ECLI:NL:RBNHO:2021:5435

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
HAA 20/5419
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiseres, [X], beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Cocensus, met betrekking tot vijf verschillende WOZ-objecten. Het beroep is ingediend op 12 oktober 2020, maar eiseres heeft het verschuldigde griffierecht van €354,- niet tijdig betaald. De rechtbank heeft eiseres herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar zij heeft slechts €3,54 betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet, omdat zij geen bewijsstukken heeft overgelegd die haar financiële situatie onderbouwen. De rechtbank heeft daarom het beroep op betalingsonmacht afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep gesplitst in vijf afzonderlijke beroepschriften, omdat de beslissingen over de WOZ-objecten niet voortvloeien uit hetzelfde feitencomplex. Eiseres heeft in haar correspondentie herhaaldelijk gewezen op betalingsonmacht, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de griffierechtnota's correct zijn verzonden en dat eiseres niet tijdig het volledige griffierecht heeft betaald. Aangezien er geen verontschuldiging is voor het verzuim om het griffierecht tijdig te voldoen, heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het bedrag van €3,54 dat is betaald, zal worden teruggestort. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, en is openbaar uitgesproken op 9 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/5419

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van Cocensus, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 8 oktober 2020, ter griffie ingekomen op 12 oktober 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. In een zaak als deze is het griffierecht op grond van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, € 354,-. Op grond van artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb moet het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier dat het verschuldigd is, zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
3. De griffier heeft bij brief van 21 oktober 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiseres heeft niet gereageerd.
4. De rechtbank heeft het door eiseres ingediende beroepschrift dat betrekking heeft op vijf verschillende WOZ-objecten, vijf WOZ-beschikkingen en vijf aanslagen onroerende-zaakbelastingen (ozb) en ook op evenzovele beslissingen op bezwaar, gesplitst in vijf beroepschriften; te weten steeds een beroep tegen de WOZ-waarde en ozb-beschikking voor het desbetreffende WOZ-object. Van deze splitsing in vijf zaken is eiseres bij brief van 27 oktober 2020 bericht. Er is voor het griffierecht voor de vijf verschillende WOZ-objecten geen sprake van samenhangende besluiten, aangezien de beslissingen over deze objecten niet voortvloeien uit of zijn gegrond op hetzelfde feit of hetzelfde feitencomplex. In het beroep van eiseres worden aangaande elk WOZ-object verschillende klachten aangevoerd waardoor bij de afdoening van die klachten de feiten en omstandigheden voor elk WOZ-object afzonderlijk gewaardeerd moeten worden. De griffier heeft daarom voor deze zaken vijf maal een nota griffierecht aangemaakt.
5. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 20 november 2020 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
6. Eiseres heeft in haar brief van 24 november 2020 een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank heeft eiseres bij brief van 27 november 2020 verzocht om binnen drie weken na dagtekening van deze brief aanvullende informatie ter beoordeling van haar financiële situatie te overleggen waaruit blijkt dat eiseres niet in staat is om het griffierecht te voldoen. Eiseres heeft bij brief van 16 december 2020 gereageerd. Bij deze brief overlegt de gemachtigde een draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand van 7 mei 2020 op naam van [# 1] en voegt de gemachtigde correspondentie toe met betrekking tot verzoeken betalingsonmacht bij andere gerechten. Nu de rechtbank bij brief van 27 november 2020 expliciet heeft verzocht om bewijsstukken met betrekking tot de betalingsonmacht van eiseres zelf en deze niet zijn ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en heeft de rechtbank daarom bij brief van 8 januari 2021 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
7. Vervolgens heeft de griffier bij brief van 9 januari 2021 eiseres wederom in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Bij brief van 13 januari 2021 stelt de gemachtigde dat nu hij de indiener van het beroepschrift is hij een beroep kan doen op betalingsonmacht, uitstel van betaling te vragen c.q. betaling in termijnen te verzoeken. De gemachtigde stelt dat hij uiteraard bereid is nadere (inkomens/sten) gegevens te overleggen (doch vooralsnog niet van eiseres zelf).
8. Voorts heeft de griffier bij aangetekend verzonden brief van 7 februari 2021 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek in het Track & Trace-systeem van PostNL heeft uitgewezen dat deze brief op 10 februari 2021 is afgehaald.
9. Bij brieven van 10 februari 2021 en 16 maart 2021 heeft de gemachtigde van eiseres opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Tevens beklaagt de gemachtigde van eiseres zich er onder meer over dat de nota op zijn naam is gezet en dat op de nota bij “uw kenmerk” geen (volledig) adres is gebruikt. Ook merkt de gemachtigde op dat een splitsingsbrief ontbreekt in zijn dossier. Op 7 maart 2021 heeft eiseres € 3,54 voldaan.
10. De rechtbank stelt vast dat de brief met de mededeling dat er griffierecht moet worden betaald en de herinneringsbrief dat er nog niet is betaald, zijn gericht aan “ [# 1] , t.a.v. [# 2] , Postbus [# 3] , [# 4] ”. Als “kenmerk van uw zaak” is op beide brieven vermeld:
“HAA 20/05419[X] vs
Cocensus (gemeente Alkmaar,Bergen, BeRechtbankNoord-Holland (Haarlem)”
11. De Awb schrijft niet voor op welke wijze de nota moet worden opgemaakt of welke gegevens daarop vermeld dienen te worden. In de nota is gewezen op de verschuldigdheid van een bedrag aan griffierecht en daarbij is het unieke, aan de gemachtigde kenbaar gemaakte kenmerk (zaaknummer) behorend bij zijn beroepschrift vermeld, alsmede de naam van de betrokken partijen (eiseres en het bestuursorgaan). Verder vermeldt de griffierechtnota de hoogte van het verschuldigde griffierecht, op welke datum het griffierecht uiterlijk dient te zijn bijgeschreven, naar welk rekeningnummer het griffierecht overgemaakt dient te worden, wat de tenaamstelling van dit rekeningnummer is en welk betalingskenmerk bij de overboeking dient te worden vermeld. Ten slotte is gewezen op de mogelijke gevolgen van niet (tijdige) betaling van het griffierecht, te weten niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Met behulp van de hiervoor genoemde gegevens op de nota is het voor de gemachtigde mogelijk het griffierecht aan de juiste cliënt en aan de juiste zaak c.q. het juiste WOZ-object toe te rekenen. Uit de nota is dan ook duidelijk op te maken op welke zaak deze betrekking heeft. De gemachtigde heeft in zijn correspondentie weliswaar gesteld dat hij de splitsingsbrief niet heeft ontvangen, maar hij verwijst wel naar het door hem ingediende beroepschrift en het nieuwe zaaknummer, zodat hij blijkbaar de koppeling tussen beroepschrift en zaak heeft kunnen maken. De griffierechtnota, alsmede overige correspondentie die betrekking heeft op deze zaak, zijn conform artikel 6:17, van de Awb verzonden naar de gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze wijze op correcte wijze uitvoering gegeven aan artikel 8:41, vierde lid, van de Awb (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5979).
12. Eiseres heeft het griffierecht niet op tijd volledig betaald. Eiseres heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
13. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Het bedrag van €3,54 zal worden teruggestort.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ferrier, rechter, in aanwezigheid van M. van der Elst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.