ECLI:NL:RBLIM:2023:7214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
ROE 23/1814
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van de intrekking van een pro forma bezwaarschrift tegen een last onder dwangsom en de verplichting tot heroverweging van het primaire besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres had op 12 april 2023 een last onder dwangsom opgelegd gekregen, waartegen zij op 22 mei 2023 pro forma bezwaar maakte. Dit bezwaar werd echter op 20 juni 2023 ingetrokken, maar eiseres herroept deze intrekking op 22 juni 2023, wat na de bezwaartermijn van 24 mei 2023 valt. De rechtbank moest beoordelen of de intrekking rechtsgeldig was en of de herroeping de intrekking ongedaan kon maken. De rechtbank oordeelde dat de intrekking bevoegd was gedaan door de secretaresse van eiseres, die handelde in opdracht. De herroeping vond plaats na het verstrijken van de bezwaartermijn, waardoor deze niet meer kon worden geaccepteerd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van dwaling, dwang of bedrog, en dat de intrekking niet ongedaan kon worden gemaakt. Eiseres had ook geen recht op heroverweging van de last onder dwangsom, omdat de herroepingsbrief en de indiening van de bezwaargronden te laat waren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. W.J.W. van Eijk),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigden: mr. A.J.S. ten Bhömer en I.C. Joustra).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2023 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd.
Eiseres heeft hiertegen bij brief van 22 mei 2023 pro forma bezwaar gemaakt. In de brief heeft eiseres verweerder verzocht om een ruime, redelijke termijn te geven voor het indienen van de nadere gronden.
Bij e-mail van 26 mei 2023 heeft verweerder eiseres verzocht om concreter aan te geven welke termijn zij wenste.
Bij brief van 2 juni 2023 heeft verweerder – bij gebreke van een reactie van eiseres op de email van 26 mei 2023 – eiseres een termijn van vier weken gegeven, dus tot en met 30 juni 2023, om het bezwaarschrift met gronden aan te vullen.
Bij brief van 20 juni 2023, door verweerder ontvangen op 21 juni 2023, heeft eiseres het pro forma bezwaar ingetrokken (hierna: de intrekking).
Bij brief, gedateerd 20 juni 2023 en ontvangen door verweerder op 23 juni 2023, heeft eiseres verweerder meegedeeld dat de brief met betrekking tot het intrekken van het pro forma bezwaarschrift per abuis was verstuurd (hierna: de herroeping).
Bij brief van 29 juni 2023 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van het bezwaar ingediend.
Bij brief van 14 juli 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat nu zij het bezwaar heeft ingetrokken en zij de intrekking van het bezwaar ruim na de bezwaartermijn heeft herroepen, verweerder niet meer gehouden is om het besluit van 12 april 2023 te heroverwegen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 juli 2023.
Bij brief van 25 juli 2023 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder verzocht om het bezwaarschrift verder in behandeling te nemen.
Bij brief van 2 augustus 2023 heeft verweerder aan eiseres bericht dat het besluit van 14 juli 2023 ongewijzigd blijft.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen en [naam directeur] , directeur van [naam bv] , de moedermaatschappij van eiseres (hierna: de directeur).

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Het geschil draait om de vraag of verweerder de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom had moeten heroverwegen. Eiseres heeft weliswaar een (pro forma) bezwaarschrift tegen de last onder dwangsom ingediend, maar dat bezwaarschrift is ingetrokken. In beroep is aan de orde of die intrekking rechtsgeldig is gedaan, en zo ja, of met de brief waarin is vermeld dat de intrekkingsbrief per abuis is verstuurd, de intrekking ongedaan is gemaakt. Tot slot is aan de orde of verweerder niet toch aanleiding had moeten zien om de last onder dwangsom te heroverwegen, ook al zijn de herroepingsbrief en de brief met de bezwaargronden te laat bij verweerder ingediend. Ter zitting is besproken dat het beroep is beperkt tot het besluit van 14 juli 2023 en geen betrekking heeft op de brief van 2 augustus 2023 waarin verweerder eiseres heeft bericht bij dat besluit te blijven.
