ECLI:NL:RBLIM:2023:4014

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
ROE 22/1264
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen herziening en terugvordering studiefinanciering en oplegging boete

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister van 30 november 2021, waarbij haar recht op studiefinanciering werd herzien en een bedrag van € 4.623,64 werd teruggevorderd. Daarnaast werd haar een boete van € 1.322,21 opgelegd. De minister verklaarde het bezwaar van eiseres tegen de herziening niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend, en het bezwaar tegen de boete ongegrond. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en dat het onderzoek van de minister onvoldoende feitelijke grondslag bood voor de boete. De rechtbank oordeelde dat de minister het bezwaar tegen de herziening terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat de boete ten onrechte was opgelegd. De rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres niet op het brp-adres woonde, en dat de minister het voordeel van de twijfel aan eiseres moest geven. De rechtbank vernietigde het boetebesluit en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Inleiding

1. De minister heeft bij besluiten van 30 november 2021 het recht van eiseres op studiefinanciering herzien en teruggevorderd voor een bedrag van € 4.623,64 en eiseres met een besluit van 4 januari 2022 een boete van € 1.322,21 opgelegd.
1.1.
Met het besluit van 2 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 30 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat die te laat zijn ingediend. Het bezwaar tegen het boetebesluit van 4 januari 2022 heeft de minister ongegrond verklaard.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de zus van eiseres
( [naam] ) en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres staat sinds 21 april 2020 in de basisregistratie personen (brp) geschreven op het adres [adres] , [woonplaats] (het brp-adres). Onder dit adres staan ook de zus van eiseres, [naam] , met haar echtgenoot ingeschreven. De zus van eiseres is hoofdbewoonster.
2.1.
Eiseres heeft vanaf 1 mei 2020 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) studiefinanciering ontvangen berekend naar de norm die geldt voor uitwonenden. Op 19 november 2021 heeft op het brp-adres een huisbezoek plaatsgevonden. Van de bevindingen van het onderzoek hebben de controleurs van de minister een rapport opgemaakt.
2.2.
Bij besluiten van 30 november 2021 heeft de minister, op basis van de bevindingen van dit onderzoek, de aan eiseres toegekende studiefinanciering met ingang van mei 2020 tot en met november 2021 herzien, in die zin dat eiseres vanaf die datum als thuiswonende is aangemerkt. Daarbij is een bedrag van € 4.623,64 van eiseres teruggevorderd.
2.3.
Bij besluit van 4 januari 2022 heeft de minister, op basis van de bevindingen van dit onderzoek, aan eiseres ook een boete opgelegd van € 1.322,21. Reden daarvoor is dat eiseres volgens de minister niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder zij in de brp staat ingeschreven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt eerst of de minister het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 30 november 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en daarna of de minister eiseres bij besluit van 4 januari 2020 terecht een boete heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
De besluiten van 30 november 2021
4. Eiseres voert aan dat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn en het bezwaar tegen de besluiten van 30 november 2021 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaarschrift is op 6 januari 2022 gedateerd en op tijd ter post bezorgd. Mogelijk is de postbus pas de volgende dag is geleegd ofwel die dag geleegd en de dag erna op (12 januari 2022) pas gestempeld. Daarbij is het bezwaarschrift binnen één week na het verstrijken van de bezwaartermijn op 11 januari 2022 ontvangen, namelijk op 14 januari 2022.
5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet-verschoonbaar is en het bezwaar tegen de besluiten van
30 november 2021 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat het bezwaarschrift eerder dan 12 januari 2022 ter post is besteld. Dat het bezwaarschrift op 6 januari 2022 is gedateerd bewijst niet dat het bezwaarschrift eerder dan 12 januari 2022 ter post is bezorgd. Daarbij rust de bewijslast op eiseres.
6. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
6.1.
