Op 29 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 21/358, ROE 21/359 en ROE 21/360, waarbij het verzet van de opposante ongegrond is verklaard. De opposante had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin haar beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht niet volledig was betaald, wat de reden was voor de niet-ontvankelijkheid. De opposante voerde aan dat de griffierechtnota niet correct was, omdat deze aan haar gemachtigde was gericht en niet aan haarzelf. Tevens deed zij een beroep op betalingsonmacht, maar de rechtbank wees dit af, aangezien rechtspersonen niet voor betalingsonmacht in aanmerking komen. De rechtbank concludeerde dat de griffierechtnota correct was verzonden en dat de opposante verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de opposante niet had aangetoond dat zij het volledige griffierecht had betaald, en dat de door haar overgelegde betalingsbewijzen niet voldoende waren. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een vergoeding van immateriële schade. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.