ECLI:NL:RBLIM:2021:10001

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
ROE 21/419 tot en met ROE 21/439 en ROE 21/441 tot en met ROE 21/471
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

Op 29 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een verzetzaak waarbij de opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, zich verzette tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep. Dit beroep was ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, die betrekking had op 53 WOZ-objecten. De rechtbank had eerder op 9 juli 2021 de beroepen niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. In het verzet werd aangevoerd dat de griffierechtnota niet correct was en dat er een beroep op betalingsonmacht gedaan kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de griffierechtnota correct was verzonden en dat de opposant zelf verantwoordelijk was voor het betalen van het griffierecht. De rechtbank concludeerde dat de opposant niet had aangetoond dat hij in betalingsonmacht verkeerde en dat hij niet het volledige griffierecht had voldaan. Het verzet werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 21/419 V tot en met ROE 21/439 V en ROE 21/441 V tot en met ROE 21/471 V

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2021 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (de heffingsambtenaar) van 11 december 2020 beroep ingesteld. Aangezien de uitspraak op bezwaar betrekking heeft op 53 WOZ-objecten, heeft de rechtbank 53 zaaknummers aangelegd.
Bij uitspraak van 9 juli 2021 heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover ze betrekking hebben op de WOZ-objecten met de zaaknummers die in de aanhef zijn genoemd. De uitspraak ziet dus
nietop het beroep met zaaknummer ROE 21/440.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijk met het door gemachtigde ingediende verzet in 39 andere zaken, plaatsgevonden op 16 november 2021. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ter zitting is één verzet ingetrokken, in de overige zaken wordt vandaag separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het griffierecht niet is betaald.
2. In deze verzetzaken beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaken pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert in verzet aan dat de griffierechtnota niet correct is want gericht aan gemachtigde en niet aan opposant. Ook bevat de nota niet het enig juiste kenmerk dat bestaat uit straat, huisnummer en plaats van het object waar de zaak over gaat. Verder doet opposant een beroep op de betalingsonmacht van zijn gemachtigde. Desondanks heeft opposant het griffierecht toch (deels) betaald, betalingsbewijzen heeft hij – conform afspraak – na de zitting overgelegd. Voor zover nodig verzoekt hij alsnog het griffierecht te mogen voldoen. Opposant heeft de, volgens hem wettelijk verplichte, splitsingsbrief niet ontvangen. Tot slot heeft opposant nog een aantal inhoudelijke gronden aangevoerd en een verzoek om vergoeding van immateriële schade ingediend.
4. Beoordeling van het verzet
Tenaamstelling en gegevens griffierechtnota
4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt een griffierecht geheven van de indiener van het beroepschrift. De rechtbank heeft griffierecht geheven in de zaken met de zaaknummers ROE 21/419, ROE 21/420, ROE 21/427 en ROE 21/434. In de overige zaken heeft de rechtbank ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb geen griffierecht geheven, waarbij de rechtbank is uitgegaan van de volgende samenhang:
  • de zaken met zaaknummers ROE 21/438, ROE 21/439 en ROE 21/455 tot en met ROE 21/470 hangen samen met zaaknummer ROE 21/419;
  • de zaken met zaaknummers ROE 21/421 tot en met ROE 21/426 en ROE 21/445 hangen samen met zaaknummer ROE 21/420;
  • de zaken met zaaknummers ROE 21/428 tot en met ROE 21/433 hangen samen met zaaknummer ROE 21/427;
  • de zaken met zaaknummers ROE 21/435 tot en met ROE 21/437, ROE 21/441 tot en met ROE 21/444, ROE 21/446 tot en met ROE 21/454 en ROE 21/471 hangen samen met zaaknummer ROE 21/434.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gemachtigde zelf, maar uitsluitend opposant worden aangemerkt als de indiener van het beroepschrift. Onder indiener moet immers worden verstaan degene die voor zichzelf beroep instelt, respectievelijk namens wie beroep wordt ingesteld (vergelijk de bij gemachtigde bekende uitspraken van de Hoge Raad van 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505, 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2 en 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:876). Dat gemachtigde namens opposant beroep heeft ingesteld en de rechtbank de griffierechtnota aan gemachtigde heeft gestuurd, maakt dus niet dat gemachtigde als de indiener van het beroepschrift moet worden aangemerkt.