De besluiten waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt dateren van
30 november 2021. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 11 januari 2021 bij DUO [1] ontvangen moeten zijn, of in ieder geval op 11 januari 2021 ter post moeten zijn bezorgd en dan binnen een week na 11 januari 2021 door DUO zijn ontvangen. Beide situaties hebben zich niet voorgedaan, nu uit de datumstempel op de envelop blijkt dat deze op
12 januari 2022 is afgestempeld. De rechtbank gaat uit van die datumstempel en dat de brief op die datum ter post is bezorgd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaarschrift al eerder ter post heeft bezorgd, uiterlijk op 11 januari 2022. Het ligt wel op haar weg om dat aannemelijk te maken, omdat zij stelt dat niet van de datumstempel kan worden uitgegaan. Dat het bezwaarschrift op 6 januari 2022 is gedateerd is daarvoor onvoldoende.
6.2.
Er bestaat in dit geval geen aanleiding de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te vinden. Op de zitting is toegelicht dat eiseres heeft gewacht met het posten van het bezwaarschrift tot het eind van de termijn. Het risico van een overschrijding komt dan voor haar rekening. Dat er een financieel belang onder ligt (namelijk de herziening en terugvordering van € 4.623,64) dat nu niet kan worden getoetst, is daarbij niet doorslaggevend. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om op tijd bezwaar te maken als zij het daar niet mee eens is. Ook het betoog ter zitting dat tegenwoordig [2] een overschrijding van de bezwaartermijn sneller verschoonbaar te achten is wanneer sprake is van een korte overschrijding van de termijn en geen rechtsbijstand (ten tijde van het indienen van het bezwaar) zoals in dit geval, slaagt niet. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij absoluut niet in staat was om binnen de bezwaartermijn van zes weken een bezwaarschrift in te dienen. Het bezwaar tegen de besluiten van 30 november 2021 is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6.3.
De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor eiseres onbevredigend voelt dat haar bezwaarschrift tegen de herziening en terugvordering van de uitwonendenbeurs niet in behandeling wordt genomen omdat zij één dag te laat is. Maar dat zijn de formele regels waaraan moet worden voldaan: er moet nu eenmaal een laatste dag als grens worden gesteld voor het indienen van een bezwaarschrift. Eiseres was te laat zonder dat daar een goede reden voor was.
6.4.
De minister heeft het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 30 november 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep hiertegen is dus ongegrond. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behoordeling van die besluiten.
Het boetebesluit van 4 januari 2022
7. Eiseres voert – samengevat – aan dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig onderzoek. Na het telefoongesprek op school over de controle van haar woonsituatie is eiseres niet meer uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek dan wel in de gelegenheid gesteld om met bewijsstukken aan te tonen dat haar hoofdverblijf wel op het brp-adres is. Eiseres heeft evenals haar moeder verklaard niet op het adres van haar moeder te wonen. De minister heeft enkel op grond van de constateringen tijdens het huisbezoek aangenomen dat zij haar hoofdverblijf niet op het brp-adres heeft, terwijl niet is vastgesteld waar zij haar hoofdverblijf dan wel zou hebben. Ook zijn de verklaringen van eiseres, haar moeder en haar zus niet bij de beoordeling meegenomen. Eiseres is van mening dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete is voldaan. Het uitgevoerde onderzoek kan het bestreden besluit niet dragen. Eiseres verwijst ter onderbouwing dat haar hoofdverblijf wel op het brp-adres is naar de overgelegde stukken.
