ECLI:NL:CRVB:2015:3294
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met door de partner verstrekte goederen voor de kinderen
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 4 februari 2010 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de bijstand van appellante over de periode van 22 november 2010 tot en met 31 januari 2012 herzien moest worden, omdat haar partner, F, goederen voor de kinderen verstrekte ter waarde van € 120,66 per maand. Appellante betwistte deze herziening en stelde dat er geen alimentatieverplichting was, waardoor de waarde van de goederen niet als inkomen in natura kon worden aangemerkt.
De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het college niet op een deugdelijke grondslag berust, omdat er geen alimentatieverplichting was en de goederen niet als inkomen in natura kunnen worden aangemerkt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de herziening van de bijstand over de periode van 8 december 2010 tot en met 31 januari 2012. De Raad bevestigt echter dat appellante haar wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door de ontvangst van de goederen niet te melden, wat aanleiding gaf tot een maatregel van het college.
De Raad concludeert dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven, omdat het college bevoegd was om de teveel betaalde kosten van bijstand terug te vorderen. De Raad verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2014 ongegrond en veroordeelt het college in de proceskosten van appellante, die worden begroot op € 980,-. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 29 september 2015.