ECLI:NL:GHSHE:2024:2362

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
20-001109-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting, veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, maar is wel veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een vordering ingesteld voor schadevergoeding, die deels is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 maart 2022 in Roermond het slachtoffer heeft betast zonder haar toestemming, wat heeft geleid tot de veroordeling voor feitelijke aanranding. De verdachte heeft gebruik gemaakt van de drukte in het café en de situatie waarin het slachtoffer zich bevond. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 616,66, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001109-23
Uitspraak : 17 juli 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 april 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-252155-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘verkrachting’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is door de rechtbank toegewezen tot het bedrag van € 1.116,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is ten aanzien van de meergevorderde immateriële schade afgewezen en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor zover die ziet op de meergevorderde materiële schade.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 4.180,66, bestaande uit een bedrag van € 2.430,66 aan materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering door de rechtbank toegewezen tot het bedrag van € 1.116,66, bestaande uit een bedrag van € 116,66 aan materiële schade en een bedrag van
€ 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering is ten aanzien van de meergevorderde immateriële schade afgewezen en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor zover die ziet op de meergevorderde materiële schade.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, maar daarbij de gevorderde materiële schade verlaagd met een bedrag van € 2.413,00. Die verlaging ziet op de post ‘studiekosten’.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is daardoor in hoger beroep nog tot het bedrag van € 1.866,66 aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en, dat het hof in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering zal toewijzen tot het bedrag van € 1.116,66, bestaande uit € 116,66 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige (de meergevorderde immateriële schade) dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Door de raadsman van de verdachte is primair bepleit dat het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman primair betoogd dat deze afgewezen dient te worden. Subsidiair is bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2022 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
  • aan [slachtoffer] heeft gevraagd of zij met hem, verdachte, naar buiten wilde gaan om te neuken en/of of zij wilde neuken en/of
  • toen die [slachtoffer] tegen hem, verdachte, zei dat zij dit niet wilde, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij naar de personeelskamer mocht en/of dat hij hitsig werd van haar en/of
  • (onverhoeds) een hand en/of pols van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of de hand van die [slachtoffer] (vervolgens) naar en/of in de richting van zijn, verdachtes, (stijve) penis heeft getrokken en/of op zijn, verdachtes, (stijve) penis heeft gelegd en/of gebracht en/of gehouden en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd en/of (telkens) is blijven zeggen dat hij, verdachte, er zin in had en/of
  • die [slachtoffer] (onverhoeds) (van achteren) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of een hand op de heup van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of een hand op de schouder van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of die [slachtoffer] (iets) naar voren heeft geduwd en/of (vervolgens)
  • zijn, verdachtes, (stijve) penis op/tegen de billen van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, (stijve) penis (een) neukbeweging(en) heeft gemaakt op/tegen de billen van die [slachtoffer] en/of
  • (daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat dit buiten kon gebeuren en/of dat hij wist dat zij het lekker vond en/of
  • zijn, verdachtes, hand (onverhoeds) op (een)/(de) (met kleding bedekte) bil(len) van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of gebracht en/of (vervolgens) (onverhoeds) zijn, verdachtes, hand heeft gestoken en/of gebracht in de broek en/of de onderbroek en/of op (een)/(de) bil(len) van die [slachtoffer] en/of in (een)/(de) bil(len) van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
  • toen die [slachtoffer] daarop (uit angst dat verdachte zijn hand verder naar voren zou steken) haar benen had gekruist en/of zijn, verdachtes, hand en/of pols had vastgepakt en/of vastgehouden en/of aan zijn, verdachtes, arm had getrokken en/of probeerde zijn, verdachtes, hand uit haar broek te trekken, zijn, verdachtes, hand in de broek en/of onderbroek en/of op (een)/(de) bil(len) van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of
  • (daarbij) (telkens) misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, lichamelijke en/of psychische overwicht op die [slachtoffer] (o.a. voortvloeiend uit het leeftijdsverschil en/of het verschil in lichaamsbouw en/of (levens)ontwikkeling tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] ) en/of
  • (daarbij) (telkens) misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van die [slachtoffer] , dat hij (gedurende de voorafgaande dagen, althans eerder) bij die [slachtoffer] had gewekt door haar een foto van zichzelf in politie-uniform te laten zien en/of door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij bij de politie werkte,
waardoor verdachte (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten hebbende verdachte zijn, verdachtes, hand (onverhoeds) naar voren en/of van(af) de bil(len) van die [slachtoffer] naar haar vagina gestoken en/of bewogen en/of zijn, verdachtes, vinger(s) (onverhoeds) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 maart 2022 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
  • leggen en/of brengen van een hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, (stijve) penis en/of
  • duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, (stijve) penis op/tegen de billen van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, (stijve) penis maken van (een) neukbeweging(en) op/tegen de billen van die [slachtoffer] en/of
  • steken en/of brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] en/of