4.3.
De griffierechtnota’s zijn geadresseerd aan gemachtigde omdat de griffierechtnota moet worden aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk dat ingevolge artikel 6:17 van de Awb in ieder geval ter beschikking moet worden gesteld aan gemachtigde (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4162). Buiten het feit dat het technisch moeilijk is en meer handelingen vergt om (ook) een nota naar opposant te sturen, leidt het versturen van meer dan een nota (met een andere adressering) tot verwarring.
4.4.
Van een correct geformuleerde griffierechtnota is, aldus gemachtigde, pas sprake indien op de nota het adres van het WOZ-object is vermeld en de nota op naam is gesteld van opposant (eventueel met als postadres het adres van gemachtigde). Alleen dan kan gemachtigde identificeren in welke zaak het griffierecht verschuldigd is en kan opposant de griffierechtnota verwerken.
4.5.
De door gemachtigde aangevoerde verzetsgrond mist deels feitelijke grondslag. In de voor de onderhavige zaken verstuurde griffierechtnota’s en in de herinneringen staat immers vermeld voor welke zaak deze zijn verstuurd (het zaaknummer dat de rechtbank aan het beroep heeft toegekend) en wie de partijen zijn (onder wie opposant). Het enige door gemachtigde verlangde gegeven dat (deels) ontbreekt, is het adres van het WOZ-object. Eerst ter zitting is de rechtbank gebleken dat in de nota (en de herinnering) een korter kenmerk van gemachtigde is vermeld dan in de (andere) brieven van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat door de nota’s, de ontvangstbevestiging(en) van het beroepschrift (en het beroepschrift zelf) met elkaar te vergelijken, opposant kan zien welk zaaknummer op welk WOZ-object betrekking heeft, zodat bij opposant hier geen twijfel over kan bestaan.
4.6.
Ook voor het overige treft de aangevoerde verzetsgrond geen doel. De stelling van gemachtigde, inhoudende dat een op naam van opposant gestelde griffierechtnota dient te worden verzonden, al dan niet onder vermelding van het specifieke in geschil zijnde WOZ-object, vindt geen steun in het recht. De griffierechtnota is conform artikel 6:17 van de Awb verzonden naar gemachtigde. In de griffierechtnota is vermeld dat in verband met het indienen van een beroepschrift griffierecht verschuldigd is. Daarbij vermeldt de griffierechtnota, naast de hiervoor genoemde gegevens, op welke datum het griffierecht uiterlijk dient te zijn bijgeschreven, naar welk rekeningnummer het griffierecht overgemaakt dient te worden, wat de tenaamstelling van dit rekeningnummer is en welk betalingskenmerk bij de overboeking dient te worden vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is op deze wijze op correcte wijze uitvoering gegeven aan artikel 8:41, vierde lid, van de Awb.
4.7.
De omstandigheid dat een belanghebbende alleen in staat of bereidwillig is het griffierecht (tijdig) te voldoen als beschikt kan worden over een griffierechtnota die voldoet aan de door hem of haar gestelde eisen, dient voor rekening en risico van die belanghebbende te blijven.
Beroep op betalingsonmacht
4.8.
Gemachtigde heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan. Gemachtigde heeft gesteld dat hij degene is die een beroep op betalingsonmacht kan doen, omdat de griffierechtnota op zijn naam is gesteld.
4.9.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het geheven griffierecht niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, kan worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014 ECLI:NL:HR:2014:699).
4.10.
