ECLI:NL:RBLIM:2025:1149

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
ROE 23/19 en ROE 23/1715
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van disciplinaire maatregelen en ontslag van een politieman wegens ongeschiktheid en plichtsverzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 10 februari 2025, worden twee zaken behandeld met betrekking tot een politieman die disciplinaire maatregelen en ontslag heeft aangevochten. De eerste zaak betreft de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping die aan de politieman is opgelegd wegens plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat de straf van schriftelijke berisping niet kan standhouden, omdat de verweten gedragingen niet als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat de politieman een foto van zichzelf in politie-uniform heeft gestuurd via Snapchat, maar dat dit niet in strijd is met het social media beleid van de politie. De tweede zaak betreft het ontslag van de politieman op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor zijn functie. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende concrete feiten heeft onderbouwd die aantonen dat de houding en het gedrag van de politieman hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden. De rechtbank concludeert dat het ontslag terecht is verleend, omdat de politieman herhaaldelijk de grenzen van (seksuele) partners heeft overschreden en niet voldoende zelfreflectie heeft getoond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I, herroept het primaire besluit I en verklaart het beroep tegen het ontslag ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/19 en ROE 23/1715

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.F.M.J. van den Einden).

Inleiding

1. Bij besluit van 13 december 2021 (primair besluit I) heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd wegens plichtsverzuim.
1.1.
Met het besluit van 21 november 2022 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingediend. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROE 23/19.
1.3.
Bij besluit van 9 februari 2023 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 maart 2023 eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
1.4.
Met het besluit van 7 juni 2023 (bestreden besluit II) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.5.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROE 23/1715.
1.6.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
Bij brief van 6 december 2024 heeft eiser aanvullende stukken ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, vergezeld van zijn kantoorgenoot mr. J.H.L. Antonides, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van haar collega mr. S.C.M.A. Gommans.
Totstandkoming van de besluiten
2. Eiser was sinds 29 juli 2019 in dienst bij de politie in de functie van medewerker GGP bij het basisteam Brunssum/Landgraaf van de Eenheid Limburg.
2.1.
Op 9 december 2019 heeft mevrouw [naam 1] een informatief gesprek gehad bij het Team Zeden van de Eenheid Limburg. Zij heeft verteld dat zij op 24 november 2019 door eiser is verkracht. [naam 1] heeft besloten om geen aangifte te doen tegen eiser.
2.2.
Op 28 januari 2020 heeft eiser een gesprek gehad met zijn trajectbegeleider en zijn teamchef over de zaak [naam 1] . Hierbij is aan eiser uitgelegd dat het gedrag van een politieman altijd onder een vergrootglas ligt. Eiser is ook uitgelegd hoe hij hiermee dient om te gaan.
2.3.
Op 15 februari 2021 heeft mevrouw [naam 2] aangifte gedaan tegen eiser van verkrachting op 1 februari 2021.
2.4.
Op 1 mei 2021 heeft eiser een vaste aanstelling gekregen.
2.5.
Bij besluit van 15 juni 2021 is eiser buiten functie gesteld, is hem de toegang tot de politiegebouwen en de politiesystemen ontzegd en is hem een disciplinair onderzoek aangezegd.
2.6.
Bij brief van 27 september 2021 is eiser door het Openbaar Ministerie bericht dat de strafzaak naar aanleiding van de aangifte van [naam 2] is geseponeerd. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen aantonen dat sprake is van dwang.
2.7.
Na afronding van het disciplinair onderzoek is aan eiser op 16 november 2021 het voornemen uitgereikt om hem wegens plichtsverzuim de straf op te leggen van het inhouden van twintig verlofuren over het jaar 2021 op grond van artikel 77, eerste lid, onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Dit plichtsverzuim bestaat – kort gezegd – uit het door eiser sturen via Snapchat van een foto van zichzelf in politie-uniform voorafgaand aan een eerste ontmoeting met een vrouw en de mogelijke beïnvloeding van een getuige. In dit voornemen is ook opgenomen dat de buitenfunctiestelling is opgeheven. Op 3 december 2021 heeft eiser tegen het voornemen zijn zienswijze naar voren gebracht.
2.8.
Bij het primair besluit I heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd op grond van artikel 77, eerste lid, onder a, van het Barp. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.9.
De bezwaaradviescommissie is tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Verweerder heeft dit advies niet gevolgd en heeft het bezwaar van eiser bij het bestreden besluit I ongegrond verklaard.
2.10.