  • aanraken en/of betasten en/of strelen van en/of voelen aan en/of wrijven over en/of knijpen in (een)/(de) bil(en) van die [slachtoffer] en/of
  • aanraken en/of betasten en/of strelen van en/of voelen aan en/of wrijven over de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] ,
bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
  • aan die [slachtoffer] heeft gevraagd of zij met hem, verdachte, naar buiten wilde gaan om te neuken en/of of zij wilde neuken en/of
  • toen die [slachtoffer] tegen hem, verdachte, zei dat zij dit niet wilde, tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij naar de personeelskamer mocht en/of dat hij hitsig werd van haar en/of
  • (onverhoeds) een hand en/of pols van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of de hand van die [slachtoffer] (vervolgens) naar en/of in de richting van zijn, verdachtes, (stijve) penis heeft getrokken en/of op zijn, verdachtes, (stijve) penis heeft gelegd en/of gebracht en/of gehouden en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd en/of (telkens) is blijven zeggen dat hij, verdachte, er zin in had en/of
  • die [slachtoffer] (onverhoeds) (van achteren) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of een hand op de heup van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of een hand op de schouder van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of die [slachtoffer] (iets) naar voren heeft geduwd en/of (vervolgens)
  • zijn, verdachtes, (stijve) penis op/tegen de billen van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of gebracht en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, (stijve) penis (een) neukbeweging(en) heeft gemaakt op/tegen de billen van die [slachtoffer] en/of
  • (daarbij) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat dit buiten kon gebeuren en/of dat hij wist dat zij het lekker vond en/of
  • zijn, verdachtes, hand (onverhoeds) op (een)/(de) (met kleding bedekte) bil(len) van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of gebracht en/of (vervolgens) (onverhoeds) zijn, verdachtes, hand heeft gestoken en/of gebracht in de broek en/of de onderbroek en/of op (een)/(de) bil(len) van die [slachtoffer] en/of in (een)/(de) bil(len) van die [slachtoffer] heeft geknepen en/of
  • toen die [slachtoffer] daarop (uit angst dat verdachte zijn hand verder naar voren zou steken) haar benen had gekruist en/of zijn, verdachtes, hand en/of pols had vastgepakt en/of vastgehouden en/of aan zijn, verdachtes, arm had getrokken en/of probeerde zijn, verdachtes, hand uit haar broek te trekken, zijn, verdachtes, hand in de broek en/of onderbroek en/of op (een)/(de) bil(len) van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of
  • toen die [slachtoffer] werd aangestoten door een voorbijganger en haar voeten naast elkaar moest zetten om haar evenwicht te bewaren, zijn, verdachtes, hand (onverhoeds) naar voren en/of van(af) de bil(len) van die [slachtoffer] naar haar vagina heeft gestoken en/of bewogen en/of zijn, verdachtes, vinger(s) (onverhoeds) op de vagina en/of de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
  • (daarbij) (telkens) misbruik heeft gemaakt van zijn, verdachtes, lichamelijke en/of psychische overwicht op die [slachtoffer] (o.a. voortvloeiend uit het leeftijdsverschil en/of het verschil in lichaamsbouw en/of (levens)ontwikkeling tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] ) en/of
  • (daarbij) (telkens) misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van die [slachtoffer] , dat hij (gedurende de voorafgaande dagen, althans eerder) bij die [slachtoffer] had gewekt door haar een foto van zichzelf in politie uniform te laten zien en/of door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij bij de politie werkte,
waardoor verdachte (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan en/of die [slachtoffer] in een situatie heeft gebracht, waarin zij zich niet of onvoldoende kon en/of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan die ontuchtige handeling(en) en/of daaraan geen of onvoldoende weerstand kon en/of durfde te bieden en/of een zodanige situatie voor die [slachtoffer] heeft doen ontstaan dat zij die ontuchtige handeling(en) niet kon of wist te voorkomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en rechtmatigheid van het bewijs
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) die een zodanig ernstige inbreuk maken op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het proces-verbaal van het informatief gesprek zeden en het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 28 maart 2022 vanwege de onherstelbare vormverzuimen uit te sluiten van het bewijs.
Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het navolgende aangevoerd.
a.
Schending verbaliseringsplicht
Door de raadsman is ten eerste aangevoerd dat de verbaliseringsplicht, neergelegd in de artikelen 152 en 153 Sv, meermaals is geschonden.
De processen-verbaal van het informatief gesprek zeden met slachtoffer [slachtoffer] en het verhoor van [slachtoffer] op 28 maart 2022 zijn onvolledig en/of onjuist opgemaakt. In beide processen-verbaal is een groot aantal relevante uitlatingen en bevindingen niet geverbaliseerd. Zo is uit de audiovisuele opname van het verhoor van [slachtoffer] d.d. 28 maart 2022 af te leiden dat er camerabeelden waren van buiten café [café] , dat [slachtoffer] op deze beelden is herkend en dat haar screenshots van deze beelden zijn getoond. Dit alles is niet opgenomen in het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 28 maart 2022.
Evenmin is in het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 28 maart 2022 opgenomen dat de verbalisanten [slachtoffer] hebben gevoed met informatie door haar mede te delen dat de politie meerdere meldingen over de verdachte heeft ontvangen. Daarnaast zijn in de processen-verbaal uitlatingen anders opgeschreven dan zij zijn gedaan.
Ook het verhoor van getuige [getuige 1] is onjuist geverbaliseerd en daarnaast heeft het er alle schijn van dat met getuige [getuige 2] voorafgaand aan het telefonisch getuigenverhoor al eens eerder was gesproken zonder dat daarvan een proces-verbaal is opgemaakt.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022
Daarnaast is in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022, dossierpagina 6, opgenomen dat [slachtoffer] tegen de verbalisanten op het plein haar verhaal heeft gedaan, terwijl in de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding naar voren is gebracht dat [slachtoffer] voornamelijk een vriend van haar het woord heeft laten doen.
