Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 oktober 2024 in de zaken tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
31 januari 2020 financieel hebben onderhouden;
23 september 2022 heeft eiseres het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de door haar gemaakte bezwaren. Op 11 november 2022 heeft eiseres beroepen ingesteld tegen het uitblijven van beslissingen van het college op de bezwaren die zij heeft gemaakt tegen primair besluit I en primair besluit II (hierna: de beroepen niet tijdig beslissen, ROE 22/2665 en ROE 22/2666).
dussprake is van nieuwe primaire besluiten. Uit vaste rechtspraak volgt dat de systematiek en de uitgangspunten van de bezwaarprocedure juist met zich mee brengen dat een primair besluit in bezwaar in volle omvang dient te worden heroverwogen en dat deze heroverweging op recht- en doelmatigheid de gelegenheid biedt om fouten te herstellen. [14] In het kader van deze volledige heroverweging staat het een bestuursorgaan bovendien vrij om de grondslag van het besluit te wijzigen. [15] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college de motivering en de grondslag van de primaire besluiten I en II bij de heroverweging in bezwaar mocht wijzigen op de manier zoals dit is gebeurd.
31 januari 2020. Het college heeft het recht op bijstand van eiseres over die periode ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht zou hebben geschonden, waardoor het voor het college niet mogelijk is geweest om haar recht op bijstand vanaf 5 februari 2013 vast te stellen. Een dergelijk besluit is een voor de bijstandsgerechtigde belastend besluit, waarbij het aan het college is om aan te tonen dat de inlichtingenplicht door de bijstandsgerechtigde is geschonden. Als het college daarin is geslaagd, dan draait de bewijslast om. Het is dan aan de bijstandsgerechtigde om aan te tonen dat er ondanks de schending van de inlichtingenplicht toch recht op bijstand heeft bestaan.
Conclusie en gevolgen
€ 1.750,- (één punt voor het indienen van het aanvullend beroepschrift en één punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Nu het bestreden besluit I in stand blijft en er dientengevolge geen onrechtmatigheid aan dit besluit kleeft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een integrale proceskostenveroordeling. Ook veroordeelt de rechtbank het college tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 330,- en de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 170,-, bij wijze van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In verband met het schriftelijke verzoek om schadevergoeding als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding het college en de Staat elk voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiseres ter zake van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 437,50 (één punt met een waarde per punt van € 875,- en met een wegingsfactor van 0,5), dat betekent € 218,75 zowel voor het college als voor de Staat.
Beslissing
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;