ECLI:NL:CRVB:2020:2266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
18/5664 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering van bijstandsuitkering zonder dringende redenen

Op 22 september 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellante die in beroep ging tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere, waarbij haar bijstandsuitkering over een bepaalde periode was ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 11.797,82 van haar werden teruggevorderd. De appellante stelde dat er dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van de Raad over dringende redenen en concludeerde dat de appellante haar stellingen niet had onderbouwd. In hoger beroep herhaalde de appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen dringende redenen waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.5664 PW

Datum uitspraak: 22 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 oktober 2018, 18/185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Aytemür, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een volledig overzicht van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 7 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier nog van belang, de bijstand van appellante over de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 februari 2016 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 11.797,82 van appellante teruggevorderd.
2.1.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij haar beroep beperkt tot de terugvordering. Volgens appellante zijn er dringende redenen op grond waarvan het college van gehele of gedeeltelijke terugvordering had moeten afzien.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen en heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad over dringende redenen (uitspraak van 29 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2946) heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering in haar geval leidt tot onaanvaardbare financiële en/of sociale gevolgen. Appellante heeft haar stelling dat de terugvordering voor haar grote psychische gevolgen heeft niet onderbouwd. Van de andere door haar genoemde omstandigheden zoals haar grote schuldenlast, het gebrek aan perspectief, het onder bewind staan en het geringe maandelijks te besteden bedrag, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat deze zijn veroorzaakt door het terugvorderingsbesluit. Appellante wordt beschermd door de beslagvrije voet van 90% van de voor haar geldende bijstandsnorm waarbij het uitgangspunt is dat zij hiermee geacht wordt in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.
3. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw betoogd dat in haar geval dringende redenen bestaan om af te zien van terugvordering. Het bestreden besluit berust volgens haar niet op een zorgvuldige belangenafweging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering in haar geval leidt tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen. Appellante heeft, ook in hoger beroep, geen uitzonderlijke persoonlijke omstandigheden gesteld die het gevolg zijn van de terugvordering. De omstandigheden dat appellante onder beschermingsbewind staat en dat toelating tot de schuldsanering na het bestreden besluit volgens haar niet meer mogelijk is waardoor zij haar positie als uitzichtloos ziet, vormen geen dringende redenen op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien. De stelling van appellante dat de terugvordering disproportioneel is, kan haar ook niet baten. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering bestaat voor een belangenafweging geen ruimte.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 september 2020.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) R.B.E. van Nimwegen