ECLI:NL:RBLIM:2022:7874

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 2392
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA- en TW-uitkering na ontdekking hennepplantage

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen twee besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de herziening van zijn WIA- en TW-uitkering. Eiser heeft sinds 2007 een uitkering op basis van de Wet WIA en sinds 2008 ook op basis van de Toeslagenwet. De aanleiding voor de herziening is de ontdekking van een hennepplantage in de woning van eiser, waar hij geen melding van heeft gemaakt aan het Uwv. De rechtbank heeft op 23 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepplantage, wat leidt tot de herziening van zijn uitkering en de terugvordering van een bedrag van € 2.436,45. Daarnaast is er een boete van € 40,- opgelegd, die de rechtbank passend acht. Eiser betwist de herziening en terugvordering, maar de rechtbank volgt het standpunt van het Uwv. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de opgelegde boete terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2392

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen)(het Uwv)
(gemachtigde: M. Wardenburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen twee besluiten [1] van het Uwv. Het Uwv heeft het recht van eiser op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Toeslagenwet (TW) herzien en het ten onrechte ontvangen bedrag van eiser teruggevorderd. Daarnaast heeft het Uwv aan eiser een boete opgelegd. De achterliggende reden is dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden doordat hij niet heeft gemeld dat in zijn woning hennep werd geteeld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.
3. De behandeling is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen een wijzigingsbesluit [2] te nemen en eiser op de inhoud van dat besluit te laten reageren. Nadat vervolgens geen van partijen heeft laten weten op een nadere zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eiser ontvangt sinds 25 juni 2007 een uitkering op grond van de Wet WIA, gebaseerd op de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Vanaf 11 september 2008 is ook een uitkering op grond van de TW toegekend. Vanaf 3 november 2014 is de WIA-uitkering gebaseerd op de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA). Ter aanvulling tot het voor eiser geldende sociaal minimum zijn de WIA- en TW-uitkering aangevuld met een uitkering op grond van de Participatiewet (PW).
5. Op 30 oktober 2019 is de politie binnengetreden in het pand waar eiser een bovenwoning huurt, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op de bovenste verdieping van de bovenwoning heeft de politie drie in werking zijnde hennepplantages aangetroffen. Eiser is door de politie aangemerkt als verdachte van het plegen van een strafbaar feit [3] en hierover ondervraagd. Vervolgens is hij ook door themaonderzoekers van het Uwv ondervraagd over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij.
Het standpunt van het Uwv
6. Het Uwv vindt dat eiser zijn mededelingsplicht heeft geschonden door geen mededeling te doen van de hennepkwekerij op de bovenverdieping van zijn woning. Daarom is er aanleiding om eisers recht op uitkering te herzien. Omdat eiser niet wil vertellen van wie de kwekerij is, gaat het Uwv ervan uit dat de daaruit gegenereerde inkomsten van eiser zijn geweest. Deze - op basis van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschatte - inkomsten heeft het Uwv alsnog gekort op de WIA- en TW-uitkering. In bestreden besluit 1 gaat het Uwv daarbij uit van een ontnemingsperiode van 21 weken die loopt van 1 juni 2019 tot en met 30 oktober 2019. In het na de zitting van 23 juni 2022 genomen wijzigingsbesluit [4] gaat het Uwv uit van een ontnemingsperiode van 13 weken die loopt van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019. Hierdoor wijzigt de herzieningsperiode en de hoogte van de terugvordering.
7. Door de herziening van het recht op WIA- en TW-uitkering is er een vordering ontstaan wegens ten onrechte ontvangen uitkering van € 2.436,45 bruto. Daarnaast heeft het Uwv aan eiser een boete opgelegd van € 40,-.
Het standpunt van eiser
8. Eiser stelt zich op het primaire standpunt dat hij zijn inlichtingenplicht niet geschonden heeft en dat hij logisch heeft verklaard over de gang van zaken in zijn woning. Hij heeft de bovenverdieping van zijn woning tijdelijk onderverhuurd aan een vriend van een kennis die ruzie had met zijn vrouw en daarom tijdelijk woonruimte zocht. Uit veiligheidsoverwegingen durft eiser niet de naam van de betreffende persoon te melden. Hij heeft voor de onderverhuur drie maal € 300,- ontvangen. Hij wist niet dat er een hennepkwekerij was aangelegd door de onderhuurder en heeft daar logischerwijs ook geen financieel voordeel van gehad. Hij heeft niks van de inwerking zijnde kwekerij gemerkt omdat hij overdag vaak weg is. Als hij thuis is, slaapt hij bovendien veel en diep vanwege het gebruik van zware medicatie.
9. Voor wat betreft de periode waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel ziet, stelt eiseres zich op het standpunt dat de ontnemingsperiode die het Uwv in bestreden besluit 2 hanteert nog steeds niet correct is. De startdatum moet volgens hem 7 augustus 2019 zijn.
10. Over de hoogte van de terugvordering betoogt eiser dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een geschat bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 14 november 2019. Het Uwv heeft immers een eigen onderzoeksplicht. Verder wijst eiser erop dat geen sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. In de ogen van eiser ontbreekt daarmee een wettelijke grondslag voor terugvordering van de WIA- en TW-uitkering.
