Op 19 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen Zilveren Kruis Zorgkantoor B.V. over de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep door de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante het griffierecht niet tijdig had betaald. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, stelde dat de termijn om het griffierecht te voldoen onterecht was en dat de rechtbank niet correct had gehandeld door het griffierecht niet van de rekening-courant van haar advocaat af te schrijven.
De Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door de bewindvoerder van appellante niet tijdig te informeren over de betaling van het griffierecht. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om het persoonsgebonden budget (pgb) lager vast te stellen en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. De Raad benadrukte dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is en dat appellante niet voldoende had aangetoond hoe zij haar pgb had besteed. De Raad veroordeelde het zorgkantoor in de proceskosten van appellante en bepaalde dat het griffierecht aan appellante moest worden terugbetaald.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de verantwoordelijkheden van verzekerden bij het beheer van hun pgb en de eisen die aan hen worden gesteld om aan te tonen dat de zorg daadwerkelijk is geleverd en betaald. De Raad bevestigde dat het zorgkantoor in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het pgb lager vast te stellen en dat de terugvordering van het teveel betaalde bedrag gerechtvaardigd was.