8. De minister heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat met het rapport van het huisbezoek op 19 november 2021 is aangetoond dat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet op het brp-adres woonde en dat dit de oplegging van de boete rechtvaardigt. Op het brp-adres waar eiseres al vijf jaar zou wonen heeft zij geen eigen slaapkamer of bed en zijn geen spullen aangetroffen die aantoonbaar aan haar toebehoren. [3] De persoonlijke spullen, zoals de administratie, de post en de schoolspullen waarnaar de controleurs navraag hebben gedaan, liggen allemaal op het adres van de moeder. Ook de fiets van eiseres staat bij de moeder. De aangetroffen kleding en onderkleding van de hoofdbewoners en eiseres ligt volgens de hoofdbewoonster door elkaar. Hetzelfde geldt voor de verzorgingsspullen. Verder zijn er maar twee tandenborstels aangetroffen en is er geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de afwezigheid van de derde tandenborstel. Voor zover eiseres bewijsstukken had willen overleggen, had zij dit in de bezwaarfase kunnen doen. Dat eiseres tijdens het huisbezoek zelf niet aanwezig was doet niet af aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en is niet vereist. [4] Voor de toepassing van artikel 1.5 Wsf 2000 is niet vereist dat wordt bewezen dat de studerende op een ander adres woont. Verder is zowel de verklaring van eiseres als de verklaring van de hoofdbewoonster in het rapport van het huisbezoek vastgelegd. De in beroep overgelegde producties 2 tot en met 5 zijn onleesbaar en de overgelegde verklaringen van familieleden hebben geen objectieve waarde en daarom weinig bewijskracht. Dat op de polis van de aansprakelijkheidsverzekering van de hoofdbewoner drie volwassen personen staan vermeld, waaronder eiseres, bewijst niet dat eiseres daadwerkelijk op het brp-adres woont.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan eiseres ten onrechte een boete van
€ 1.322,21 heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
10. De rechtbank overweegt dat het opleggen van een boete een voor eiseres belastend besluit is. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [5] geldt bij boeteoplegging het uitgangspunt dat de bewijslast in eerste instantie op de minister rust. De minister moet aantonen dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen die in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 zijn gesteld. Als er twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of eiseres heeft gehandeld in strijd met artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, dan moet eiseres het voordeel van de twijfel worden gegund.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister op grond van het rapport van het onderzoek op 19 november 2021 aan eiseres de boete heeft gelegd.
10.1.1.
Uit het rapport blijkt dat de controleurs voorafgaand aan het (onaangekondigd) huisbezoek op het brp-adres telefonisch contact met eiseres hebben gehad. Eiseres heeft toen op verzoek van de controleurs haar kamer beschreven en daarbij verteld samen met haar zus (de hoofdbewoonster) het bed te delen.
10.1.2.
De hoofdbewoonster heeft de controleurs vervolgens op het brp-adres binnen gelaten. Tijdens de controle blijkt dat de woning maar één slaapkamer heeft met één tweepersoonsbed. Op de bank in de woonkamer lag een kussen en een dekbed. In de kledingkast was geen splitsing gemaakt tussen de kleding en onderkleding van eiseres en de hoofdbewoonster. Er was een kleine hoeveelheid verzorgingsartikelen voor twee personen aanwezig. Op de badkamer stonden twee tandenborstels.
10.1.3.
De hoofdbewoonster verklaarde onder meer dat eiseres sinds vijf jaar op het brp-adres woont, omdat er thuis veel stress is tussen haar ouders. Eiseres staat ook op de polis vermeld van de aansprakelijkheidsverzekering van de woning. De hoofdbewoonster verklaarde dat haar echtgenoot pas sinds één jaar op het adres woont. Hij en eiseres slapen afwisselend op de bank in de woonkamer. De administratie en post van eiseres ligt bij haar moeder, omdat in de woning weinig ruimte is. Het is er klein. Eiseres brengt haar administratie naar haar moeder en haalt het daar op als dat nodig is. Haar schoolspullen liggen ook allemaal bij haar moeder en ook haar fiets staat daar. De kleding en onderkleding van haar en eiseres ligt en hangt door elkaar ligt heen. Op de badkamer staan twee tandenborstels. Haar echtgenoot was pas teruggekeerd van vakantie. Hij had zijn tandborstel niet mee teruggebracht. De verzorgingsspullen van eiseres en haar staan ook door elkaar heen. Zij gebruiken alles gezamenlijk.
10.1.4.
De controleurs constateerden dat de beschrijving van eiseres van de slaapkamer redelijk bleek te kloppen. Er hing alleen geen witte, maar een grijze lamp en ook lag er geen grijze vloerbedekking, maar grijs laminaat. De controleurs concludeerden op grond van de bevindingen tijdens het onderzoek dat eiseres niet op het brp-adres woont. Daarbij werd in aanmerking genomen dat het in de woning ontbrak aan een slaapkamer en bed of matras voor eiseres en niets in de woning aanwezig was wat tot haar te herleiden was, terwijl zij er al vijf jaar zou wonen. Er waren geen foto’s van eiseres en geen administratie.
