2.4.2Indien de hiervoor in 2.4.1 bedoelde redelijke termijn is overschreden, wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. De omstandigheid dat het beroep of het verzet ongegrond is, staat aan toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn niet in de weg. Evenmin bestaat grond om een verzoek om vergoeding van immateriële schade af te wijzen vanwege de omstandigheid dat belanghebbende een zeer geringe kans op succes in de desbetreffende procedure heeft”.
19. Het voorgaande betekent dat in de onder 14 genoemde termijn van twee jaar de onderhavige verzetprocedure is begrepen. Hoewel het niet verkrijgen van een vergoeding van immateriële schade, naast zijn aanvullende verzetgrond over een overweging in de uitspraak, de enige grond van verzet is en die grond als zodanig niet slaagt (zoals onder 16 en 17 geoordeeld) kan de rechtbank uit voornoemd arrest van de Hoge Raad niet anders dan afleiden dat een verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ook nog in verzet kan worden gedaan en dat een ongegrond verzet daaraan niet in de weg staat. Dat betekent dat de termijn waarin een dergelijk verzoek kan worden gedaan in zaken als de onderhavige waarin uitspraak wordt gedaan zonder zitting, indien een verzetschrift wordt ingediend, wordt verlengd tot het einde van de termijn voor het doen van verzet.
20. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om het verzetschrift van opposant op te vatten als een verzoek om vergoeding van immateriële schade geleden als gevolg van spanning en frustratie door de lange duur van de procedure bij de rechtbank. De rechtbank zal onder 27 en verder ingaan op dit verzoek.
De overweging ten overvloede
21. De tweede verzetgrond ziet op rechtsoverweging 11 van de uitspraak. De rechtbank heeft, zo staat in die overweging, omwille van de duidelijkheid van haar uitspraken reden gezien een opmerking te plaatsen over misbruik van recht. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in een andere uitspraak weliswaar misbruik van recht is tegengeworpen aan de gemachtigde van opposant – en dat er gelijkenissen zijn met die zaak – maar dat in dit geval geen sprake is van misbruik van recht.
22. De rechtbank stelt vast dat deze overweging een zogenoemde overweging ten overvloede betreft, die op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan het oordeel dat de rechtbank in die uitspraak heeft gegeven. De rechtbank verwijst in de bestreden uitspraak naar een uitspraak waarin is geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht. Wat daarvan ook zij en wat opposant daarvan ook vindt, die enkele verwijzing is op zichzelf niet onjuist. De conclusie die de rechtbank in de bestreden uitspraak trekt na deze verwijzing – namelijk: in dit geval is geen sprake van misbruik van recht – is niet in het nadeel van opposant.
23. Hoewel de rechtbank begrijpt dat opposant liever niet ziet dat zijn naam of de naam van zijn gemachtigde in verband wordt gebracht met misbruik van recht – ook al is de conclusie dat daarvan in dit geval geen sprake is – acht de rechtbank de opname van voornoemde overweging geen reden om het verzet gegrond te verklaren. De rechtbank geeft hiermee overigens geen waardeoordeel over de betreffende overweging of over de mening van opposant daarover. Verzet is immers niet bedoeld om een andere rechter – de verzetrechter – te laten oordelen over een overweging ten overvloede. Nu de conclusie van die overweging en de uitspraak bovendien positief zijn voor opposant, ziet de rechtbank ook overigens geen aanleiding – voor zover juridisch al mogelijk in dit geval – de uitspraak gedeeltelijk vervallen te verklaren door de betreffende overweging als het ware te schrappen.
24. Het feit dat opposant hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak waarnaar in de overweging ten overvloede is verwezenmaakt het voorgaande niet anders. Indien opposant in hoger beroep gelijk zou krijgen en de betreffende uitspraak zou worden vernietigd, zet dat de verwijzing in de thans bestreden uitspraak achteraf in een ander perspectief, maar maakt deze nog steeds niet feitelijk onjuist.
Conclusie ten aanzien van het verzet
25. Gelet op het voorgaande slagen de gronden van het verzet niet. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 oktober 2024. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
25. Voor een proceskostenveroordeling met betrekking tot het doen van verzet bestaat geen aanleiding.
Beoordeling van het verzoek om schadevergoeding
27. De rechtbank overweegt als volgt over het verzoek om immateriële schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van een uitspraak, welk verzoek de rechtbank inleest in het verzetschrift.
28. De vraag of de zaak binnen een redelijke termijn is behandeld, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Bij de beoordeling van de redelijke termijn dient de duur van de procedure als geheel in aanmerking te worden genomen. Als uitgangspunt geldt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
29. Onder 15.2 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de redelijke termijn met, naar boven afgerond, een jaar is overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank is de periode waarin spanning en frustratie hebben kunnen optreden vanwege het uitblijven van een rechterlijk oordeel geëindigd met de uitspraak van de rechtbank van 21 oktober 2024 en verandert onderhavige verzetprocedure daar niets aan. Daartoe acht de rechtbank van doorslaggevend gewicht dat opposant het eens is het de uitkomst van de beroepszaak zoals die volgt uit die uitspraak en met het dictum van die uitspraak. De gronden van verzet hebben geen betrekking op het op 24 januari 2022 ontstane geschil. Onzekerheid over de uitkomst van de verzetprocedure betreft geen verlenging van de spanning en frustratie in afwachting op het rechterlijk oordeel over de besluiten van de Belastingdienst Toeslagen van 24 januari 2022 en 1 februari 2022. Dat oordeel is immers – gelet op onderhavige gronden van verzet en het feit dat de Belastingdienst Toeslagen geen verzet heeft gedaan – onherroepelijk gegeven met de uitspraak van 21 oktober 2024.
30. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die de langere duur dan twee jaar rechtvaardigen of die maken dat geen sprake is van immateriële schade. Dat betekent dat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen. Omdat de redelijke termijn met naar boven afgerond een jaar is overschreden stelt de rechtbank de schadevergoeding vast op € 1.000,-.
31. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. Dat betekent dat de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding. Gelet op het beleid ter zake behoeft de Staat in dit geval niet in de procedure te worden betrokken.