Bij brief van 19 april 2021 heeft de rechtbank het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Opposant heeft geen informatie verstrekt die op zijn draagkracht betrekking heeft. Bovendien kan, mede gelet op het oordeel van de rechtbank onder 4.2, uitsluitend opposant en niet gemachtigde een beroep op betalingsonmacht doen. Nu opposant geen informatie heeft verschaft over zijn eigen financiële situatie, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of sprake is van de in de eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad van 28 maart 2014 genoemde omstandigheden zodat opposant niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het griffierecht. De door opposant in dit kader overgelegde stukken van andere rechtbanken geven de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen.
Verzoek om uitstel van betaling
4.11.
Bij de hiervoor genoemde brief van 19 april 2020 heeft de rechtbank (impliciet) ook het verzoek om uitstel van betaling wegens onvoldoende onderbouwing afgewezen.
Betalingsbewijs
4.12.
Opposant heeft aangetoond dat hij op 15 april 2021 het griffierecht voor de zaken ROE 21/419 en ROE 21/420 heeft voldaan. Op dat moment had de rechtbank geen beslissing genomen op het beroep op betalingsonmacht. Van een professioneel gemachtigde, die opposant heeft ingeschakeld, mag verwacht worden dat die de rechtbank laat weten dat een beroep op betalingsonmacht niet langer wordt gehandhaafd. Zeker als gemachtigde, zoals ter zitting is gebleken, ermee bekend is dat na een beroep op betalingsonmacht de openstaande vordering komt te vervallen en er, ingeval van afwijzing van het beroep op betalingsonmacht, een nieuwe nota wordt verzonden. Het betaalde griffierecht is op 19 april 2021, en daarmee voor het verzenden van de nieuwe nota, gerestitueerd. Opposant wist derhalve dat hij het griffierecht opnieuw diende te betalen. Dat heeft hij niet gedaan zodat de beroepen ROE 21/419 en ROE 21/420 (en de daarmee onder 4.1 genoemde samenhangende zaken) niet-ontvankelijk zijn.
Opposant heeft verder weliswaar aangetoond dat hij op 15 april 2021 € 9,00 griffierecht heeft voldaan voor de zaak ROE 21/434 maar dat is niet het volledige bedrag van € 49,00. Opposant heeft een professionele gemachtigde die weet dat de rechtbank een beroep niet-ontvankelijk verklaart als binnen de gestelde termijn niet het volledige griffierecht is voldaan. Alleen al hierom is het beroep in de zaak ROE 21/434 (en de daarmee onder 4.1 genoemde samenhangende zaken) terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het ontvangen bedrag is eveneens op 19 april 2021 gerestitueerd.
Tot slot is gesteld noch gebleken dat opposant op enig moment het griffierecht in de zaak ROE 21/427 heeft voldaan. Alleen al hierom is het beroep in de zaak ROE 21/427 (en de daarmee onder 4.1 genoemde samenhangende zaken) terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Splitsingsbrief
4.13.
Anders dan opposant stelt, bestaat er geen wettelijke verplichting om een splitsingsbrief te verzenden. Dat volgt ook uit de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:5435. Zoals onder 4.5 is overwogen, kan opposant door de ontvangstbevestigingen te vergelijken met het ingediende beroepschrift vaststellen hoeveel zaken de rechtbank heeft aangelegd en welk zaaknummer bij welk WOZ-object hoort. Dat een splitsingsbrief het voor opposant duidelijker maakt welke onroerende zaak welk zaaknummer heeft gekregen is niet voldoende voor een gegrond verzet. Het uitgangspunt blijft dat het de verantwoordelijkheid is van gemachtigde om zijn administratie op orde te hebben.
Slotsom
4.14.
Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.
Schadevergoeding
5. Alleen al omdat er nog geen twee jaar zijn verstreken sinds het indienen van het bezwaarschrift bestaat er geen aanleiding voor een vergoeding van immateriële schade.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op: 31 december 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.