Op 2 maart 2022 heeft mevrouw [naam 3] een melding gedaan bij de politie over het gedrag van eiser. Eiser zou die dag met zijn hand in haar broek hebben gezeten. [naam 3] heeft geen aangifte gedaan tegen eiser. Toch heeft de officier van justitie besloten om ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
2.11.
Op 7 maart 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en zijn teamchef.
2.12.
Bij besluit van 27 mei 2022 is eiser opnieuw buiten functie gesteld.
2.13.
Op 13 juni 2022 is eiser aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (verkrachting).
2.14.
Na afronding van het strafrechtelijk onderzoek is eiser op 13 september 2022 een disciplinair onderzoek aangezegd. Dit onderzoek is op 3 oktober 2022 afgerond.
2.15.
Op 6 december 2022 heeft verweerder aan eiser het voornemen verstuurd om hem eervol ontslag te verlenen op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp (ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken). De ongeschiktheid bestaat – kort gezegd – hieruit dat eiser zich meermalen in een positie heeft gebracht waarbij hij meisjes op vergelijkbare wijze heeft behandeld, wat tot melding of aangifte bij de politie heeft geleid, en het feit dat hij niet direct en volledig openheid van zaken heeft gegeven. Op 31 januari 2023 heeft eiser tegen het voornemen mondeling zijn zienswijze naar voren gebracht.
2.16.
Bij het primair besluit II heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 maart 2023 eervol ontslag verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarnaast heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
2.17.
Op 12 april 2023 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen en het primair besluit II geschorst tot de datum van bekendmaking van de beslissing op bezwaar [1] .
2.18.
Eveneens op 12 april 2023 is eiser door de rechtbank Limburg veroordeeld voor verkrachting tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank acht het bewezen dat eiser [naam 3] heeft verkracht [2] .
2.19.
Bij het bestreden besluit II heeft verweerder – in navolging van de bezwaaradviescommissie – het bezwaar tegen het primair besluit II ongegrond verklaard.
2.20.
Op 17 juli 2024 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitspraak in het hoger beroep tegen het strafvonnis gedaan. Het Hof acht niet bewezen dat eiser [naam 3] heeft verkracht, maar wel dat er sprake is geweest van (kort gezegd) aanranding [3] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in de eerste zaak of verweerder eiser terecht de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping heeft opgelegd.
In de tweede zaak beoordeelt de rechtbank of verweerder eiser heeft mogen ontslaan op de grond dat hij onbekwaam of ongeschikt was voor het door hem beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. In de eerste zaak verklaart de rechtbank het beroep gegrond. In die zaak krijgt eiser gelijk. In de tweede zaak verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. In die zaak krijgt eiser ongelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De schriftelijke berisping wegens plichtsverzuim (ROE 23/19)
5. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [4] noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
6. Verweerder heeft eiser bij de schriftelijke berisping de volgende gedragingen verweten:
- eiser heeft via Snapchat voorafgaand aan een date met [naam 2] een foto van zichzelf in politie-uniform gestuurd. Hij heeft hiermee in strijd gehandeld met het social media beleid van de politie.
- eiser heeft druk uitgeoefend op zijn vriend [naam 4] en hem een bepaalde richting in gestuurd. Hiermee heeft eiser het risico genomen dat hij de verklaring van zijn vriend in zijn voordeel zou kunnen beïnvloeden.
7. Ten aanzien van de eerste verweten gedraging heeft eiser aangevoerd dat hij niet betwist dat hij een foto van zichzelf in politie-uniform heeft verstuurd via Snapchat (een app waarbij de gestuurde foto slechts enkele seconden na opening voor de ontvanger beschikbaar blijft en niet kan worden opgeslagen). Eiser heeft zich met het versturen van de foto echter niet schuldig gemaakt aan een vorm van plichtsverzuim. Uit het Themablad Beroepscode blijkt niet dat eiser erop gewezen is wat het verzenden of het laten zien van een dergelijke foto uitstraalt en dat dit niet wenselijk is. Een verbod tot het verzenden van foto’s op social media kent het Themablad Beroepscode niet. Integendeel, het Themablad Beroepscode houdt juist de mogelijkheid open dat politieagenten foto’s van hun dienst en dus in uniform op Instagram zetten. De foto is ook niet gestuurd om [naam 2] ergens toe te bewegen. [naam 2] was ook al op de hoogte van het feit dat eiser werkzaam was bij de politie. Het was voor eiser niet voorzienbaar dat dit niet mocht en dat dit als plichtsverzuim valt aan te merken.
