ECLI:NL:RBLIM:2024:1013

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
ROE 22/2418 en ROE 22/2541
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij herhaaldelijk beroep zonder betaling griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 6 maart 2024, zijn de beroepen van eiseres tegen besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had herhaaldelijk beroep ingesteld zonder het verschuldigde griffierecht te betalen, terwijl zij niet op betalingsonmacht had gewezen. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiseres over het griffierecht en de regeling van betalingsonmacht al eerder zijn beoordeeld en verworpen. Eiseres blijft echter volharden in haar rechtsgang zonder de vereiste betaling, wat leidt tot de conclusie dat zij misbruik van recht maakt. De rechtbank stelt vast dat deze werkwijze een onredelijke belasting op de rechtspraak oplevert en dat eiseres de bevoegdheid om beroep in te stellen zonder redelijk doel aanwendt. De rechtbank benadrukt dat het aan eiseres is om aan te tonen dat het griffierecht een onaanvaardbare belemmering vormt, wat zij niet heeft gedaan. De uitspraak concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn en dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 22/2418 en ROE 22/2541

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2024 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(locatie Heerlen), het Uwv,
(gemachtigden: mr. K.M. Schuijt en mr. R. Boonstra ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de besluiten van 8 september 2022 en 22 september 2022.
1.1.
Het Uwv heeft met deze besluiten de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet gericht zijn tegen een besluit. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de betaalspecificaties van 15 augustus 2022 en 12 september 2022.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 januari 2024 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep van eiseres tegen een besluit van een ander bestuursorgaan (ROE 22/2027). In de uitnodigingen voor de zitting heeft de rechtbank vermeld dat de zaken niet inhoudelijk worden behandeld, maar dat op de zitting in elk geval zal worden besproken in hoeverre de beroepen ontvankelijk zijn en in hoeverre er sprake is van misbruik van recht.
1.3.
De gemachtigden van het Uwv hebben deelgenomen aan de zitting. Eiseres heeft zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Griffierecht
3. Iemand die beroep instelt moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3.1.
Eiseres heeft het griffierecht in deze zaken niet betaald, terwijl zij daarvoor wel conform de procedurevoorschriften in de gelegenheid is gesteld. Eiseres heeft (schriftelijk) uitgebreid uiteengezet waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Eiseres betaalt geen griffierecht zolang er geen onvervalste documenten worden overgelegd van haar financiën. Het Uwv wil deze niet overleggen en de rechtbank vraagt die ook niet op. Volgens eiseres zijn haar financiële gegevens vervalst en verduisterd. Eiseres vindt dat er sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) omdat haar recht op de toegang tot de rechter wordt belemmerd en het recht om te worden gehoord wordt geschonden. Eiseres heeft bovendien uitdrukkelijk verklaard zich niet te beroepen op betalingsonmacht, omdat deze regeling eveneens in strijd is met artikel 6 van het EVRM.
3.2.
De bestuursrechter heeft al vaker geoordeeld dat de regeling over het heffen van griffierecht en de hoogte hiervan, zoals die in Nederland wordt gehanteerd, dusdanig is dat deze normaal gesproken géén belemmering vormt voor de toegang tot de rechter. In individuele gevallen kan dat anders zijn namelijk als het netto-inkomen waarover de rechtzoekende maandelijks kan beschikken op het moment dat het griffierecht betaald moet worden, minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en er geen vermogen is waarmee het griffierecht kan worden betaald. Er kan dan een beroep op betalingsonmacht worden gedaan, waardoor vrijstelling van griffierecht kan worden verleend. Het is dan wel aan de rechtzoekende om dit aannemelijk te maken.
3.3.
Hieruit volgt dat niet de rechtbank (of het Uwv) maar eiseres zélf moet aantonen dat de heffing van het griffierecht in haar geval een onaanvaardbare belemmering vormt om zich tot de rechter te wenden. Dat heeft eiseres niet gedaan. Als zij het griffierecht niet kan betalen, dan staat het eiseres vrij om een beroep te doen op betalingsonmacht. Daarvan heeft eiseres echter uitdrukkelijk afgezien. Dat is haar keuze, maar die heeft dan wel tot gevolg dat geen vrijstelling voor het betalen van het griffierecht kan worden verleend. Dat eiseres het griffierecht niet wil betalen zolang zij de door haar gewenste documenten niet heeft ontvangen, is niet voldoende om een onaanvaardbare belemmering aan te nemen. Het is de rechtbank namelijk niet duidelijk geworden waarom dat voor eiseres een belemmering oplevert om het griffierecht te betalen. Ook in de overige door eiseres omschreven feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen redenen waarom eiseres het griffierecht niet zou kunnen of hoeven te betalen.