11. Voor zover de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat eiser ten onrechte WIA- en TW-uitkering heeft ontvangen, verzoekt hij om te bepalen dat wordt afgezien van terugvordering vanwege dringende redenen. Eiser is het slachtoffer in deze zaak. Bovendien heeft hij een zwakke fysieke en mentale gezondheid. Hij heeft zich noodgedwongen gewend tot een psychiater. Daarnaast kampt hij met een grote schuldenlast, waardoor hij is aangewezen op de Voedselbank.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de herziening en terugvordering van de WIA- en TW-uitkering. Daarnaast beoordeelt zij of terecht een boete is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
13. Een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering, moet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan. [5] Dit wordt de inlichtingenplicht genoemd.
14. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
15. Niet ter discussie staat dat in de bovenwoning die eiser huurt op 30 oktober 2019 drie in werking zijnde hennepplantages zijn aangetroffen. Eiser heeft geen mededeling gedaan bij het Uwv van die plantages.
16. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [6] dat als in een woning van een belanghebbende een hennepplantage wordt aangetroffen de vooronderstelling gerechtvaardigd is dat die belanghebbende daarvan de exploitant is geweest en dat de opbrengst hem of haar ten goede is gekomen. Het is dan aan die belanghebbende om bewijs te leveren dat die vooronderstelling ontkracht. Dat heeft eiser niet gedaan.
16.1.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat hij niet wist dat er hennepplantages waren op de bovenste verdieping van zijn woning. Alleen al het feit dat de inval van de politie het gevolg was van meldingen uit de buurt van een sterke hennepgeur terwijl eiser op zijn beurt heeft verklaard dat hij helemaal geen hennep heeft geroken, maakt dat onaannemelijk. Eiser heeft de in rechtsoverweging 16 vermelde vooronderstelling dat hij de exploitant is geweest van de kwekerijen dan ook niet ontkracht.
16.2
De beroepsgrond dat hij geen financieel voordeel heeft gehad van de hennepteelt en er dus geen sprake is geweest schending van de inlichtingenplicht slaagt niet. Het is vaste rechtspraak [7] dat bij de exploitatie van een hennepplantage steeds rekening moet worden gehouden met inkomsten. Dit betekent dat het Uwv ervan heeft kunnen uitgaan dat eiser inkomsten heeft gehad uit zijn betrokkenheid bij hennepteelt. De hoogte daarvan kan worden bepaald indien van de investeringen in en de exploitatie van de kwekerij een deugdelijke administratie voorhanden is. Eiser heeft geen administratie overgelegd, wat voor zijn risico komt. Eiser heeft de in rechtsoverweging 16 vermelde vooronderstelling dat de opbrengst van de kwekerijen hem ten goede is gekomen dan ook niet ontkracht.
16.3.
Het had eiser duidelijk moeten zijn dat de exploitatie van de hennepkwekerijen en de daarmee verkregen opbrengst van invloed kan zijn op zijn recht op een WIA- en TW-uitkering. Eiser had hiervan dan ook melding moeten maken bij het Uwv.
17. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat aannemelijk is dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de hennepplantages en de daarmee verworven inkomsten.
Is er een grondslag voor herziening en terugvordering?
18. Het Uwv is verplicht een WIA- en TW-uitkering te herzien wanneer als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. [8] Die situatie doet zich hier voor.
19. Het Uwv is verplicht om de uitkering die onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. Er is daarmee een grondslag voor het Uwv om over te gaan tot terugvordering van door eiser ten onrechte ontvangen WIA- en TW-gelden. [9]
20. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank aan de hand van enkele vragen het volgende.
21. Als de belanghebbende geen concrete, verifieerbare en relevante gegevens verstrekt over zijn werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten, is het Uwv volgens vaste rechtspraak van de CRvB [10] bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van de belanghebbende vallen dan geheel binnen zijn risicosfeer. Deze situatie doet zich in het geval van eiser ook voor. Zoals ter zitting desgevraagd naar voren is gebracht, staat de juistheid van de berekening van het wederrechtelijk verkregen niet (langer) ter discussie.
Klopt de door het Uwv gehanteerde ontnemingsperiode?
22. Als gezegd gaat het Uwv in besteden besluit 2 uiteindelijk uit van de ontnemingsperiode van 13 weken. De reden hiervoor is dat het Uwv een periode van 21 weken bij nader inzien onvoldoende herleidbaar vindt uit de beschikbare stukken. Het Uwv gaat er op basis van de gegevens van netbeheerder Enexis vanuit dat er sprake is geweest van één eerdere oogst. Daarvoor staat een ontnemingsperiode van 10 weken. Daarnaast blijkt uit de stukken over de inval op 30 oktober 2019 dat de daarbij aangetroffen hennepplantjes 3 weken oud waren. Opgeteld resulteert het voorgaande derhalve in een ontnemingsperiode van 13 weken. Deze loopt van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019.