7.1.
Verweerder heeft hierover naar voren gebracht dat de hoofdregel is dat alle medewerkers van de politie ook op social media rekening houden met hun voorbeeldfunctie. Dit staat in het Themablad Beroepscode – Social Media. Het feit dat hierin niet uitdrukkelijk de norm is opgenomen dat privé geen foto’s gestuurd mogen worden in politie-uniform voorafgaand aan een date, betekent niet automatisch dat dit niet als plichtsverzuim kan worden aangemerkt. Feit is dat eiser een foto van zichzelf in politie-uniform heeft gestuurd aan [naam 2] voorafgaand aan een date met haar. Eiser had haar nog niet eerder ontmoet. [naam 2] heeft verklaard:
“Hij stuurde een selfie in zijn uniform en toen dacht ik ja wat kan er mis gaan het kan geen kwaad.”En
“Zo iemand gaat niks geks doen die weet de gevolgen, lijkt mij.”Hiermee staat volgens verweerder vast dat [naam 2] vertrouwen in eiser had, doordat hij een foto van zichzelf in politie-uniform had gestuurd. In het Themablad Beroepscode staat:
“Ik ben mij bewust dat ik als politieambtenaar 24/7 een voorbeeldfunctie vervul. Ik zorg ervoor dat mijn gedrag tijdens de dienst, daarbuiten, en ook op social media, het imago van de politie niet schaadt.”Volgens verweerder is eiser er daarmee op gewezen wat het verzenden of laten zien van een dergelijke foto uitstraalt en dat dit niet wenselijk is. Eiser moet er zich volgens verweerder van bewust zijn dat hij zich door het tonen en/of verzenden van een foto van zichzelf in politie-uniform profileert als een politieambtenaar. Het verzenden van de foto gebeurde zonder enige noodzaak. Dit heeft effect gehad op [naam 2] . Eiser heeft hiermee onvoldoende besef (getoond) van zijn maatschappelijke positie als ambtenaar van politie en het belang van een integere uitstraling naar een burger.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het enkele plaatsen door een agent van een foto van zichzelf in politie-uniform op social media niet verboden is volgens het social media beleid van verweerder. Op zitting heeft verweerder dit ook erkend. Het feit dat door het plaatsen van een dergelijke foto voorafgaand aan een date vertrouwen bij de betrokkene wordt gewekt, maakt volgens de rechtbank niet dat dit alsnog aangemerkt kan worden als plichtsverzuim. Pas als dit vertrouwen zou zijn geschaad, ligt dit anders. Dat wordt eiser echter uitdrukkelijk niet verweten gelet op het voornemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eerste gedraging die eiser verweten wordt geen plichtsverzuim oplevert.
8. Ten aanzien van de tweede gedraging heeft eiser aangevoerd dat hij [naam 4] op verzoek van Team Zeden van de politie heeft gebeld en hem heeft gezegd dat hij open en eerlijk moest verklaren. Eiser heeft hem niet beïnvloed en van mogelijke beïnvloeding is ook geen sprake. Het is een beslissing van Team Zeden geweest om [naam 4] niet zelf te benaderen. Achteraf bleek dat de telefoon van eiser werd getapt. Hij voelt zich bewust in een risicovolle situatie gebracht door het verzoek om als verdachte in een onderzoek zijn vriend en tevens getuige te bellen. Door op een dergelijke manier te handelen, heeft verweerder gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
8.1.
Verweerder heeft benadrukt dat het zwaartepunt van hetgeen eiser verweten wordt, op deze gedraging ligt. Hij heeft hierover naar voren gebracht dat eiser op 21 en 24 juni 2021 telefonisch heeft gesproken met [naam 4] . In het gesprek van 24 juni 2021 heeft eiser druk uitgeoefend op zijn vriend en nadrukkelijk richting gegeven aan hetgeen [naam 4] bij de politie moest verklaren. Door dit te doen, heeft eiser volgens verweerder het risico genomen dat de verklaring van [naam 4] door hem zou worden beïnvloed. Deze schijn van beïnvloeding van een getuige is volgens verweerder al voldoende voor het aannemen van plichtsverzuim. Het beïnvloeden van een getuige is een ernstig strafbaar feit.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het uiterst merkwaardig is dat Team Zeden eiser heeft gevraagd om zelf zijn vriend te bellen. Team Zeden wilde [naam 4] horen als getuige in de zaak, waarin eiser verdachte was. Door hem dat te vragen, heeft Team Zeden het risico genomen dat er meer werd besproken dan alleen het verzoek om contact op te nemen met Team Zeden. Dat geldt met name wanneer blijkt dat [naam 4] in eerste instantie niet van zins was aan dit verzoek te voldoen.