De camerabeelden
Voorts is door de raadsman aangevoerd dat de camerabeelden van buiten café [café] – welke er blijkens de audiovisuele opname van het verhoor van [slachtoffer] d.d. 28 maart 2022 wel degelijk waren – in strijd met het bepaalde in artikel 149a Sv niet aan het procesdossier zijn gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte, nu geen sprake is van een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a) Schending van de verbaliseringsplicht
Het hof stelt voorop dat de verbaliseringsplicht, zoals neergelegd in artikel 152 Sv, niet
zo ver strekt dat verklaringen van getuigen woordelijk uitgewerkt dienen te worden; een zakelijke weergave is toegestaan.
Het hof heeft – gehoord de advocaat-generaal – ter terechtzitting kenbaar gemaakt de opmerkingen van de raadsman met betrekking tot de inhoud van de opnames, voor zover die afwijken van de schriftelijke vastlegging in de processen-verbaal, te zullen overnemen.
Het hof is echter anders dan de verdediging van oordeel dat, gegeven die opmerkingen, de inhoud van de processen-verbaal niet ondeugdelijk is. In de op ambtseed/belofte opgemaakte processen-verbaal is naar het oordeel van het hof namelijk geen sprake van weglatingen of zakelijke weergaven die wezenlijk afbreuk doen aan de verklaringen die aangeefster en de getuigen volgens de opnames van de verhoren tegenover de politie hebben afgelegd terwijl voorts geldt dat de van de verhoren opgemaakte processen-verbaal door de aangeefster en de getuigen zijn doorgelezen en na instemming daarmee zijn ondertekend.
Van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv dat zou moeten leiden tot de
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is naar het oordeel van het hof in zoverre dan ook geen sprake.
Ten overvloede overweegt het hof dat, voor zover er al sprake zou zijn van enig vormverzuim, dat verzuim in hoger beroep voldoende is hersteld doordat de verdediging de opnames van de verhoren heeft kunnen beluisteren en bekijken en gedetailleerd heeft aangegeven wat de verdediging in aanvulling op of in afwijking van de processen-verbaal relevant acht voor enige door het hof te nemen beslissing. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het hof al deze opmerkingen van de verdediging overgenomen. De verdachte is derhalve in zoverre niet in een eerlijke procesvoering geschaad. Datzelfde heeft te gelden voor de waarnemingen die de raadsman aan de hand van de camerabeelden in café [café] heeft gedaan die een aanvulling zijn op het proces-verbaal van bevindingen waarin die camerabeelden door de politie zijn beschreven.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat getuige [slachtoffer] door de politie is gevoed met informatie (het hof begrijpt: en daardoor zou zijn gestuurd) doordat haar voorafgaand aan het verhoor d.d. 28 maart 2022 is medegedeeld dat de politie meerdere meldingen heeft ontvangen over de verdachte, overweegt het hof dat deze mededeling aan de getuige is gedaan nadat het informatief gesprek zeden reeds had plaatsgevonden. Getuige [slachtoffer] heeft voorafgaand aan deze mededeling – tijdens het informatief gesprek zeden – en na deze mededeling – tijdens het verhoor d.d. 28 maart 2022 – consistent verklaard en heeft haar verklaring na deze mededeling dus niet op essentiële onderdelen aangepast. De gedane mededeling doet naar het oordeel van het hof dan ook geen enkele afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [slachtoffer] . In de mededeling ziet het hof ook overigens geen reden om te concluderen dat sprake zou zijn van enig vormverzuim.
Datzelfde geldt voor de door de verdediging opgeworpen omstandigheid dat van een mogelijk eerder telefonisch contact tussen de politie en de getuige [getuige 2] – voorafgaand aan het telefonisch horen van die getuige – in het politiedossier geen informatie is terug te vinden.
Ad b) het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022
Voor zover de raadsman het verweer heeft willen voeren dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 3 maart 2022 onjuist en/of onvolledig is omdat in de toelichting op de vordering tot schadevergoeding naar voren is gebracht dat [slachtoffer] in het gesprek met de politie voornamelijk een vriend het woord heeft laten voeren, overweegt het hof het volgende.
Uit dit proces-verbaal volgt dat door de verbalisant kort na de gebeurtenissen rechtstreeks met het slachtoffer is gesproken. Er wordt door de verbalisant beschreven wat het slachtoffer toen zelf tegen de verbalisant heeft gezegd en welke emoties bij het slachtoffer werden waargenomen. Het hof ziet geen enkele redenen om op dit punt te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van dit in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal.
Uit dit proces-verbaal van bevindingen volgt dat er – naast verbalisant [verbalisant 1] die zelf met het slachtoffer heeft gesproken – nog een verbalisant op straat aanwezig was die met twee vrienden van getuige [slachtoffer] heeft gesproken. Dat in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] niet gedetailleerd is beschreven wat met deze twee, of mogelijk met nog andere personen, is besproken, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . Van enig vormverzuim waardoor de verdachte in zijn recht op een eerlijk proces is geschaad, is naar het oordeel van het hof in zoverre dan ook geen sprake.
Ad c) De camerabeelden
Het hof stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 149a Sv in beginsel alle stukken die voor een ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissing redelijkerwijs van belang kunnen zijn aan het dossier moeten worden toegevoegd.