23. Eiser heeft in reactie op bestreden besluit 2 op 28 juli 2022 – mede onder verwijzing naar wat al ter zitting is besproken - laten weten dat Enexis niet uitgaat van een teeltperiode van 10 weken maar van 9 weken. De ontnemingsperiode start daarom in zijn ogen niet op 1 augustus 2019 maar een week later.
24. De rechtbank volgt eiser daar niet in. Het moge zo zijn dat de netbeheerder bij de berekening van de schade als gevolg van netverlies is uitgegaan van een groei- en bloeitijd van de hennepplanten van negen weken. Een gemiddelde kweekcyclus en de daaraan te koppelen ontnemingsperiode wordt volgens BOOM echter op tien weken berekend vanwege één week leegstand voor oogsten, opruimen en planten van nieuwe stekken. [11]
25. Omdat op het punt van de ontnemingsperiode voor het overige niets naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de in bestreden besluit 2 genoemde periode correct is vastgesteld.
Hoeveel bedraagt de bruto vordering?
26. Het Uwv heeft in bestreden besluit 2 als gevolg van de inkorting van de ontnemingsperiode het terugvorderingsbedrag opnieuw berekend. De geschatte inkomsten op basis van het wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gekort op de WIA- en TW-uitkering over de periode 1 augustus tot en met 31 oktober 2019 in plaats van de periode 1 juni 2019 tot en met 30 oktober 2019. Hierdoor bestaat achteraf bezien over die maanden geen recht op uitkering. De bruto vordering bedraagt daarmee € 2.436,45 in plaats van € 4.050,96 zoals vermeld in bestreden besluit 1.
27. Eiser heeft de juistheid van de nieuwe berekening niet betwist.
Is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien?
28. Het Uwv is alleen dan niet verplicht tot herziening en terugvordering van een WIA- en TW-uitkering over te gaan als sprake is van dringende redenen op grond waarvan hij geheel of gedeeltelijk van herziening en/of terugvordering van de WIA- en TW-uitkering had moeten afzien. [12] Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser als gevolg van de terugvordering van de uitkering optreden. [13] Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen door financiële problemen afhankelijk is geworden van de Voedselbank en onder bewind is gesteld, wat hier ook van zij, is geen dringende reden in die zin. [14] Hierbij merkt de rechtbank nog op dat financiële problemen vooral betrokken worden bij een invorderingstraject en dat ter zitting is gebleken dat van invordering door het Uwv momenteel geen sprake is.
29. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien niet slaagt.
Is de boete terecht opgelegd?
30. Dat eisers recht op uitkering is herzien en het daardoor ten onrechte ontvangen bedrag teruggevorderd omdat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden, betekent niet dat de schending van de inlichtingenplicht met betrekking tot de opgelegde boete zonder meer een vaststaand gegeven is [15] . Daarover dient bij betwisting, net als over de feiten, een zelfstandig oordeel te worden gegeven. Om een boete op te kunnen leggen kan het Uwv niet volstaan met het aannemelijk maken van de schending van de inlichtingenplicht, maar zal het Uwv die schending moeten aantonen. De reden hiervoor is dat de boete een bestraffende sanctie is.
31. Uit overwegingen 16 en 17 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in dit geval niet alleen aannemelijk heeft gemaakt maar ook heeft aangetoond dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de inkomsten uit hennepteelt. Eiser kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. Gelet hierop was het Uwv verplicht een boete op te leggen [16] . De opgelegde boete van € 40,- acht de rechtbank passend en evenredig [17] aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over eiser gebleken omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

32. Tijdens de beroepsfase is bestreden besluit 2 - naar de rechtbank begrijpt volledig -in de plaats gekomen van het bestreden besluit 1. Eiser heeft daarom niet langer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het tegen bestreden besluit 1 gerichte beroep. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, is daarom niet-ontvankelijk.
33. De beroepsgronden tegen bestreden besluit 2 slagen niet. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, is daarom ongegrond.
34. Vanwege het nemen van een wijzigingsbesluit draagt de rechtbank het Uwv op het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- aan hem te vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Uwv om die reden in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere reactie op het na de zitting genomen bestreden besluit 2, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzitter, mr. M.M.L. Goofers en
mr. M.E.J. Sprakel, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022
griffier
De voorzitter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 oktober 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestreden besluit 1 is van 5 augustus 2020. Bestreden besluit 2 is van 12 juli 2022.
2.Als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is bestreden besluit 2.
3.Zie artikel 3, onder B, D of D, in samenhang met artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet: het opzettelijk handelen in strijd met een verbod betrekking hebbende op meer dan 200 hennepplanten.
4.Bestreden besluit 2.
5.Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA. In artikel 12 van de TW is een gelijkluidende bepaling opgenomen.
6.Zie onder meer de uitspraken van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2880 en van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:322.
7.Zie de uitspraken van de CRvB van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:161, en van 11 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1809.
8.Op grond van artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA en artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW.
9.Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 20, eerste lid, van de TW.
10.Zie onder meer de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:578.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4162.
12.Dat is bepaald in artikel 77, vijfde lid, van de Wet WIA en artikel 20, vijfde lid, van de TW.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1051, en 24 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:454.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2266
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2451
16.met toepassing van artikel 91 van de Wet WIA.
17.Zie artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.