Als naar de inhoud van de gesprekken van 21 en 24 juni 2021 wordt gekeken dan is het juist dat eiser [naam 4] vertelt wat hij moet gaan verklaren. Zo heeft eiser in het gesprek van 24 juni 2021 gezegd:
“Want het gaat zich er om he wat jij ook zei van … dat jij met haar ook nog contact hebt gehad inderdaad, dat ze heel flirterig was en heel aardig was het goed contact en dan gaat ze irritant doen. Dat is eigenlijk precies wat belangrijk is om te…”En later in het gesprek heeft eiser gezegd:
“Maar ook dat jij zegt tegen mij van app zeg maar he, dat het een leuke meid lijkt alles er op en eraan he, dat ze heel flirterig is en in een keer heel idioot wordt zeg maar.”
De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval zwaarder weegt dat Team Zeden eiser in deze positie heeft gebracht. Team Zeden vraagt het eiser als een verdachte en verweerder verwijt het hem vervolgens als een politieambtenaar. Dat is niet zuiver. Verweerder had eiser van deze gedraging dan ook geen verwijt mogen maken en niet mogen tegenwerpen. Ook deze gedraging levert dus naar het oordeel van de rechtbank geen plichtsverzuim op.
9. De conclusie is dat de straf van schriftelijke berisping geen stand kan houden.
Het ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid (ROE 23/1715)
10. Volgens vaste rechtspraak moet het bestuursorgaan ongeschiktheid voor het vervullen van een functie – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn – aannemelijk maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
De ongeschiktheid voor de functie dient zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. [5] Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. [6]
Eveneens volgens vaste rechtspraak is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. [7]
11. Aan het ontslag heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd:
- verweerder rekent het eiser aan dat hij bij herhaling de grenzen van (seksuele) partners overschrijdt, los van zijn bedoeling daartoe. Dit heeft ertoe geleid dat drie meisjes melding over dan wel aangifte tegen hem hebben gedaan. Los van de vraag wat er precies in deze gevallen is gebeurd, hebben de betreffende meisjes het (seksuele) contact met eiser als zeer ongewenst ervaren;
- verweerder rekent het eiser ook aan dat hij niet direct en volledig openheid van zaken heeft gegeven, dat hij gebrek aan zelf reflecterend vermogen heeft getoond en dat hij tot op de dag van vandaag de laakbaarheid van zijn gedrag niet lijkt in te zien.
12. Eiser stelt dat hij geen gedragingen heeft verricht die een ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Barp kunnen rechtvaardigen. In dat kader zijn de vermeende gedragingen door verweerder niet aangetoond. Daarbij beschikt eiser wel degelijk over een grondhouding zoals die van een politieagent verwacht mag worden.
Eiser blijft zich op het standpunt stellen dat alles wat hij heeft gedaan met wederzijds goedvinden was. Niet gezegd kan worden dat een politieagent moet vermijden dat hij terecht komt in een situatie met een vrouw waarbij eventuele seksuele contacten plaatsvinden. Als je drie meldingen/aangiften van zedendelicten aan je broek hebt, heb je de schijn tegen. Dat maakt echter nog niet dat die meldingen het gevolg zijn van een substantiële tekortkoming in mentaliteit en gedrag. In welk opzicht eiser substantieel tekortschiet in mentaliteit en gedrag is niet aangegeven door verweerder. Eiser betwist dat er sprake is van een tekortkoming, laat staan een substantiële tekortkoming die een ontslag rechtvaardigt.
Eiser heeft wel degelijk voldoende vermogen om over zijn eigen optreden te reflecteren. Zo vertelde hij niet meer dat hij bij de politie werkt, maar bij de overheid. Hij liet ook geen foto’s meer van zichzelf in uniform zien. Hij heeft geen signalen gemist en ook niet (onbedoeld) bepaald gedrag vertoond waardoor hij anders overkomt op (jonge) vrouwen. Verweerder laat na om inzichtelijk te maken wat wordt bedoeld met hoe hij als persoon in zijn houding en gedrag (onbedoeld) overkomt op anderen. Hij weet niet welk gedrag hij zou moeten veranderen. Eiser heeft in beroep reflectierapporten overgelegd waaruit blijkt dat hij wel degelijk goed kan reflecteren, een goede houding heeft en niet schuw is om verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen gedrag. Eiser heeft wel openheid van zaken gegeven. Hij heeft aangegeven dat de camerabeelden van het café kunnen worden opgevraagd. Ook heeft hij meegewerkt aan een DNA-onderzoek. Hij heeft bovendien zelf een gesprek aangevraagd met zijn leidinggevende. Om dit aan te tonen, heeft eiser zelf een tijdlijn gemaakt.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met voldoende concrete feiten heeft onderbouwd dat houding en gedrag van eiser hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden. Daarvoor wordt het volgende van belang geacht.