Het hof is van oordeel dat de camerabeelden van buiten café [café] niet van belang zijn voor enige door het hof in deze zaak te nemen beslissing in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv. Dat deze beelden niet aan het procesdossier zijn toegevoegd, levert naar het oordeel van het hof dan ook geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat geen sprake is van enig vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De gevoerde verweren strekkende tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, subsidiair de bewijsuitsluiting van de processen-verbaal van het informatief gesprek zeden en het verhoor van [slachtoffer] d.d. 28 maart 2022, worden in volle omvang verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting, door zijn vinger(s) onverhoeds in de vagina en/of tussen de schaamlippen van het slachtoffer te brengen.
Het hof is, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, maar met de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde verkrachting, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Zoals hierna onder het kopje ‘bewijsoverwegingen’ zal worden overwogen, is het hof van oordeel dat getuige [slachtoffer] telkens in de kern consistent heeft verklaard dat de verdachte tegen haar wil zijn hand op haar bil heeft gelegd en vervolgens zijn hand in haar broek op haar blote bil heeft gelegd. De verdachte bracht zijn hand vervolgens onverhoeds onder haar string naar voren naar haar vagina.
Onduidelijk is echter of de verdachte bij die handelingen ook bij het slachtoffer is binnengedrongen. Het hof acht hierbij van belang dat [slachtoffer] bij gelegenheid van het informatief gesprek zeden heeft verklaard: “Toen merkte ik dat hij er tot bijna toe erin ging of erin ging (...). Daar kan ik niet concreet uitspraken over doen. Dat durf ik oprecht niet te zeggen”.
Tegen deze achtergrond heeft het hof uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de verdachte daadwerkelijk (met zijn vinger(s)) bij het slachtoffer seksueel is binnengedrongen. Daarom zal het hof de verdachte vrijspreken van het primair aan hem tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 maart 2022 in de gemeente Roermond door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
  • steken en/of brengen van zijn, verdachtes, hand in de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] en
  • aanraken en betasten en voelen aan de bil(en) van die [slachtoffer] en
  • aanraken van de vagina van die [slachtoffer] ,
bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
  • zijn, verdachtes, hand op de met kleding bedekte bil(len) van die [slachtoffer] heeft gelegd en gebracht en vervolgens onverhoeds zijn, verdachtes, hand heeft gestoken en gebracht in de broek en de onderbroek en op de bil(len) van die [slachtoffer] en in de bil(len) van die [slachtoffer] heeft geknepen en
  • toen die [slachtoffer] daarop haar benen had gekruist zijn, verdachtes, hand in de broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] heeft gehouden en
  • toen die [slachtoffer] werd aangestoten door een voorbijganger en haar voeten naast elkaar moest zetten om haar evenwicht te bewaren, zijn, verdachtes, hand onverhoeds naar voren en vanaf de bil(len) van die [slachtoffer] naar haar vagina heeft gestoken en bewogen en zijn, verdachtes, vinger(s) onverhoeds op de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht,
waardoor verdachte die [slachtoffer] in een situatie heeft gebracht, waarin zij zich niet of onvoldoende kon en/of durfde te verzetten tegen en/of te onttrekken aan die ontuchtige handelingen en/of daaraan geen of onvoldoende weerstand kon en/of durfde te bieden en/of een zodanige situatie voor die [slachtoffer] heeft doen ontstaan dat zij die ontuchtige handelingen niet kon of wist te voorkomen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond, registratienummer PL2300
(met de hand gewijzigd in PL2400)-2022031803, gesloten d.d. 25 juli 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-172.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 3 maart 2022, dossierpagina 7 tot en met 10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Informatie over het gesprek
Informatief gesprek met : [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2]
Rol gesprekspartner : Slachtoffer
Datum en tijd gesprek : 2 maart 2022 om 14.30 uur
Feiten en omstandigheden
Wat is er globaal gebeurd:
Donderdag 24-2-2022
[slachtoffer] verklaarde dat zij op 24 maart
(het hof begrijpt: februari)2022 een jongen, [verdachte] , had leren kennen in café [café] in Roermond.
Dinsdag 1-3-2022 en woensdag 2-3-2022
Dinsdag was [slachtoffer] weer op stap gegaan bij café [café] . Om 01.15 uur zag [slachtoffer] dat [verdachte] bij de bar stond.
[slachtoffer] droeg een losse broek met om haar middel een strak heuptasje. Ze stond met haar rug naar [verdachte] . Ze voelde zijn hand van achteren in haar broek, zijn hand rustte op haar blote bil, ze droeg een string. [slachtoffer] stond met haar benen gekruist zodat hij niet verder kon met zijn hand.
[verdachte] raakte [slachtoffer] aan vooraan bij haar vagina. [slachtoffer] raakte in onbalans omdat ze werd aangestoten door de drukte en zij deed toen haar benen open.
Waar is het gebeurd : [adres 2]
Wanneer is het gebeurd : tussen 2 maart 2022 01.00 uur en 2 maart 01.30 uur
2.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 28 maart 2022, dossierpagina 12 tot en met 22, voor zover inhoudende als verklaring van slachtoffer [slachtoffer] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord slachtoffer
O: Opmerking verbalisanten
(pagina 13)
V: Met wie is dat gebeurd?
A: [verdachte]
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: Dinsdag 1 maart 2022, dan is het woensdag
(het hof begrijpt: 2 maart 2022)geweest want het was na 00:00 uur.
V: Waar is dit gebeurd?
A: Bij café [café] in Roermond op [adres 2] .
