UTR 15/4833
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 20 februari 2015 heeft erkend dat is verzuimd om aan de werkgever van eiseres een loondoorbetalingsverplichting op te leggen. Eiseres heeft verweerder hierop in het beroepschrift van 2 maart 2015 verzocht om haar dientengevolge schadeloos te stellen. In het verweerschrift van 30 maart 2015 heeft verweerder het door eiseres gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van netto inkomensverlies. Hierbij is vermeld dat eiseres mogelijk tot 3 maart 2017 WW-uitkering krijgt. Verweerder betoogt dat daarom thans (nog) geen aanleiding bestaat om tot vergoeding van (netto) inkomensschade over te gaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval de WW-uitkering van eiseres wordt beëindigd of eiseres anderszins netto inkomensverlies heeft, zij een nieuw verzoek om vergoeding van (netto) inkomensschade kan indienen.
14. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder met terugwerkende kracht een loonsanctie aan haar werkgever moet opleggen, omdat de werkgever tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA er aan in de weg dat verweerder alsnog een loonsanctie aan de werkgever kan opleggen. Genoemd artikel bepaalt immers dat het Uwv na het einde van de (verlengde) wachttijd geen loonsanctiebesluit meer mag afgeven. Gelet op het reparatoire karakter van de sanctie mag deze niet met terugwerkende kracht worden toegepast. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
16. Eiseres verzoekt - subsidiair - om vast te stellen dat verweerder jegens haar schadeplichtig is.
17. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv in het geval van eiseres heeft nagelaten tijdig - dat wil zeggen voor het einde van de wachttijd - een loonsanctiebesluit te nemen en dat dit jegens eiseres onrechtmatig is. Dit brengt mee dat de rechtbank bevoegd is een oordeel te geven over de schade die eiseres stelt te hebben geleden als gevolg van dat nalaten. De rechtbank merkt het beroepschrift van eiseres tevens aan als verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb.
18.1.
Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Wns), voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Nu het volgens eiseres schadeveroorzakende besluit is bekendgemaakt na 1 juli 2013 - namelijk op 5 juni 2014 - is gelet op het in artikel IV van de Wns neergelegde overgangsrecht de Wns van toepassing.
18.2.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
18.3.
Artikel 8:90, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek schriftelijk wordt ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
Artikel 8:90, tweede lid, van de Awb bepaalt dat ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade vraagt, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
19. Bij uitspraak van 16 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1268) heeft de CRvB geoordeeld over een soortgelijk verzoek om vergoeding van loonschade na een ten onrechte niet opgelegde loonsanctie. In deze uitspraak heeft de CRvB als volgt overwogen:
“4.3 Het is vaste rechtspraak dat voor het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt, door de bestuursrechter zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht, waarbij in het bijzonder van belang is de rechtspraak van de burgerlijke rechter betreffende de gevolgen van onrechtmatige overheidsbesluiten (onder meer de uitspraak van de Raad van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2317).
4.4
In zijn uitspraken van 15 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX4618) en 2 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1905) heeft de Raad met betrekking tot de vanaf 8 september 2011 gehanteerde beleidslijn als zijn oordeel gegeven dat, als ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd, het een alleszins redelijk uitgangspunt is bij de berekening van de schadevergoeding uit te gaan van de periode die een werkgever gemiddeld genomen nodig lijkt te hebben om het door het Uwv geconstateerde gebrek te herstellen. In dat verband is overwogen dat een loonsanctie niet is bedoeld om een werknemer een geldelijk voordeel te verschaffen, maar om te bewerkstelligen dat de werkgever tot een adequate re-integratie-inspanning komt. In genoemde uitspraken is verder neergelegd dat de benadering van het Uwv aansluit bij het reparatoire karakter van de loonsanctie, die weliswaar tot doorbetaling van het loon over een periode van 52 weken verplicht, maar waarvan de duur kan worden bekort als de werkgever tot herstel van het geconstateerde gebrek is gekomen.
4.5
Een eveneens redelijk uitgangspunt van de zowel voor als na 8 september 2011 gehanteerde beleidslijn is om bij de berekening van de schadevergoeding op het bedrag aan loon over een periode van zes onderscheidenlijk tien maanden het bedrag in mindering te brengen dat de werknemer in verband met zijn arbeidsongeschiktheid - of in het geval geen sprake is van een relevante mate van arbeidsongeschiktheid: in verband met zijn ontstane werkloosheid - aan uitkering(en) heeft ontvangen. Dat is in overeenstemming met het uitgangspunt in het civiele schadevergoedingsrecht dat alleen daadwerkelijke schade voor vergoeding in aanmerking komt en dat bij het wegvallen van een inkomensbron geen schade wordt geleden als andere inkomsten daarvoor in de plaats komen.”
20. Gezien het voorgaande en genoemde uitspraak van de CRvB heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende loonschade, omdat eiseres een WW-uitkering ontvangt. Met betrekking tot de gestelde schade die zich mogelijk in de toekomst voor doet, onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat er op de datum van het bestreden besluit – en ook op dit moment – nog niet vaststaat dat er schade is geleden en evenmin in welke omvang. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de CRvB van 28 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN2757) en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:6758). Ter zitting is met partijen besproken dat eiseres zich - indien zich daadwerkelijk sprake is van schade - opnieuw tot verweerder kan wenden.
21. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een schadevergoeding aan eiseres als gevolg van het niet opleggen van een loonsanctie aan haar werkgever.
22. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
UTR 15/1233:
- verklaart het beroep ongegrond;
UTR 15/4833
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. drs. S. Wijna en
mr. J.E. Hoitink, leden, in aanwezigheid van mr. J.C. van Vuren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.