13.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit II en in het verweerschrift toegelicht dat de verklaringen van de drie meisjes geloofwaardig zijn nu er zoveel overeenkomsten zijn in de verklaringen, de meisjes elkaar niet kennen en zij er geen enkel belang bij hebben om eiser een hak te zetten. Ook sparen de meisjes zichzelf niet in hun verklaringen. Verder heeft verweerder benadrukt dat het sepot in de zaak van [naam 2] slechts betekent dat verkrachting of aanranding strafrechtelijk niet kan worden aangetoond, oftewel dat de dwang (delict vereiste) niet kan worden aangetoond. Het sepot zegt niets over de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen van [naam 2] en [naam 1] . De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van de drie meisjes daarom voldoende aannemelijk heeft kunnen vinden. Dit betekent dus dat verweerder hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat eiser bij herhaling de grenzen van (seksuele) partners heeft overschreden, los van zijn bedoeling daartoe. Eisers handelen is er oorzaak van dat die meisjes in ieder geval achteraf een naar gevoel aan een ontmoeting met eiser hebben overgehouden. Zo naar en zo ernstig dat zij dit hebben gemeld bij de politie. Eiser heeft hun grenzen overschreden. Verweerder heeft eiser dit naar het oordeel van de rechtbank terecht aangerekend.
13.2.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat doordat eiser eraan blijft vasthouden dat het seksueel contact steeds met wederzijds goedvinden heeft plaatsgevonden en dat het onmogelijk is dat hij de signalen van de meisjes heeft gemist of verkeerd heeft geïnterpreteerd, hij hiermee een gebrek aan zelfreflectie laat zien. Als je drie keer in een relatief korte tijdspanne in een situatie terechtkomt die zó ernstig is dat de betrokken meisjes, die elkaar niet kennen en dus onafhankelijk van elkaar, een melding bij de politie doen, zou dit aanleiding moeten zijn kritisch naar het eigen gedrag te kijken. Verweerder heeft dit van eiser mogen verwachten en daarbij met name oog te hebben voor het feit dat die meisjes de contacten met hem heel anders hebben ervaren dan hijzelf. De door eiser in beroep overgelegde reflectierapporten doen hier niets aan af. Reflecteren op je werk is iets anders dan reflecteren over seksuele contacten.
13.3.
Wat betreft het niet direct en volledig openheid van zaken geven tegenover zijn leidinggevende, kan de rechtbank verweerder volgen in de redenering dat uit de stukken niet blijkt dat eiser op 4 maart 2022 dan wel op 7 maart 2022 heeft gemeld dat hij met zijn hand in de broek van [naam 3] heeft gezeten. En dat is nu juist waar het om ging. Eiser heeft hiermee essentiële informatie weggelaten in het gesprek met zijn teamchef over het voorval met [naam 3] . Dat eiser dit wel tegen zijn leidinggevende zou hebben gezegd, maar dat deze het niet in het verslag heeft opgeschreven, acht de rechtbank niet aannemelijk. Alleen al niet omdat dit essentiële informatie is die zeker zou zijn opgeschreven. Ook deze punten heeft verweerder mee kunnen nemen in zijn beslissing om eiser wegens ongeschiktheid te ontslaan.
13.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verweten gedragingen laten zien dat eiser de voor zijn functie vereiste grondhouding mist. Het gaat hier om duidelijk grensoverschrijdend gedrag, dat is terug te voeren op zijn eigenschappen, mentaliteit en instelling. Ook houding en gedrag in privé situaties kunnen de conclusie rechtvaardigen dat van functieongeschiktheid sprake is. Dat is in dit geval aan de orde.
14. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij niet is gewaarschuwd en dat verweerder hem een verbetertraject had moeten aanbieden.
14.1.