(pagina 17)
V: En toen?
A: Op een gegeven moment stond ik met mijn rug naar hem
(het hof begrijpt: verdachte)toe. Hij stond 30 centimeter van mij vandaan. (...)
Toen ging hij met zijn hand richting mijn kont over mijn broek. Dat was met zijn rechterhand op mijn rechterbil. Ik had dat heuptasje heel strak zitten om mijn broekband. Hij ging met zijn hand tussen de band van mijn broek en de band van mijn heuptasje. Ik voelde dat zijn hand in mijn broek zat achter bij mijn rechterbil. Ik heb toen mijn benen gekruist.
V: Want?
A: Uit angst. (...) Toen stak hij zijn hand verder dus toen zat hij op mijn bil. Ik had een string aan dus het was huid op huid. Het gebeurde allemaal snel. (...) Ik werd op een gegeven moment aangestoten door een voorbijganger. Ik werd hierdoor wankel. Ik zette mijn voet naast de andere en toen had hij binnen no time zijn hand via de achterkant naar voren gestoken. (...)
Daarna ging hij terug naar mijn bil.
(pagina 18)
A: (...) hij schoof snel door via mijn kont naar het midden van mijn anus en mijn vagina. Hij ging door naar voren van mijn vagina.
V: Was dat over of onder jouw string?
A: Onder.
V: Hoe kan hij onder jouw string komen?
A: Hij ging gewoon eronder. Die zat ook niet heel strak.
V: Hoe komt hij dan in jouw string?
A: Ja, bij mijn anus aan de zijkant is hij met zijn hand in mijn string gekomen.
V: En dan?
A: Dan zit hij met hand/vingers vooraan bij mijn vagina in de buurt van mijn clitoris. Toen schoof hij met zijn vingers naar achteren dat voelde ik.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 maart 2022, dossierpagina 69 tot en met 72, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
(pagina 69)
V: Wat weet jij van het feit waarvoor [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] )naar de politie is gegaan?
A: Het was carnaval, ik meen de dinsdag. Het was rond 01.00 uur of 01.30 uur. (…)
(pagina 70)
Ik zag dat zij huilde en zij vertelde dat er een jongen (...) in haar broek had gezeten. [slachtoffer] was heel erg overstuur. (…)
V: Je gaf aan dat jij haar zag huilen, wat zag je precies?
A: Zij liep huilend rond en veegde haar tranen weg. Ik zag dat ze trilde.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 april 2022, dossierpagina 77 tot en met 81, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
(pagina 77)
V: Wat weet jij van het feit waarvoor [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] )naar de politie is gegaan?
A: Het was dinsdag, de laatste dag van carnaval. Ik was ook een tijdje met [slachtoffer] . We waren bij café [café] .
V: De vraag is waarvoor [slachtoffer] naar de politie kwam. Wat was de reden?
A: Wat ze tegen mij heeft verteld is dat ze door die jongen in haar broek is gevoeld.
V: Hoe heet die jongen?
(pagina 78)
A: [verdachte]
(het hof begrijpt: verdachte).
V: Wanneer is dit gebeurd?
A: De laatste dag van carnaval. Het was op dinsdagavond.
V: Hoe laat is dit gebeurd?
A: Tussen 12 uur en 2 uur ’s nachts.
V: Hoe weet je dat?
A: Dat heeft [slachtoffer] me verteld. Ik heb haar huilend aangetroffen.
V: Wat zag je?
A: Ik zag dat ze huilde. Ik ben binnen in het café met haar het gesprek aangegaan.
(pagina 79)
V: Wat heeft [slachtoffer] precies verteld over wat er was gebeurd?
A: Dat ze in haar broek is gevoeld zonder dat ze dat wou.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 maart 2022, dossierpagina 6, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op woensdag 2 maart 2022, tussen 01.00 en 01.30 uur, was ik samen met collega [verbalisant 2] aanwezig op [adres 2] in verband met de carnaval die daar op dat moment plaatsvond. Ik zag en hoorde dat ik op enig moment werd aangesproken door een vrouw. Ik zag dat deze vrouw werd omringd door een man. Ik zag en hoorde dat deze vrouw huilde en derhalve geëmotioneerd was. Later bleek dat deze vrouw [slachtoffer] was.
Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat [slachtoffer] tegen mij zei dat er zojuist een man in haar broek had gezeten en dat deze man bij de politie zou werken. Ik hoorde dat [slachtoffer] desgevraagd zei dat de naam van deze man [verdachte] betrof.
6.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juni 2022, dossierpagina 142 tot en met 157, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1997:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
(pagina 147)
V: Je bent aangehouden terzake verkrachting gepleegd op 2 maart 2022 te Roermond. Vertel daar eens alles over?
A: (...) Die dinsdag was de laatste dag carnaval. (...) Ik stond op een gegeven moment aan de bar. Het was rond 01.30 uur of 01.45 uur.
V: Is dat in de nacht?
A: Ja in de nacht van dinsdag op woensdag.
V: En hoe ging dat verder?
A: (...) Naast mij stond [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: [slachtoffer] ). (...)
Ik heb aan haar billen gezeten.
(pagina 149)
V: Je zegt dat jij de billen van [slachtoffer] hebt aangeraakt, vertel eens alles over hoe dat ging?
A: Wij stonden aan de bar, ik stond met mijn rug tegen de bar. Toen ben ik van bovenaf in haar legging gegaan en toen heb ik aan haar billen gevoeld.