Standpunten van partijen
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bezwaar abusievelijk is ingetrokken door een ongelukkige samenloop van omstandigheden: tijdens een interne vergadering is de voortgang van de bezwaarprocedure besproken en de aanwezige secretaresse meende dat de uitkomst van het overleg was dat zij een intrekkingsbrief moest opstellen, ondertekenen en verzenden. Ter zitting heeft de directeur toegelicht dat zij tijdens dat overleg met medewerkers heeft besproken dat een advocaat zou worden ingeschakeld voor het opstellen van de bezwaargronden, en dat de secretaresse ten onrechte daaruit concludeerde dat het bezwaar dat eiseres zelf had ingediend, niet meer nodig was. Omdat de directeur die middag vrij was, heeft zij de uitgaande post niet meer kunnen controleren. Zodra de directeur op de hoogte kwam van de intrekkingsbrief, heeft zij een brief gestuurd om de intrekking te herroepen, aldus eiseres. Volgens eiseres is de intrekking door de secretaresse per abuis en onbevoegd gedaan en is sprake van een wilsgebrek. Bovendien meent eiseres dat jurisprudentie over de artikelen 6:5, 6:6 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) analoog op deze situatie moet worden toegepast, waardoor de bezwaartermijn is verlengd met de hersteltermijn. [1] Nu de intrekking is herroepen binnen de hersteltermijn, had verweerder volgens eiseres inhoudelijk op het bezwaar moeten beslissen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval geen sprake is van een wilsgebrek. Een wilsgebrek kan namelijk slechts bestaan in geval van dwaling, dwang of bedrog, en een vergissing kan niet als zodanig worden aangemerkt. Volgens verweerder was de secretaresse ook bevoegd om de intrekking namens eiseres te doen. Volgens verweerder kan de door eiseres genoemde jurisprudentie niet worden doorgetrokken naar deze situatie: in die situatie ging het om de ontvangst van aanvullende gronden nadat de gestelde termijn van orde was verstreken, terwijl het in deze situatie gaat om de bezwaartermijn.
De intrekking van het bezwaar
4. Beoordeeld dient te worden of het bezwaar bevoegd is ingetrokken, zoals verweerder stelt en eiseres betwist. De rechtbank overweegt dat de brief waarbij het bezwaar is ingetrokken, is ondertekend door de secretaresse met ‘i.o.’, wat staat voor ‘in opdracht’. In het maatschappelijk verkeer is het gebruikelijk dat een secretaresse daarmee expliciet te kennen geeft dat zij die handelingen verricht in opdracht van en namens het bedrijf waar zij werkt. [2] Gelet hierop mocht en moest verweerder erop vertrouwen dat de secretaresse bevoegd was om namens eiseres de brief te sturen en daarmee het bezwaar in te trekken. Het bezwaar van 22 mei 2023 is dus ingetrokken.
De herroeping van de intrekking
5. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de intrekking van het bezwaar ongedaan is gemaakt door de herroeping. Blijkens vaste jurisprudentie kan een bevoegd gedane intrekking van een bezwaar of beroep niet ongedaan worden gemaakt na het verstrijken van de bezwaar- of beroepstermijn, tenzij sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde hem ertoe te bewegen het bezwaar of beroep in te trekken. [3]
6. In dit verband dient eerst te worden beoordeeld of de bezwaartermijn ten tijde van de herroeping van de intrekking was verstreken. Tegen het besluit van 12 april 2023 stond bezwaar open gedurende zes weken, dus tot en met 24 mei 2023. De herroeping van de intrekking dateert van daarna: de herroepingsbrief is op 22 juni 2023 verzonden, zo is ter zitting gebleken. Het betoog van eiseres over de artikelen 6:5, 6:6 en 6:9 van de Awb komt erop neer – zo begrijpt de rechtbank – dat de bezwaartermijn op dat moment nog niet als verstreken moet worden beschouwd. Volgens eiseres is die termijn verlengd doordat verweerder haar een hersteltermijn heeft gegeven voor het alsnog indienen van de gronden. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres in dit verband aangehaalde uitspraak van de Afdeling ziet op de situatie dat de ontbrekende bezwaargronden tijdig ter post zijn bezorgd, maar te laat zijn ontvangen door het bestuursorgaan. Analoge toepassing van deze uitspraak zou wellicht aan de orde zijn als de herroeping van de intrekking nog binnen de bezwaartermijn ter post zou zijn bezorgd, maar pas daarna door verweerder zou zijn ontvangen. In dit geval dateert de herroeping echter van na het verstrijken van de bezwaartermijn, zodat analoge toepassing van de genoemde uitspraak eiseres niet kan baten. Dat eiseres van verweerder een termijn heeft gekregen om het verzuim van ontbrekende gronden in het bezwaarschrift te herstellen, maakt niet dat de termijn om het bezwaar zelf te maken – in dit geval met terugwerkende kracht – is verlengd. Het voorgaande betekent dat de herroeping ongedaan is gemaakt na het verstrijken van de bezwaartermijn.