Verweerder heeft hierover naar voren gebracht dat eiser wel degelijk is aangesproken op zijn gedrag en in de gelegenheid is gesteld om dat te verbeteren. Reeds in het gesprek in januari 2020 naar aanleiding van het eerste voorval met [naam 1] is met eiser gesproken over rolbewustzijn, het glazen huis en dat mensen toch anders naar je kijken als politieagent. Ook is er met hem gesproken over omgang met meisjes, zeker als politieagent. En dat hij extra voorzichtig moet zijn. Er zijn waarschuwende gesprekken gevoerd met eiser waarin hem ook duidelijk is gemaakt dat hij als politieambtenaar een bijzondere functie heeft en dat dit ook doorwerking heeft in zijn privéleven. Ook in het kader van het eerste disciplinaire onderzoek is hierover met eiser gesproken en is hij, reeds door het feit dat er een disciplinair onderzoek is ingesteld, al gewaarschuwd dat hij met zijn houding en gedrag naar vrouwen moet opletten.
14.2.
Gelet op de diverse waarschuwingen die eiser in de loop der tijd zijn gegeven ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zijn gedrag te verbeteren.
15. Eiser heeft nog aangevoerd dat voor de beoordeling van de ontslagverlening de situatie ten tijde van het ontslagbesluit bepalend is. Dit was dus op 9 februari 2023. Dat eiser na die tijd door de rechtbank is veroordeeld voor verkrachting en later door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor aanranding, mag volgens eiser geen rol spelen in het besluit.
15.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft de veroordeling gebruikt als een nadere motivering van de ongeschiktheid en niet als een nieuw feit. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit heeft mogen doen. De uitspraken van de rechtbank en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gaan over feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor het ontslagbesluit en die daarvoor de grondslag vormen. Het is logisch dat verweerder deze uitspraken in zijn besluitvorming heeft betrokken.
16. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder geen kenbare belangenafweging heeft gemaakt.
16.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit II heeft overwogen dat hij bij het besluit tot ontslag alle relevante belangen tegen elkaar heeft afgewogen. Verweerder heeft hierbij ook rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden, voor zover die naar voren zijn gebracht. Aan de andere kant heeft verweerder meegewogen dat eiser, gelet op de waarschuwing en de disciplinaire straf in het verleden, als een gewaarschuwd man heeft te gelden.
Integriteit en vertrouwen vormen de kern van het functioneren van iedere ambtenaar werkzaam bij een politieorganisatie. Verweerder neemt signalen van ongewenste intimiteiten en omgangsvormen zeer serieus. Eiser heeft dit vertrouwen met zijn handelen ernstig geschaad. Verweerder is van mening dat bij eiser de grondhouding ontbreekt om op een geloofwaardige en betrouwbare wijze welke functie dan ook binnen het gezagsbereik van de politie te vervullen. Andere maatregelen dan ontslag zouden gelet op de aard van de ongeschiktheid en de omstandigheden van dit geval niet adequaat zijn.
16.2.
Hieruit blijkt dat verweerder een expliciete belangenafweging heeft gemaakt. In wat eiser heeft aangevoerd, bestaan naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor een andere uitkomst. De belangenafweging komt voort uit de noodzaak van de politie om hoge eisen te kunnen stellen aan de geloofwaardigheid en integriteit van haar politieagenten en het vertrouwen dat de politie in hen kan stellen. Dit belang weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van eiser van behoud van zijn werk en loopbaan bij de politie.
17. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was aan eiser het ongeschiktheidsontslag te verlenen en in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep tegen de schriftelijke berisping is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit I. Omdat het aan het bestreden besluit I klevende gebrek naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit I niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het primaire besluit I daarom herroepen.
19. Omdat het beroep met zaaknummer ROE 23/19 gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
De kosten in beroep worden begroot op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn op de zitting, met een waarde van € 907,- en wegingsfactor 1). De kosten in bezwaar worden begroot op € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het aanwezig zijn op de hoorzitting, met een waarde van € 647,- en wegingsfactor 1). Dat is in totaal € 3.108,-.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
20. Het beroep tegen het ontslag is ongegrond. Eiser krijgt daarom in die zaak het griffierecht niet terug. Hij krijgt in die zaak ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer ROE 23/1715 ongegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer ROE 23/19 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- herroept het primaire besluit I;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit I;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.108,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter, en mr. G. Leijten en mr. M.M.T. Coenegracht, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025 .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Uitspraak van de CRvB van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
5.Uitspraak van de CRvB van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3254.
6.Uitspraak van de CRvB van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548.
7.Uitspraak van de CRvB van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098.