(pagina 150)
V: Waar raakte jij [slachtoffer] precies aan?
A: Echt op haar billen.
V: Wat deed je met jouw hand op haar bil?
A: Beetje voelen en een beetje knijpen.
7.
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, zesde meervoudige kamer voor strafzaken, van 3 juli 2024, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
(...) Ik stond aan de bar en ik was met een ander meisje aan het zoenen. Vervolgens kwam [slachtoffer] naar mij toe (...). Ik heb eerst oppervlakkig aan haar billen gezeten. Vervolgens zat ik echt aan haar billen, in haar broek. Ik heb haar blote bil betast. (…)
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep, mocht het hof van oordeel zijn dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te kunnen worden gebezigd. Bij gebrek aan enig ander redengevend bewijs dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Mocht het hof van oordeel zijn dat de verklaringen van [slachtoffer] wél tot het bewijs kunnen worden gebezigd, dan is volgens de raadsman het alternatieve scenario van de verdachte – inhoudende dat hij op verzoek van [slachtoffer] aan haar (blote) billen heeft gezeten en dat zij, na de mededeling van de verdachte dat het enkel voor de carnaval was, heeft gezegd dat zij tegen anderen of de politie kon zeggen dat de verdachte ongewild in haar broek had gezeten – niet uit te sluiten en kan dit evenmin als onaannemelijk of ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Ook om deze reden dient de verdachte vrijgesproken te worden.
Voor zover het hof van oordeel mocht zijn dat niet bewezen kan worden dat de verdachte met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] is gegaan, maar enige andere ontuchtige handeling wel bewezen kan worden, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. Alle tussen de verdachte en [slachtoffer] verrichte handelingen zijn met consensus begaan, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer] heeft bij gelegenheid van het informatief gesprek zeden op 2 maart 2022 verklaard dat zij de verdachte op de donderdag van carnaval – 24 februari 2022 – heeft leren kennen in café [café] te Roermond. Gedurende de carnaval hebben zij het gezellig met elkaar gehad en hebben zij meermaals met elkaar gezoend. Op dinsdag 1 maart 2022 was [slachtoffer] weer op stap bij café [café] . Omstreeks 01.15 uur (op woensdag 2 maart 2022) kwam zij de verdachte weer tegen en hebben zij weer met elkaar gezoend. Op enig moment stond zij met haar rug richting de verdachte en voelde zij dat hij (het hof begrijpt: onverhoeds) zijn hand van achteren in haar broek stak en zijn hand op haar blote bil legde. Ondanks dat zij dit probeerde te voorkomen door haar benen te kruisen, raakte de verdachte haar vervolgens ook vooraan, bij haar vagina, aan.
Bij gelegenheid van haar verhoor als getuige op 28 maart 2022 heeft [slachtoffer] over de nacht van dinsdag 1 op woensdag 2 maart 2022 verklaard dat zij op enig moment met haar rug richting de verdachte stond. De verdachte legde zijn rechterhand op haar rechterbil en ging vervolgens – hoewel [slachtoffer] dit probeerde te voorkomen door haar benen te kruisen – met zijn hand aan de achterkant in haar broek en legde zijn hand op haar blote bil. [slachtoffer] voelde dat de verdachte zijn hand/vingers onder haar string naar voren bewoog naar haar vagina.
Het hof ziet, anders dan de verdediging, geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft in de kern telkens consistent en gedetailleerd verklaard over hetgeen in de nacht van dinsdag 1 maart op woensdag 2 maart 2022 is gebeurd. Voor zover haar verklaringen op enkele punten discrepanties bevatten, maken deze de tot het bewijs gebezigde inhoud van haar verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. De door de raadsman aangevoerde discrepanties doen naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de kern van de verklaringen. Deze discrepanties zijn immers te verklaren uit de wijze waarop het menselijk geheugen functioneert, waardoor het onmogelijk is om een ervaring steeds exact hetzelfde te beschrijven.
De verklaringen van [slachtoffer] vinden bovendien steun in de verklaringen van getuigen
[getuige 3] en [getuige 4] , alsmede in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . Getuigen [getuige 3] en [getuige 4] hebben verklaard over de emotionele gesteldheid van [slachtoffer] direct na het incident. Ook verbalisant [verbalisant 1] heeft geverbaliseerd dat [slachtoffer] geëmotioneerd was toen zij hem kort na het incident aansprak op [adres 2] en hem vertelde wat er vlak daarvoor was gebeurd in café [café] .
Naar het oordeel van het hof worden die verklaringen ook niet weerlegd door de door de raadsman en in het politiedossier beschreven inhoud van de camerabeelden van café [café] . Daar komt bij dat de verdachte zelf heeft verklaard dat hij met zijn hand in de broek van [slachtoffer] is geweest en haar heeft aangeraakt op haar blote bil(len).