7. Zoals hiervoor is vermeld, kon de intrekking daarom alleen ongedaan worden gemaakt in geval van – kort gezegd – dwaling, dwang of bedrog. De rechtbank oordeelt dat daarvan geen sprake was. De door eiseres genoemde ongelukkige samenloop van omstandigheden kan namelijk niet als wilsgebrek worden aangemerkt, maar als miscommunicatie binnen het bedrijf van eiseres. Bij een vergissing is geen sprake van een wilsgebrek. De rechtbank wijst voor soortgelijke zaken op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 maart 2020 [4] , waarin sprake was van een vergissing van een secretaresse, en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 augustus 2012 [5] , waarin sprake was van miscommunicatie tussen partners.
8. Dit betekent dat eiseres met de herroeping de intrekking van het bezwaar niet ongedaan heeft gemaakt.
Verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding
9. Hoewel eiseres dat in het beroepschrift niet met zoveel woorden aan de orde heeft gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of verweerder de last onder dwangsom niettemin had moeten heroverwegen op basis van de herroepingsbrief en de brief met de bezwaargronden. Wanneer deze brieven moeten worden aangemerkt als een nieuw bezwaarschrift dat na de bezwaartermijn is ingediend, rijst de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. In dat kader heeft eiseres ter zitting verwezen naar de conclusie van raadsheer advocaat-generaal Widdershoven [6] over de wenselijkheid om minder strikt de hand te houden aan bezwaar- en beroepstermijnen.
10. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de indiening van de twee brieven ongeveer een maand na afloop van de bezwaartermijn verschoonbaar te oordelen. De reden voor de termijnoverschrijding – de intrekking van het bezwaar – dateert namelijk van na het verstrijken van de bezwaartermijn. Volgens jurisprudentie kan een reden voor de termijnoverschrijding die pas opkomt nadat de bezwaartermijn is verstreken, de termijnoverschrijding niet alsnog verschoonbaar maken. [7]
11. Ook om een andere reden ziet de rechtbank geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Volgens de conclusie van Widdershoven kan van verschoonbaarheid sprake zijn in geval van onder andere bijzondere, persoonlijke omstandigheden en een gebrek aan doenvermogen van de burger. In dit geval is de reden van de termijnoverschrijding geen bijzondere omstandigheid waarin eiseres terecht is gekomen, maar het gevolg van interne miscommunicatie. Dat eiseres geen ervaring heeft met bezwaarprocedures, zoals zij ter zitting heeft gesteld, maakt dat niet anders. De termijnoverschrijding als gevolg van de miscommunicatie dient voor rekening van eiseres als professionele marktpartij te komen.

Conclusie en gevolgen

12. Slotsom is dat verweerder, zoals in het bestreden besluit is vermeld, niet gehouden was om de last onder dwangsom te heroverwegen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs-van Wijlick, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 30 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2461.
2.Uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:623.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2909.
6.Conclusie van 7 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:476.
7.Arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368.