10.2.
Ter zitting heeft de zus van eiseres toegelicht dat de woning klein is en er geen (opberg)ruimte is. Zij heeft de controleurs tijdens het huisbezoek laten zien dat haar kleding aan de linkerkant in de kast hangt en de kleding van eiseres aan de rechterkant. De kleding van eiseres is twee maten groter dan haar kleding. De controleurs hadden dat kunnen zien wanneer zij de kleding uit de kast hadden genomen. Hetzelfde geldt voor de schoenen. Ook daarin hebben zij verschillende maten. Verder is op de foto in het dossier duidelijk te zien dat er twee mandjes met onderkleding zijn, een mandje met onderkleding van eiseres en een mandje met haar onderkleding. Op de badkamer stonden maar twee tandenborstels, omdat de echtgenote van de hoofdbewoonster een weekend weg was geweest. Zijn koffer (met de tandenborstel en kleding) stond nog in de woning. Er lag een deken, een kussen en een pyjama op de bank. De verzorgingsartikelen van eiseres en haar staan door elkaar en voor alle papieren hebben ze samen één doos. Tijdens het huisbezoek heeft zij nog tevergeefs naar twee aan eiseres geadresseerde brieven gezocht. De fiets van eiseres en haar (oude) boeken liggen bij de moeder, omdat zij die niet meer gebruikt en in de woning geen ruimte is. De zus van eiseres ging ervan uit dat het ‘goed’ zou komen en heeft haar verklaring (die deel uitmaakt van het rapport) niet doorgelezen voordat zij deze heeft ondertekend.
10.3.
Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat al haar studiemateriaal digitaal is en tijdens het huisbezoek geen laptop is aangetroffen omdat zij die mee had naar school. Ook is er geen aan haar geadresseerde post aangetroffen, omdat post tegenwoordig veelal digitaal wordt verstuurd. Daarbij blijkt uit de in beroep overgelegde poststukken (van de Gilde opleiding, het pensioenfonds en de belastingdienst) dat daarop wel het brp-adres is vermeld. Eiseres benadrukt dat zij vroeg uit huis is gegaan omdat het thuis niet goed ging met haar vader. Zij is heel blij dat ze bij haar zus kan verblijven. Er is geen geld voor allerlei dingen. Het is niet een gebruikelijke situatie. Alles moet in samenhang worden bezien.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op grond van de bevindingen van het onderzoek niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarmee is aangetoond dat eiseres niet op het brp-adres woont en dat er dus een boete kan worden opgelegd. Daarbij vindt de rechtbank allereerst van belang de constatering van de controleurs dat de gedetailleerde beschrijving van eiseres van de slaapkamer op het brp-adres nagenoeg overeenkwam met de feitelijke situatie. Ook de grijze vloerbedekking klopt in feite, omdat uit de foto’s blijkt dat op het laminaat een grijs vloerkleed ligt. Ook (de foto van) het op de bank aangetroffen dekbed en kussen onderschrijft de verklaring van eiseres dat zij het bed deelt met de hoofdbewoonster dan wel de verklaring van de hoofdbewoonster dat haar echtgenoot en eiseres afwisselend op de bank in de woonkamer slapen. Verder vormt de toelichting ter zitting dat in de kledingkast (wel) een splitsing bestaat tussen de kleding van eiseres en haar zus (reeds op grond van het maatverschil) en in onderkleding (zoals blijkt uit de mandjes op foto in het dossier) aanleiding een nuancering aan te brengen in de constatering dat de kleding en onderkleding door elkaar hangt en ligt. Weliswaar is dat zo verklaard tijdens het huisbezoek, maar dat wil niet zonder meer zeggen dat er geen onderscheid bestaat tussen hun kleding en dat zij niet weten wat van wie is in die ene kledingkast in de woning. Daarbij weegt ook mee dat het om twee zussen gaat. De constatering dat de verzorgingsartikelen door elkaar staan verdient volgens de rechtbank daarom ook nuancering: dat zij die artikelen samen gebruiken is om die reden niet onaannemelijk. Ook de toelichting dat de woning klein is (maar één slaapkamer), er geen (opberg-)ruimte is en eiseres alle spullen die zij niet nodig heeft daarom naar haar moeder brengt nuanceert de constatering dat niets in de woning aanwezig was wat tot eiseres te herleiden is. Ook