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] derhalve betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] voldoende ondersteund worden door de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het door de verdachte geschetste alternatieve scenario overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 3 juni 2022 verklaard dat hij in de nacht van dinsdag 1 maart op woensdag 2 maart 2022 tijdens het kussen met [slachtoffer] , van bovenaf in de broek van [slachtoffer] is gegaan en aan haar billen heeft gevoeld, nadat zij tegen hem had gezegd: “Als je aan mijn billen zit, krijg ik nog meer zin van.” Toen verdachte vervolgens tegen haar zou hebben gezegd dat zij er na de carnaval niet teveel van moest verwachten, zou zij tegen hem hebben gezegd dat ze tegen anderen of tegen de politie kon zeggen dat hij ongewild met zijn hand in haar broek had gezeten.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij met [slachtoffer] aan het zoenen was en dat zij op enig moment tegen hem zei: “Als je aan mijn billen zit krijg ik daar zin van”, waarna hij eerst oppervlakkig aan haar billen heeft gezeten. [slachtoffer] zei vervolgens dat hij echt aan haar billen moest voelen, waarop hij zijn hand in haar broek heeft gestoken en aan haar blote billen heeft gezeten. Daarna zouden zij nog enige tijd bij elkaar hebben gestaan en hebben gezoend en geknuffeld. Verdachte zou vervolgens tegen [slachtoffer] hebben gezegd dat wat zij hadden alleen voor de carnaval was, waarop [slachtoffer] zou hebben gezegd dat ze naar de politie kon gaan en kon zeggen dat hij ongewild in haar broek had gezeten.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario – inhoudende dat hij op verzoek van [slachtoffer] (uitsluitend) aan haar blote billen heeft gezeten en dat zij, nadat de verdachte tegen haar had gezegd dat wat zij hadden niets serieus was en alleen voor de carnaval was, heeft gezegd dat zij naar de politie kon gaan en kon zeggen dat hij ongewild in haar broek had gezeten – als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven. [slachtoffer] heeft direct na het incident tegen haar vrienden, waaronder getuigen [getuige 3] en [getuige 4] , verteld wat haar was overkomen, waarbij zij overstuur was en moest huilen. Ook door de verbalisant aan wie [slachtoffer] vlak na het incident heeft verteld wat er was gebeurd, werd waargenomen dat zij geëmotioneerd was. In haar daarop volgende verklaringen is [slachtoffer] consistent, namelijk dat verdachte haar billen en haar vagina heeft betast. Naar het oordeel van het hof passen de kort na het incident door de getuigen en verbalisant waargenomen emoties niet bij het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, waarin [slachtoffer] de verdachte zelf gevraagd zou hebben aan haar billen te zitten en [slachtoffer] de afwijzing van de verdachte niet zou hebben kunnen accepteren. Zij passen daarentegen wel bij de door [slachtoffer] beschreven toedracht.
Het hof acht op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn hand op de bil(len) van [slachtoffer] heeft gelegd en vervolgens onverhoeds zijn hand in de broek op de bil(len) van [slachtoffer] heeft gelegd, waarna hij zijn hand onverhoeds naar voren heeft bewogen en haar vagina heeft aangeraakt.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de handelingen die door de verdachte zijn verricht zijn aan te merken als ontuchtige handelingen.
Het hof stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat van een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de thans geldende
sociaal-ethische norm. Of een handeling als ontuchtig moet worden aangemerkt hangt af van de omstandigheden waaronder die handeling is verricht. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn onder meer de verhouding tussen de betrokkenen, alsook de context waarin de handeling zich voltrok. De wijze van aanraking en het lichaamsdeel dat is aangeraakt kunnen daarbij relevant zijn. De seksuele intentie van de verdachte is niet zonder meer bepalend, maar kan dat onder omstandigheden wel zijn. Dit kan het geval zijn wanneer de seksuele strekking van de handeling niet direct blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm.
Verdachte – een destijds 24-jarige man – heeft het slachtoffer – een destijds 17-jarig meisje – onverhoeds betast op onder meer haar blote bil(len) en vagina. Het hof is van oordeel dat reeds gelet op de aard van de handelingen en de context waarin de handelingen zijn verricht, sprake is van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 Sr. Door het onverhoedse karakter van de handelingen werd [slachtoffer] gedwongen deze ontuchtige handelingen te dulden.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het hiervoor overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [getuige 5]
Door de raadsman van de verdachte is bij wijze van voorwaardelijk verzoek verzocht om
[getuige 5] – de teamchef van de verdachte bij de politie aan wie hij heeft verteld wat zich in de nacht van dinsdag 1 maart op woensdag 2 maart 2022 heeft afgespeeld tussen de verdachte en [slachtoffer] – als getuige te (doen) laten horen. Dit verzoek wordt door het hof afgewezen, nu het hof hetgeen waarover deze getuige volgens de verdediging zou kunnen verklaren in redelijkheid niet van belang acht voor enige door het hof in deze zaak te nemen beslissing in het kader van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (kort gezegd) aanranding. De verdachte, een destijds 24-jarige man die bij de politie werkzaam was, is tijdens carnaval onverhoeds met zijn hand in de broek van het toen
17-jarige slachtoffer gegaan en heeft haar billen en vagina betast. De verdachte en het slachtoffer hadden met elkaar gezoend en geknuffeld, maar het slachtoffer heeft verbaal noch non-verbaal laten blijken ermee in te stemmen dat de verdachte verder zou gaan dan dat. Integendeel; het slachtoffer heeft non-verbaal aangegeven niet gediend te zijn van de handelingen van de verdachte doordat zij haar benen had gekruist. De verdachte heeft gebruik gemaakt van de omstandigheden van de drukte in het café waar hij en het slachtoffer stonden en van het feit dat het slachtoffer uit evenwicht is geraakt doordat zij werd aangestoten waardoor haar benen uit elkaar gingen, waarop de verdachte met zijn hand naar haar vagina ging.
