ECLI:NL:RBLIM:2021:9997

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/358, ROE 21/359 en ROE 21/360
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

Op 29 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaken ROE 21/358, ROE 21/359 en ROE 21/360, waarbij het verzet van de opposante ongegrond is verklaard. De opposante had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin haar beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht niet volledig was betaald, wat de reden was voor de niet-ontvankelijkheid. De opposante voerde aan dat de griffierechtnota niet correct was, omdat deze aan haar gemachtigde was gericht en niet aan haarzelf. Tevens deed zij een beroep op betalingsonmacht, maar de rechtbank wees dit af, aangezien rechtspersonen niet voor betalingsonmacht in aanmerking komen. De rechtbank concludeerde dat de griffierechtnota correct was verzonden en dat de opposante verantwoordelijk was voor het tijdig voldoen van het griffierecht. De rechtbank oordeelde dat de opposante niet had aangetoond dat zij het volledige griffierecht had betaald, en dat de door haar overgelegde betalingsbewijzen niet voldoende waren. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een vergoeding van immateriële schade. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 21/358 V, ROE 21/359 V en ROE 21/360 V

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2021 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (de heffingsambtenaar) van 11 december 2020 beroep ingesteld. Aangezien de uitspraak op bezwaar betrekking heeft op drie WOZ-objecten, heeft de rechtbank drie zaaknummers aangelegd.
Bij uitspraak van 24 augustus 2021 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijk met het door gemachtigde ingediende verzet in 88 andere zaken, plaatsgevonden op 16 november 2021. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De heffingsambtenaar is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ter zitting is één verzet ingetrokken, in de overige zaken wordt vandaag separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het griffierecht niet is betaald.
2. In deze verzetzaken beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert in verzet aan dat de griffierechtnota niet correct is want gericht aan gemachtigde en niet aan opposante. Ook bevat de nota niet het enig juiste kenmerk dat bestaat uit straat, huisnummer en plaats van het object waar de zaak over gaat. Verder doet opposante een beroep op de betalingsonmacht van haar gemachtigde. Desondanks heeft opposante het griffierecht toch (deels) betaald, een betalingsbewijs heeft ze – conform afspraak – na de zitting overgelegd. Voor zover nodig verzoekt zij alsnog het griffierecht te mogen voldoen. Opposante heeft de, volgens haar wettelijk verplichte, splitsingsbrief niet ontvangen. Tot slot heeft opposante nog een aantal inhoudelijke gronden aangevoerd en een verzoek om vergoeding van immateriële schade ingediend.
4. Beoordeling van het verzet
Tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt een griffierecht geheven van de indiener van het beroepschrift. De rechtbank heeft ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb in de zaken ROE 21/359 en ROE 21/360 geen griffierecht geheven.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gemachtigde zelf, maar uitsluitend opposante worden aangemerkt als de indiener van het beroepschrift. Onder indiener moet immers worden verstaan degene die voor zichzelf beroep instelt, respectievelijk namens wie beroep wordt ingesteld (vergelijk de bij gemachtigde bekende uitspraken van de Hoge Raad van 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2 en 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876). Dat gemachtigde namens opposante beroep heeft ingesteld en de rechtbank de griffierechtnota aan gemachtigde heeft gestuurd, maakt dus niet dat gemachtigde als de indiener van het beroepschrift moet worden aangemerkt.
4.3.
De griffierechtnota is geadresseerd aan gemachtigde omdat de griffierechtnota moet worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk dat ingevolge artikel 6:17 van de Awb in ieder geval ter beschikking moet worden gesteld aan gemachtigde (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4162). Buiten het feit dat het technisch moeilijk is en meer handelingen vergt om (ook) een nota naar opposante te sturen, leidt het versturen van meer dan een nota (met een andere adressering) tot verwarring.
4.4.
Van een correct geformuleerde griffierechtnota is, aldus gemachtigde, pas sprake indien op de nota het adres van het WOZ-object is vermeld en de nota op naam is gesteld van opposante (eventueel met als postadres het adres van gemachtigde). Alleen dan kan gemachtigde identificeren in welke zaak het griffierecht verschuldigd is en kan opposante de griffierechtnota verwerken.
4.5.
