ECLI:NL:CRVB:2020:1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
18-1747 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van niet aannemelijk gemaakte inkomsten uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW), maar deze aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Dongen afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant in de referteperiode van 36 maanden meer inkomsten had genoten dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm, met inkomsten uit een hennepkwekerij als belangrijkste reden.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn inkomen in de referteperiode niet hoger was geweest dan de bijstandsnorm, en dat de hennepkwekerij slechts kort had bestaan en niets had opgeleverd. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad verwees naar een rapport van de politie waarin werd bevestigd dat er een hennepkwekerij in de woning van de appellant was aangetroffen, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat er inkomsten uit deze activiteit waren.

De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat zijn inkomen in de referteperiode onder de norm was gebleven, en bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat het aan de aanvrager is om de feiten en omstandigheden aan te tonen die nopen tot inwilliging van de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met I.A. Siskina als griffier, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.1747 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 februari 2018, 17/5094 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Dongen (college)
Datum uitspraak: 11 augustus 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 8 februari 2017 heeft appellant een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet (PW) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 28 februari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 juni 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant in de hier van toepassing zijnde referteperiode van 36 maanden, namelijk in de periode van 8 februari 2012 tot 8 februari 2017 (referteperiode), meer inkomsten dan 120% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm heeft genoten vanwege inkomsten uit een hennepkwekerij.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding om de vraag of het college op goede gronden heeft geweigerd appellant een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36, eerste lid, van de PW toe te kennen. Voor de hier van belang zijnde bepalingen van de PW en de ter uitvoering van voormeld artikel vastgestelde Verordening individuele inkomenstoeslag van de gemeente Dongen, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak (ECLI:NL:RBZWB:2018:917).
4.2.
De aanvrager van een individuele inkomenstoeslag moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Dat betekent in dit geval dat de aanvrager aannemelijk moet maken dat zijn inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 120% van de voor hem toepasselijke bijstandsnorm. De aanvrager dient daaromtrent de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan de instantie die de individuele inkomenstoeslag verleent om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag indien als gevolg daarvan het recht op individuele inkomenstoeslag niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat zijn inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 120% van de bijstandsnorm. Hij heeft in dat verband gesteld dat de hennepkwekerij in zijn woning slechts kort heeft bestaan en niets heeft opgeleverd.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat appellant in de referteperiode een hennepkwekerij in zijn woning heeft opgezet. Blijkens het zogenoemde ‘Hennepinformatie bericht’ van de politie Zeeland-West-Brabant, werd in de woning van appellant op
26 februari 2015 op zolder een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 330 hennepplanten. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste rechtspraak (uitspraak van 20 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9021 en uitspraak van 21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:161) overwogen dat de aanwezigheid van een hennepkwekerij de vooronderstelling rechtvaardigt dat de opbrengst daarvan aan de eigenaar of huurder van de woning ten goede is gekomen en dat bij die exploitatie steeds rekening moet worden gehouden met inkomsten, ook als nog geen oogst heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het college ervan heeft kunnen uitgaan dat appellant inkomsten heeft gehad uit zijn betrokkenheid bij hennepteelt. Dat de exploitatie niets zou hebben opgeleverd heeft appellant niet onderbouwd met verifieerbare gegevens. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomen in de referteperiode niet hoger is geweest dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.5.
Uit 4.4. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van I.A. Siskina als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) I.A. Siskina