De verdachte heeft daarmee in strijd gehandeld met de seksueel-ethische normen en heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Hij heeft zich daarbij kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en gebruik gemaakt van de gelegenheid. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Blijkens de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding alsmede uit de namens het slachtoffer ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaringen heeft het handelen van de verdachte een grote impact (gehad) op het slachtoffer. Vlak na het incident kampte zij met gevoelens van schaamte, eenzaamheid en paniek. Zij heeft daarvoor psychische hulp gezocht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij ten gevolge van deze strafzaak zijn baan als politieagent is verloren. Een baan die hij van jongs af aan ambieerde en waarvoor hij hard had gewerkt. Dit verlies heeft zowel mentaal als financieel een grote impact op hem gehad. Het is hem tot op heden niet gelukt om een andere baan te zoeken. Er loopt bovendien nog een procedure tegen zijn ontslag. Hij hoopt in de toekomst weer bij de politie of een andere opsporingsinstantie te kunnen gaan werken, maar daarvoor is hij afhankelijk van de uitkomst van deze strafzaak.
Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij diabetes type 1 heeft en sinds kort samenwoont met zijn vriendin.
Het hof acht in beginsel, gelet op de aard en de ernst van het subsidiair bewezenverklaarde feit en in verband met een juiste normhandhaving, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend. Het hof heeft echter ook oog voor de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de grote gevolgen die de onderhavige strafzaak inmiddels voor de verdachte heeft gehad en in de toekomst naar verwachting nog zal hebben.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 4.180,66, bestaande uit een bedrag van € 2.430,66 aan materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering door de rechtbank ter zake van het door de rechtbank primair bewezenverklaarde toegewezen tot het bedrag van € 1.116,66, bestaande uit een bedrag van € 116,66 aan materiële schade en een bedrag van
€ 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022. De vordering is ten aanzien van de meergevorderde immateriële schade afgewezen en de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering voor zover die ziet op de meergevorderde materiële schade.
Zoals hiervoor vermeld onder het kopje ‘Omvang van het hoger beroep’ heeft de benadeelde partij [slachtoffer] zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering en heeft zij haar vordering verlaagd tot een bedrag van
€ 1.866,66. De vordering valt uiteen in de volgende posten:
kledingstuk; top ad € 34,99
kledingstuk; broek ad € 34,99
reiskosten ad € 46,68
immateriële schade ad € 1.750,00.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de vordering benadeelde partij niet toe te wijzen. De verdediging heeft in algemene zin opgemerkt dat in de toelichting op de vordering tot schadevergoeding is vermeld dat de benadeelde partij elk sociaal evenement waar de verdachte aanwezig zou kunnen zijn vermijdt en dat het voor haar confronterend is om programma’s te kijken waar seksueel misbruik in naar voren komt, terwijl uit de sociale media van de benadeelde partij een heel ander beeld naar voren komt, namelijk dat zij veelvuldig naar sociale evenementen gaat.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden.
In de toelichting op de vordering tot schadevergoeding is aangevoerd dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en dat zij hiervoor psychische hulp in de vorm van EMDR-therapie heeft gehad. Uit de brief van GZ-psycholoog [psycholoog] d.d. 17 oktober 2022 volgt dat bij de benadeelde partij sprake is van post-traumatische stresskenmerken naar aanleiding van het tenlastegelegde. Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending in dit geval bovendien mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat reeds daarom een aantasting in persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen.
Het hof begroot de omvang van de immateriële schade, gelet op de aard en de ernst van het subsidiair bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige wordt de vordering tot immateriële schadevergoeding afgewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 116,66. Dat bedrag heeft betrekking op kledingstukken en gemaakte reiskosten. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en ook niet betwist. Ook overigens acht het hof deze kosten redelijk. Het hof zal het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding dan ook toewijzen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof een totaalbedrag van € 616,66 aan schadevergoeding zal toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag van € 616,66 zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest nog te maken kosten. Beide kostenposten worden aan de zijde van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 616,66. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
2 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Door het slachtoffer [slachtoffer] is bij schrijven d.d. 5 juni 2023 verzocht om in hoger beroep ook ten aanzien van een na de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg ontstane schadepost ‘EMDR-therapeut’ ter hoogte van € 152,99 de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de benadeelde partij zich ingevolge het bepaalde in artikel 421, derde lid, Sv in hoger beroep slechts kan voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Een benadeelde partij kan derhalve in hoger beroep niet nieuwe schadeposten opvoeren noch het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten verhogen.
Hoewel dit onverlet laat dat het hof ambtshalve, en los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, ten behoeve van het slachtoffer op de voet van artikel 36f Sr aan de verdachte de verplichting tot betaling van een schadevergoeding aan de Staat der Nederlanden kan opleggen, is het hof van oordeel dat daarmee terughoudend dient te worden omgegaan omdat daarmee in feite alsnog de hiervoor bedoelde verhoging in hoger beroep wordt bereikt die de wetgever niet heeft gewild. In de omstandigheden van het onderhavige geval ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en een hogere schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Een en ander laat onverlet de mogelijkheid voor het slachtoffer om in zoverre een vordering bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 616,66 (zeshonderdzestien euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 116,66 (honderdzestien euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 616,66 (zeshonderdzestien euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 116,66 (honderdzestien euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
12 (twaalf) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. R. Lonterman, voorzitter,
mr. G.C. Bos en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 17 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.