ECLI:NL:RBLIM:2023:5858

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 23 / 1015
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 2 oktober 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de verweerder. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat eiseres het griffierecht niet heeft betaald. Volgens de Awb is het verplicht om griffierecht te betalen bij het instellen van beroep. De griffier stelt een termijn waarbinnen dit moet gebeuren, en als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Eiseres heeft aangegeven dat zij het griffierecht niet betaalt omdat zij geen onvervalste documenten van haar financiën kan overleggen, en dat zij meent dat dit haar recht op toegang tot de rechter belemmert, in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank stelt echter vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat de heffing van het griffierecht in haar geval een onaanvaardbare belemmering vormt. Eiseres heeft ook niet verzocht om vrijstelling van het griffierecht op basis van betalingsonmacht, wat haar vrijstond. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen proceskosten hoeven te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23 / 1015

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
4. De rechtbank stelt voorop dat iemand die beroep instelt op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
5. Eiseres heeft het griffierecht in deze zaak niet betaald, terwijl zij daarvoor wel conform de procedurevoorschriften in de gelegenheid is gesteld. Eiseres heeft (schriftelijk) uitgebreid uiteengezet waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Eiseres betaalt geen griffierecht zolang er geen onvervalste documenten worden overgelegd van haar financiën. Verweerder wil deze niet overleggen en de rechtbank vraagt die ook niet op. Volgens eiseres zijn haar financiële gegevens vervalst en verduisterd. Eiseres vindt dat er sprake is van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat haar recht op de toegang tot de rechter wordt belemmerd en het recht om te worden gehoord wordt geschonden. Eiseres heeft bovendien uitdrukkelijk verklaard zich niet te beroepen op betalingsonmacht, omdat deze regeling eveneens in strijd is met artikel 6 EVRM.
6. De bestuursrechter heeft al vaker geoordeeld [1] dat de regeling over het heffen van griffierecht en de hoogte hiervan, zoals in Nederland wordt gehanteerd, dusdanig is dat deze normaal gesproken géén belemmering vormen voor de toegang tot de rechter. In individuele gevallen kan dat anders zijn namelijk als het netto-inkomen waarover de rechtzoekende maandelijks kan beschikken op het moment dat het griffierecht betaald moet worden, minder bedraagt dan 95% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en er geen vermogen is waarmee het griffierecht kan worden betaald. Er kan dan een beroep op betalingsonmacht worden gedaan, waardoor vrijstelling van griffierecht kan worden verleend. Het is dan wel aan de rechtzoekende om dit aannemelijk te maken. [2]
7. Hieruit volgt dat niet de rechtbank (of verweerder) maar eiseres zélf moet aantonen dat de heffing van het griffierecht in haar geval een onaanvaardbare belemmering vormt om zich tot de rechter te wenden. Dat heeft eiseres niet gedaan. Als zij het griffierecht niet kan betalen, dan staat het eiseres vrij om een beroep te doen op betalingsonmacht. Daarvan heeft eiseres echter uitdrukkelijk afgezien. Dat is haar keuze, maar die heeft dan wel tot gevolg dat geen vrijstelling voor het betalen van het griffierecht kan worden verleend. Dat eiseres het griffierecht niet wil betalen zolang zij de door haar gewenste documenten niet heeft ontvangen, is niet voldoende om een onaanvaardbare belemmering aan te nemen. Het is de rechtbank namelijk niet duidelijk geworden waarom dat voor eiseres een belemmering oplevert om het griffierecht te betalen. Ook in de overige door eiseres omschreven feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen redenen waarom eiseres het griffierecht niet zou kunnen of hoeven te betalen.
8. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat zij redelijkerwijs niet in verzuim is om het griffierecht te betalen. De rechtbank verwijst daarvoor ook naar de bij eiseres bekende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2019. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Het CAK hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 oktober 2023
AC

Informatie over verzet

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.
2.Vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 april 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:850 en 29 maart 2019; ECLI:NL:CRVB:2019:1101.