3.4.
De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij redelijkerwijs niet in verzuim is om het griffierecht te betalen. De beroepen zijn reeds daarom niet-ontvankelijk.
Misbruik van recht
4. De rechtbank heeft ambtshalve geconstateerd dat de situatie waarin eiseres beroep instelt, geen griffierecht betaalt en geen beroep op betalingsonmacht doet, onder aanvoering van de onder 3.1. weergegeven argumenten, zich vaak voordoet. Het gaat om (bij deze rechtbank) tientallen keren in de afgelopen jaren. Deze argumenten zijn dus ook al veelvuldig beoordeeld. Eiseres blijft dezelfde argumenten echter aanvoeren. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres met het instellen van beroep misbruik van recht maakt.
Wanneer is er sprake van misbruik van recht?
5. In artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (het BW) staat dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet kan inroepen voor zover hij deze misbruikt. In het tweede lid staat dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. In artikel 15 van hetzelfde boek vindt artikel 13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
5.1.
Deze artikelen uit het BW kunnen ook in het bestuursrecht van toepassing zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de Centrale Raad van Beroep (de CRvB), volgt uit deze artikelen dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. [1] Deze artikelen verzetten zich dus tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel (zoals beroep of verzet) dat misbruik van een bevoegdheid behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel.
Dit betekent dat wanneer de rechtbank van oordeel is dat eiseres met het instellen van beroep misbruik van recht maakt, de rechtbank dit beroep niet inhoudelijk hoeft te beoordelen en niet-ontvankelijk kan verklaren.
Maakt eiseres misbruik van recht?
6. De rechtbank stelt vast dat de argumenten van eiseres over het heffen van griffierecht en de regeling van betalingsonmacht in (inmiddels) een groot aantal uitspraken al is beoordeeld. Niet alleen door deze rechtbank [2] (en andere rechtbanken), maar ook door de CRvB. [3] Inmiddels moet voor eiseres meer dan duidelijk zijn dat zij tijdig griffierecht dient te betalen of een onderbouwd beroep op betalingsonmacht dient te doen. De rechtbank constateert echter dat eiseres tegen beter weten in blijft volharden in een rechtsgang door beroep in te stellen zonder het verschuldigde griffierecht te voldoen, daarbij bewust geen beroep doet op betalingsonmacht en onder aanvoering van steeds dezelfde (of vergelijkbare) argumenten. Met het instellen van beroep op deze wijze kan het eiseres niet langer te doen zijn om het verkrijgen van duidelijkheid over het besluit waartegen zij beroep instelt, aangezien aan een inhoudelijke beoordeling daarvan steeds niet wordt toegekomen. Het kan haar ook niet langer te doen zijn om het verkrijgen van duidelijkheid over de wet- en regelgeving en rechtspraak over het heffen van griffierecht en de regeling van beroep op betalingsonmacht, want die duidelijkheid is al meerdere keren uitdrukkelijk gegeven.
6.1.
De rechtbank acht van belang dat deze wijze van procederen door eiseres, en de vele zaken en (gelijkluidende) uitspraken die moeten worden gedaan, een onevenredige belasting op de rechtspraak opleveren. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres de bevoegdheid om beroep in te stellen heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, namelijk met geen ander doel dan de rechtspraak onnodig te belasten en zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank had dit graag met eiseres op de zitting van 25 januari 2024 besproken, maar eiseres is niet verschenen. Nu eiseres op dezelfde voet blijft doorprocederen over het verschuldigde griffierecht kan de rechtbank haar proceshouding niet anders kwalificeren dan als misbruik van recht. Ook om die reden zijn de onderhavige beroepen niet-ontvankelijk.
Wat betekent dit voor nieuwe beroepszaken van eiseres?
7. Voor zover eiseres opnieuw beroep instelt en daarbij onder aanvoering van dezelfde of vergelijkbare argumenten te kennen geeft het griffierecht niet te willen voldoen en geen beroep te willen doen op betalingsonmacht, kan de rechtbank dat beroep reeds gelet daarop (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht. In dat geval kan de rechtbank er dus voor kiezen om géén griffierecht te heffen (geen factuur te sturen) en niet inhoudelijk de argumenten van eiseres over het heffen van griffierecht of de regeling van betalingsonmacht te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaken niet inhoudelijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 6 maart 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1636) en de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:307).
2.Zie bijvoorbeeld de recente uitspraken van deze rechtbank van 2 oktober 2023 (ECLI:NL:RBLIM:2023:5858) en van 25 januari 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:341).
3.Zie onder meer de uitspraak op verzet van 21 juni 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1125) en de uitspraak van 2 augustus 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1471).