ECLI:NL:CRVB:2020:1809
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van niet aannemelijk gemaakte inkomsten uit hennepteelt
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW), maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Dongen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant in de referteperiode van 36 maanden meer inkomsten had genoten dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm, met inkomsten uit een hennepkwekerij als belangrijkste reden.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn inkomen in de referteperiode niet hoger was geweest dan de bijstandsnorm, en dat de hennepkwekerij slechts kort had bestaan en niets had opgeleverd. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad verwees naar een rapport van de politie waarin werd bevestigd dat er een hennepkwekerij in de woning van de appellant was aangetroffen, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat er inkomsten uit deze activiteit waren.
De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn inkomen in de referteperiode onder de norm was gebleven, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met I.A. Siskina als griffier, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.