De door gemachtigde aangevoerde verzetsgrond mist deels feitelijke grondslag. In de zaak waarin griffierecht is geheven geldt immers dat in de griffierechtnota en in de herinnering staat vermeld voor welke zaak deze zijn verstuurd (het zaaknummer dat de rechtbank aan het beroep heeft toegekend) en wie de partijen zijn (onder wie opposante). Het enige door gemachtigde verlangde gegeven dat (deels) ontbreekt, is het adres van het WOZ-object. Eerst ter zitting is de rechtbank gebleken dat in de nota (en de herinnering) een korter kenmerk van gemachtigde is vermeld dan in de (andere) brieven van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat door de nota, de ontvangstbevestiging(en) van het beroepschrift (en het beroepschrift zelf) met elkaar te vergelijken, opposante kan zien welk zaaknummer op welk WOZ-object betrekking heeft, zodat bij opposante hier geen twijfel over kan bestaan.
4.6.
Ook voor het overige treft de aangevoerde verzetsgrond geen doel. De stelling van gemachtigde, inhoudende dat een op naam van opposante gestelde griffierechtnota dient te worden verzonden, al dan niet onder vermelding van het specifieke in geschil zijnde WOZ-object, vindt geen steun in het recht. De griffierechtnota is conform artikel 6:17 van de Awb verzonden naar gemachtigde. In de griffierechtnota is vermeld dat in verband met het indienen van een beroepschrift griffierecht verschuldigd is. Daarbij vermeldt de griffierechtnota, naast de hiervoor genoemde gegevens, op welke datum het griffierecht uiterlijk dient te zijn bijgeschreven, naar welk rekeningnummer het griffierecht overgemaakt dient te worden, wat de tenaamstelling van dit rekeningnummer is en welk betalingskenmerk bij de overboeking dient te worden vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze wijze op correcte wijze uitvoering gegeven aan artikel 8:41, vierde lid, van de Awb.
4.7.
De omstandigheid dat een belanghebbende alleen in staat of bereidwillig is het griffierecht (tijdig) te voldoen als beschikt kan worden over een griffierechtnota die voldoet aan de door hem of haar gestelde eisen, dient voor rekening en risico van die belanghebbende te blijven.
Beroep op betalingsonmacht
4.8.
Gemachtigde heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. Gemachtigde heeft gesteld dat hij degene is die een beroep op betalingsonmacht kan doen, omdat de griffierechtnota op zijn naam is gesteld.
4.9.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het geheven griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, kan worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:699).
4.10.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2201), het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Bovendien kan, mede gelet op het oordeel van de rechtbank onder 4.2, uitsluitend opposante en niet gemachtigde een beroep op betalingsonmacht doen. De door opposante in dit kader overgelegde stukken van andere rechtbanken geven de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen.
Verzoek om uitstel van betaling
4.11.
Bij de hiervoor genoemde brief van 12 mei 2021 heeft de rechtbank (impliciet) ook het verzoek om uitstel van betaling wegens onvoldoende onderbouwing afgewezen.
Betalingsbewijs
4.12.
Opposante heeft weliswaar aangetoond dat ze op 8 april 2021 tweemaal € 120,00 griffierecht heeft voldaan maar – nog afgezien van het feit dat bij een van beide betalingen geen tot de zaak te herleiden kenmerk is vermeld – dat is niet het volledige bedrag van € 360,00. Opposante heeft een professionele gemachtigde die weet dat de rechtbank een beroep niet-ontvankelijk verklaart als binnen de gestelde termijn niet het volledige griffierecht is voldaan. Alleen al hierom is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. De ontvangen bedragen zijn op 12 april 2021 (de niet herleidbare betaling) en 14 juli 2021 (de andere betaling) gerestitueerd.
Splitsingsbrief
4.13.
Anders dan opposante stelt, bestaat er geen wettelijke verplichting om een splitsingsbrief te verzenden. Dat volgt ook uit de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5435. Zoals onder 4.5 is overwogen, kan opposante door de ontvangstbevestigingen te vergelijken met het ingediende beroepschrift vaststellen hoeveel zaken de rechtbank heeft aangelegd en welk zaaknummer bij welk WOZ-object hoort. Dat een splitsingsbrief het voor opposante duidelijker maakt welke onroerende zaak welk zaaknummer heeft gekregen is niet voldoende voor een gegrond verzet. Het uitgangspunt blijft dat het de verantwoordelijkheid is van gemachtigde om zijn administratie op orde te hebben.
Slotsom
4.14.
Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.
Schadevergoeding
5. Alleen al omdat er nog geen twee jaar zijn verstreken sinds het indienen van het bezwaarschrift bestaat er geen aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op: 31 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.