weegt hierbij mee dat aannemelijk is dat veel post digitaal wordt verstuurd en studiemateriaal digitaal is, wat ook de constatering nuanceert dat hiervan niets is aangetroffen in de woning. Verder vindt de rechtbank van belang dat eiseres het ontbreken van een eigen slaapkamer en bed of matras in de woning wordt geworpen, maar uit het rapport niet blijkt dat dit op het brp-adres ook tot de mogelijkheden behoort. Zoals gezegd is wel een dekbed en kussen op de bank aangetroffen, wat hun verklaringen daarover ondersteunt. Hoewel de rechtbank de minister kan volgen dat op een brp-adres waar iemand stelt al vijf jaar te verblijven doorgaans meer tot eiseres herleidbare spullen zouden moeten worden aangetroffen, vindt de rechtbank in dit geval het ontbreken hiervan verklaarbaar en daarom niet zonder meer voldoende voor de conclusie dat eiseres daar niet woont. Gelet op deze nuanceringen van de feitelijke bevindingen in het rapport van het huisbezoek en samen met de wijze waarop eiseres (en haar zus) zich presenteerden op de zitting en hun verhaal deden, is de rechtbank er niet van overtuigd geraakt dat eiseres niet op het brp-adres woonde Omdat twijfel daarover bestaat, moet het voordeel van die twijfel aan eiseres worden gegund: het gaat immers om een vergaande beslissing, een boete. Het onderzoek van de minister biedt dan ook onvoldoende feitelijke grondslag voor het opleggen van een boete. Het beroep tegen de boete is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen de besluiten van 30 november 2022 is ongegrond en het beroep tegen de boete is gegrond. Dat betekent dat eiseres over de boete gelijk krijgt: de minister had haar geen boete mogen opleggen.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
13. Eiseres krijgt tot slot ook het griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de besluiten van 30 november 2021 ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het boetebesluit van 4 januari 2022 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op het boetebesluit van 4 januari 2022;
- herroept het boetebesluit van 4 januari 2022;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Wsf 2000
Artikel 1.1. Begripsbepalen
1. In deze wet en de daarop berustende bepaling wordt verstaan onder:
(…)
thuiswonende deelnemer: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,
(…)
uitwonende deelnemer: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
(…)
Artikel 1.5. Verplichtingen uitwonende mbo-student
1. Voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student komt in aanmerking de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
(…)
Artikel 7.3. Bezwaarschriftprocedure
De artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
Artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 200 bepaalt dat, indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, Onze Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Artikel 9.9. Niet voldoen aan verplichtingen artikel 1.5 door mbo-student
1. Indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, kan Onze Minister hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
2. De herziening vindt plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de mbo-student in de basisregistratie personen. Indien de ouders van de mbo-student of een van hen na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, zijn of is ingeschreven op hetzelfde woonadres als de mbo-student, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze adreswijziging.
3. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
Artikel 11.5. Hardheidsclausule
1. Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. het begrip partner,
b. het begrip toetsingsinkomen,
c. het begrip vreemdeling, en
d. artikel 1.8.

Voetnoten

1.Dienst Uitvoering Onderwijs.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 23 maart 2023, ECLI:NL:RBLIM:2022:2220.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2435. Voor een uiteenzetting van de systematiek en de toetsingskaders verwijst de CRvB naar de uitspraken ECLI:NL:CRVB:2014:1146, ECLI:NL:CRVB:2016:86, ECLI:NL:CRVB:2016:1877 en ECLI:NL:CRVB:2016:1878.