3.2.Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig arbeidsongeschikt is of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapportages en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht is het echter aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een medicus noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van
5. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag heeft verzekeringsarts [A] het dossier bestudeerd en eiseres onderzocht. In haar rapportage van 26 mei 2014 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat eiseres bekend is met depressieve klachten; als diagnose is een depressieve episode opgenomen. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiseres vastgelegd in de FML van 26 mei 2014.
6. In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] , na bestudering van de dossiergegevens en medisch onderzoek op het spreekuur, aanleiding gezien verdergaande beperkingen aan de orde te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens de rapportage van 16 december 2014 de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie betrokken en gemotiveerd waarom de beperkingen van de arboarts door hem niet worden onderschreven. Daarnaast is uiteengezet waarom eiseres niet voldoet aan de criteria van GDBM. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres belastbaar geacht conform de opgestelde FML van 16 december 2014.
7. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoet aan voornoemde criteria van de CRvB. De verzekeringsartsen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht, waarbij eiseres door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht. Daarnaast hebben de verzekeringsartsen alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken en hun beoordeling inzichtelijk gemotiveerd.
8. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Eiseres heeft in beroep weliswaar betwist dat zij niet in staat is werkzaamheden te verrichten, maar zij heeft dit niet onderbouwd met (nieuwe) medische feiten en omstandigheden. Ook de stelling van eiseres dat zij meer beperkt is te achten dan door verweerder in de FML van 16 december 2014 is aangenomen, heeft zij niet onderbouwd met nieuwe medische informatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding had kunnen geven voor een andersluidend oordeel. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling betoogt eiseres dat deze onjuist is, nu de geduide functies niet rijmen met de beperkingen. In dit kader voert eiseres aan dat niet is gemotiveerd waarom de beperking ten aanzien van het omgaan met emoties van anderen bij de geduide functies niet aan de orde zou zijn. Evenmin wordt bij de geduide functie ingegaan op de beperkingen van eiseres.
10. De rechtbank stelt vast dat er, als gevolg van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgenomen aanvullende beperkingen, door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep andere functies aan de beoordeling ten grondslag zijn gelegd dan door de primaire arbeidsdeskundige. Blijkens de rapportage van 15 januari 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [C] eiseres - met inachtneming van de in de FML van
16 december 2014 aangenomen beperkingen - in staat geacht de functies samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171), magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) te verrichten. Aan de hand van de middelste van de drie functies waarmee het hoogste inkomen kan worden verworven (het mediane loon), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de verdiencapaciteit van eiseres bepaald. Hierop heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op 18,25% vastgesteld.
11. Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres aangenomen beperkingen, ziet de rechtbank in hetgeen zij heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat zij de werkzaamheden behorende bij de geduide functies niet zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij de geduide functies toereikend gemotiveerd waarom - ondanks de signaleringen - de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden.
Met de rapportages van de arbeidsdeskundige van 21 mei 2014 en 4 juni 2014 en met name de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 januari 2015, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de gegevens uit het Claim- Beoordelings en BorgingsSysteem (CBBS), is voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiseres zoals omschreven in de FML van 16 december 2014. Met de functies wordt een loonverlies van 18,25% gerealiseerd, dus minder dan 35%, zodat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 20 februari 2015 heeft erkend dat is verzuimd om aan de werkgever van eiseres een loondoorbetalingsverplichting op te leggen. Eiseres heeft verweerder hierop in het beroepschrift van 2 maart 2015 verzocht om haar dientengevolge schadeloos te stellen. In het verweerschrift van 30 maart 2015 heeft verweerder het door eiseres gedane verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is van netto inkomensverlies. Hierbij is vermeld dat eiseres mogelijk tot 3 maart 2017 WW-uitkering krijgt. Verweerder betoogt dat daarom thans (nog) geen aanleiding bestaat om tot vergoeding van (netto) inkomensschade over te gaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in het geval de WW-uitkering van eiseres wordt beëindigd of eiseres anderszins netto inkomensverlies heeft, zij een nieuw verzoek om vergoeding van (netto) inkomensschade kan indienen.
14. Eiseres voert allereerst aan dat verweerder met terugwerkende kracht een loonsanctie aan haar werkgever moet opleggen, omdat de werkgever tekort is geschoten in haar re-integratieverplichtingen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA er aan in de weg dat verweerder alsnog een loonsanctie aan de werkgever kan opleggen. Genoemd artikel bepaalt immers dat het Uwv na het einde van de (verlengde) wachttijd geen loonsanctiebesluit meer mag afgeven. Gelet op het reparatoire karakter van de sanctie mag deze niet met terugwerkende kracht worden toegepast. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
16. Eiseres verzoekt - subsidiair - om vast te stellen dat verweerder jegens haar schadeplichtig is.
17. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv in het geval van eiseres heeft nagelaten tijdig - dat wil zeggen voor het einde van de wachttijd - een loonsanctiebesluit te nemen en dat dit jegens eiseres onrechtmatig is. Dit brengt mee dat de rechtbank bevoegd is een oordeel te geven over de schade die eiseres stelt te hebben geleden als gevolg van dat nalaten. De rechtbank merkt het beroepschrift van eiseres tevens aan als verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb.