ECLI:NL:RBLIM:2017:9216

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
AWB-16_1593u + AWB-16_3137u + AWB-17_652u + AWB-17_569u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting bijstandsuitkering van inwoners met Turkse achtergrond door gemeente Venlo

Op 22 september 2017 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een serie rechtszaken tussen de gemeente Venlo en inwoners met een Turkse achtergrond. De gemeente had de bijstandsuitkeringen van deze inwoners beëindigd, omdat zij in Nederland bijstand ontvingen en in Turkije onroerend goed bezaten. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de uitkeringen terecht had stopgezet en verwierp het argument van discriminatie. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet alleen onderzoek had gedaan naar mensen met een Turkse achtergrond, maar ook naar inwoners met een relatie tot België, Duitsland en Spanje. Het onderzoek in Turkije was uitgevoerd met openbaar toegankelijke registers, wat niet in strijd was met de wet. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenplicht en dat de intrekking van de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eiseres ongegrond en bevestigde de besluiten van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/1593, AWB 16/3137, AWB 17/652 en AWB 17/569
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2017 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder
(gemachtigden: M.P.A. van Wylick, R.W.M.M. Hendrickx, I.M. Meurkens-Mannens en H.H.R. Nilissen).
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) van eiseres per 1 oktober 2015 geblokkeerd.
Bij besluit van 16 november 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 9 november 2015 opgeschort en de blokkering gehandhaafd.
Bij besluit van 10 december 2015 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de uitkering van eiseres per 9 november 2015 ingetrokken.
Bij besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit 4) heeft verweerder de (opvolgende) aanvraag van eiseres voor een uitkering ingevolge de Pw afgewezen omdat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op uitkering vast te kunnen stellen.
Bij besluit van 29 juli 2016 (het primaire besluit 5) heeft verweerder de (opvolgende) aanvraag van 17 juni 2016 voor een uitkering ingevolge de Pw afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit 6) heeft verweerder de uitkering vanaf 19 juli 2007 tot 9 november 2015 ingetrokken. Daarnaast is een bedrag van
€ 86.250,98 aan onterecht betaalde bijstand teruggevorderd.
Bij besluit van 10 mei 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is bekend onder procedure AWB 16/1593.
Bij besluit van 7 september 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 4 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is bekend onder procedure AWB 16/3137.
Bij besluit van 25 januari 2017 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 5 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is bekend onder procedure AWB 17/569.
Bij besluit van 2 februari 2017 (het bestreden besluit 4) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 6 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is bekend onder procedure AWB 17/652.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de beroepen van zaaknummers 16/1845, 17/673, 16/1913, 17/413, 16/2097, 16/2139, 16/2107 en 16/2353, plaatsgevonden op 4 juli 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in iedere zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
Na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak, waarin eenzelfde problematiek speelt. Om de hierna te bespreken redenen ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
Overwegingen

1.De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.

2. Eiseres heeft vanaf 1 januari 1997 bijstand ontvangen naar de norm van een alleenstaande. Vanaf 1 juli 2015 wordt de uitkering berekend naar de woningdelersnorm. Door verweerder is het Bureau Buitenland (BB) verzocht een onderzoek te starten in Turkije naar mogelijk (on)roerend goed van eisers.
3. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder eiseres met het primaire besluit 1 te kennen gegeven dat zij vanaf 19 juli 2007 in het bezit is van het onder a. genoemde onroerend goed. Vanaf 8 juli 2008 staat het onder b en c genoemd onroerend goed op naam van haar ex-echtgenoot. Het betreft:
a. een onroerend goed, zijnde aan appartement, op het adres [adres] Kücukcekmece Istanbul, bij het Kadastraal Register van het district Kucukcekmece bekend als grondstuk [nummer 1] perceel [nummer 2] in de wijk Kucukcekmece (de waarde is bepaald op € 84.460,03 en de geschatte huuropbrengst bij verhuur € 274,80).
Verder staan de volgende percelen op naam van de ex-echtgenoot van eiseres:
een onroerend goed, zijnde een perceel landbouwgrond, bij het Kadastraal Register van Kars bekend als grondstuk [nummer 3] perceel [nummer 4] in de wijk Tazekent, locatie [naam locatie 1] (de waarde van het object wordt gesteld op € 4.966,92 en de netto opbrengst bij verhuur € 251,83) en
een onroerend goed, zijnde een perceel landbouwgrond, bij het Kadastraal Register van Kars bekend als grondstuk [nummer 5] perceel [nummer 5] in het dorp Tazekent, locatie [naam locatie 2] (de waarde wordt gesteld op € 2.774,06 en de geschatte netto opbrengst € 140,65).
Tevens is gebleken dat eiseres in Turkije gehuwd is met [naam 1] , hetgeen betekent dat de onroerende goederen die op naam van [naam 1] staan ook aan het vermogen van eiseres worden toegerekend. Eiseres is door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 9 november 2015. De betaling van de uitkering van eiseres is in afwachting van het gesprek vanaf 1 oktober 2015 geblokkeerd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Met het primaire besluit 2 wordt eiseres nogmaals te kennen gegeven dat zij in het bezit is van een drietal vermogensbestanddelen (onroerend goed) in Turkije. Zij wordt verzocht het volgende te overleggen: Turkse belastingaangifte over de jaren 2012 t/m 2014, verbruiksgegevens van energie/water/gas vanaf 1 oktober 2012, bankafschriften van alle Turkse en Nederlandse bankrekeningen, huurinkomsten, Turks pensioen, polis (Turkse) aardbevingsverzekering, akte van erfenis, schulden en tevens alle gegevens omtrent het onroerend goed in Turkije. De uitkering blijft geblokkeerd en wordt per 9 november 2015 opgeschort. De stukken moeten uiterlijk op 30 november 2015 ingeleverd zijn.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van
9 november 2015 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw omdat de gevraagde gegevens niet compleet ingeleverd zijn. Eiseres heeft hiertegen eveneens bezwaar gemaakt en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek is op 26 januari 2016 (AWB 15/3745) afgewezen.
6. Eiseres heeft zich op 11 januari 2016 gemeld voor een Pw-uitkering en heeft op
3 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een Pw-uitkering en een aantal stukken overgelegd. Eiseres heeft aangegeven dat het appartement vanaf 11 november 2015 op naam van haar moeder staat. Zij verzoekt om een Pw-uitkering per meldingsdatum 11 januari 2016.
7. Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2016 de behandeling van de aanvraag opgeschort omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft ingediend en verweerder heeft wederom om gegevens verzocht over met name het onroerend goed in Turkije en verzocht de gegevens vóór 24 maart 2016 in te leveren. Eiseres heeft vervolgens op 21 maart 2016 per e-mail een aantal gegevens ingeleverd.
8. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit 4 afgewezen omdat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op een uitkering vast te kunnen stellen.
9. Eiseres heeft zich opnieuw op 1 juni 2016 gemeld bij verweerder en op 17 juni 2016 opnieuw bijstand aangevraagd. Eiseres heeft daarbij geen ingangsdatum op haar formulier vermeld. In verband met deze aanvraag is eiseres opnieuw verzocht een aantal gegevens te overleggen. Op 17 juni 2016 en 27 juni 2016 zijn diverse gegevens ontvangen door verweerder.
10. Met het primaire besluit 5 heeft verweerder de opvolgende aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het recht op uitkering bekeken over drie periodes. Ten aanzien van de periode van 9 november 2015 tot en met 11 mei 2016 stelt verweerder dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er wordt niet terug gekomen op het eerdere besluit. Ten aanzien van de periode van 12 mei 2016 tot 1 juni 2016 stelt verweerder dat de aanvraag wordt afgewezen omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn welke het verstrekken van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ten aanzien van de periode vanaf 1 juni 2016 stelt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden.
11. Verweerder heeft in het kader van een onderzoek naar het recht op uitkering naar het verleden toe, aan eiseres een brief gestuurd waarmee zij werd uitgenodigd voor een gesprek op 27 juli 2016. Eiseres is op dat gesprek samen met haar nicht verschenen. Eiseres bleef bij haar eerder afgelegde verklaring op 9 november 2015. Tijdens het gesprek heeft eiseres enkel gegevens ingeleverd die zien op de overdracht van het appartement op
11 november 2015 aan haar moeder. Deze stukken zijn al eerder overgelegd. Stukken met betrekking tot de onroerende goederen over het tijdvak van vóór 9 november 2015 zijn niet ingeleverd.
12. Met het primaire besluit 6 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres vanaf 19 juli 2007 tot 9 november 2015 ingetrokken op grond van artikel 34, derde lid, juncto artikel 54, derde lid, van de Pw. Eiseres beschikte vanaf 19 juli 2007 over onroerend goed in Turkije waarvan de waarde op 26 mei 2015 is getaxeerd op € 96.740,98. Het onroerend goed had ook in 2007 al een waarde die meer bedroeg dan de voor eiseres geldende vermogensgrens. Eiseres heeft niet voldaan aan de inlichtingenplicht. De exacte waarde kan nu niet meer worden vastgesteld. Tevens is een bedrag van € 86.250,98 bruto teruggevorderd van eiseres. Het bedrag is gematigd. In de genoemde periode kon eiseres beschikken over vermogen dat de voor haar geldende vermogensgrens te boven ging zodat zij geen recht had op bijstand.
13. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 t/m 3 ongegrond verklaard. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt het feit dat een onroerende zaak in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staat geregistreerd de vooronderstelling dat die zaak een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Eiseres heeft niet aannemelijk kunnen maken dat niet uitgegaan mag worden van die vooronderstelling. Eiseres heeft niet gemeld dat het onroerend goed in een officieel eigendomsregister op haar naam stond geregistreerd waarmee zij de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Voorts gaat het huwelijksvermogensrecht in Turkije er vanaf 1 januari 2002 van uit dat er deelgenootschap in verwervingen (gemeenschap van aanwinsten) is waardoor de grond van haar ex-echtgenoot tevens aan het vermogen van eiseres kan worden toegerekend. Nu eiseres in strijd met de inlichtingenplicht hiervan geen mededeling heeft gedaan is voldaan aan de voorwaarden voor blokkering. Nu met de op 4 november 2015 ontvangen gegevens niet volledig is voldaan aan hetgeen was gevraagd is het recht op bijstand terecht opgeschort en is nogmaals verzocht de gegevens uiterlijk 30 november 2015 in te leveren. Eiseres heeft niet voldoende gereageerd op het verzoek om informatie. Nu informatie over de vermogenssituatie, de overdracht van het onroerend goed en de financiële kant van de zaak ontbreken, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld vanaf 11 november 2015. De uitkering dient ingetrokken te worden op grond van artikel 54, derde lid, in plaats van artikel 54, vierde lid, van de Pw.
14. Het bezwaar tegen het primaire besluit 4 is met het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Uit het onderzoek in bezwaar kan worden gesteld dat eiseres niet genoegzaam aan haar wettelijke inlichtingenplicht heeft voldaan waardoor haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Er zijn onvoldoende gegevens overgelegd om het recht op een uitkering vanaf 11 januari 2016 te kunnen vaststellen.
15. Het bezwaar tegen het primaire besluit 5 is met het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Verweerder splitst de te beoordelen periode op in een vijftal tijdvakken.
Ten aanzien van de periode van 9 november 2015 tot en met 10 december 2015 en de periode van 3 februari 2016 tot en met 14 april 2016 stelt verweerder zich op het standpunt dat over deze periode reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden. Door eiseres zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder op zijn eerdere besluiten zou moeten terugkomen. De aanvraag wordt afgewezen onder verwijzing naar de besluiten van 10 december 2015 en 14 april 2016.
Ten aanzien van de periode van 11 december 2015 tot en met 2 februari 2016 en de periode van 15 april 2016 tot en met 31 mei 2016 heeft geen eerdere besluitvorming plaatsgevonden. Het betreft een verzoek om bijstand met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de Pw wordt in beginsel geen bijstand verleend met terugwerkende kracht. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt te kunnen afwijken is niet gebleken.
Over de periode van 1 juni 2016 tot en met 29 juli 2016 heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB geldt dat na intrekking van een periodieke bijstandsuitkering het op de weg van de aanvrager ligt om aan te tonen dat zich sinds die intrekking een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat inmiddels wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Eiseres beroep zich op hetgeen zij reeds in de procedure tegen de intrekking van de uitkering per 9 november 2015 en de afwijzing van de aanvraag van 3 februari 2016 heeft aangevoerd en ingebracht. Niet gebleken is van een zodanige wijziging van de periode daarvoor.
16. Met het bestreden besluit 4 is het bezwaar tegen het primaire besluit 6 ongegrond verklaard onder aanpassing van de motivering. Eiseres stond van 19 juli 2007 tot
11 november 2015 in het daartoe bestemde register als eigenaresse geregistreerd van eerdervermeld appartement. Volgens vaste rechtspraak is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover de eigenaar daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Eiseres is er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken. Ten aanzien de gronden die op naam van haar ex-partner staan wordt gesteld dat deze ook aan eiseres mogen worden toegerekend. Primair stelt verweerder dat er geen recht op uitkering is in verband met overschrijding van de vermogensgrens. Subsidiair heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden door haar vermogen niet te melden. Met betrekking tot de hoogte van de terugvordering zijn geen concrete gronden ingediend.
17. Eiseres heeft haar beroep voor zover dat betrekking heeft op de primaire besluiten 1 en 2 (blokkering en opschorting) ter zitting ingetrokken. De rechtbank zal op de gronden die zien op deze besluiten verder niet meer ingaan.
Ten aanzien van de intrekking van het recht op bijstand AWB 16/1593 en 17/652
18. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres erkent dat verweerder bevoegd was om onderzoek te doen, maar stelt dat de uitvoering van het onderzoek niet juist is geweest. Verweerder heeft, aldus eiseres, door het onderzoek/de pilot vermogen in het buitenland c.q. Turkije te beperken tot uitkeringsgerechtigden met een Turkse nationaliteit, in strijd gehandeld met wetgeving en diverse internationale verdragen, waaronder het verbod van discriminatie, het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur en de privacywetgeving. Eiseres wijst in dit verband op artikel 1 van Protocol 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Indien er een onderscheid is gemaakt naar nationaliteit dienen voor dit onderscheid zeer zwaarwegende redenen te zijn. Het onderzoek vormt een ongerechtvaardigde inmenging op het recht van eiseres op respect van haar privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM.
Ook is volgens eiseres niet voldaan aan het vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit.
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegestaan als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (very weighty reasons) bestaan.
18.1.
Eiseres voert verder aan dat het door het BB verrichte kadastraal onderzoek in strijd is met Turkse wetgeving en dat op een onrechtmatige wijze bewijsmateriaal is verzameld, waardoor het gebruik van deze bewijsmiddelen ontoelaatbaar moet worden geacht. Er is inzage verkregen in niet-openbare registers, namelijk een kadaster, gemeentelijke belastingen en dergelijke. Overgelegd wordt een tekst van het Turkse Wetboek van Strafrecht, artikel 134 t/m 137 inclusief de vertaling, waarin is opgenomen dat schending van het privédomein een strafbaar feit oplevert.
18.2.
Eiseres meent dat een ander minder ingrijpend middel ter beschikking stond nu verweerder de mogelijkheid had om eiseres op te roepen en haar te bevragen over haar reizen naar Turkije.
18.3.
Tijdens het moment van onderzoeken was er volgens eiseres nog geen concreet fraudesignaal. De geijkte weg is dat op de voet van het Turkse recht verweerder een internationale rechtshulpvraag dient te richten aan de Turkse overheid en op die wijze onderzoek dient te laten verrichten.
18.4.
Eiseres stelt dat de in het Nederlands recht opgenomen waarborgen voor het gebruik van het Burger Service Nummer (BSN) ook van toepassing zijn op het gebruik van Turkse identiteitsnummers. Eiseres vreest dat haar identiteitsnummer door het BB of anderen onrechtmatig jegens haar gebruikt kan worden.
18.5.
Eiseres voert vervolgens aan dat het opvragen van haar Turkse identiteitsnummers niet noodzakelijk is. Verweerder had volgens eiseres ook op een andere wijze onderzoek kunnen doen. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2013 met zaaknummer Awb 13/6631 (ECLI:NL:RBROT:2013:9576).
18.6.
Eiseres stelt dat zij geen onroerend goed bezit in Turkije maar dat dit van haar moeder is. Eiseres is nooit op de hoogte geweest van de inkomsten/lasten van het appartement. Ten onrechte wordt het vermogen van de ex-echtgenoot meegenomen.
18.7.
Gesteld wordt dat er sprake is van onrechtmatig handelen door de Turkse advocaat Hakan Gurdal, die verweerder via BB heeft ingeschakeld heeft. De Turkse advocaat heeft de informatie zonder inachtneming van de geldende wet- en regelgeving verkregen. Dit geldt niet uitsluitend voor informatie uit het kadaster maar is ook van toepassing op persoonlijke informatie verkregen van de gemeente inzake gemeentelijke belastingen. Deze informatie is verkregen in strijd met de indruis-jurisprudentie. De advocaat in Turkije heeft op onrechtmatige wijze informatie verkregen.
18.8.
Voorts meent eiseres dat deze opdracht aan BB, nu het bedrag van de opdracht boven het drempelbedrag, zoals volgt uit Richtlijn 2014/24/EU, uitkomt, in beginsel Europees aanbesteed had moeten worden. Het onderzoek is ook op deze grond onrechtmatig.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek voortvloeit uit een Themacontrole Onroerend Goed waarbij aan de hand van een risicoprofiel wordt bezien of bijstandsgerechtigden onroerend goed bezitten in binnen- en/of buitenland. In Venlo zijn relatief veel bijstandsontvangers met een band met Turkije en gebleken is dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt. Verweerder heeft vooraf een pilot uitgevoerd. Uit de pre-check, uitgevoerd op 21 cliënten, kwam naar voren dat bij 7 cliënten, dus bij 33%, een redelijk vermoeden bestond van verzwegen onroerend goed in Turkije. Daarop is besloten een groter project te gaan uitvoeren, gericht op uitkeringsgerechtigden die geboren zijn in Turkije en in Nederland. Ten aanzien van de cliënten die geboren zijn in Nederland is besloten een bestandsvergelijking uit te voeren van bijstandsgerechtigden met Nederland als geboorteland met de gegevens van het Nederlandse kadaster. Na evaluatie van de resultaten is de bedoeling verdere onderzoeken op te starten naar vermogen in het buitenland van uitkeringsgerechtigden met een ander geboorteland dan Turkije. Aan de hand van de volgende criteria is geselecteerd: geboren in Turkije, geboren voor 1981 en vakantiegedrag. Verweerder verwijst naar een viertal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2015 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:1231) waarin vastgesteld wordt dat het gebruik van risicoprofielen bij de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheid op grond van artikel 53a van de Pw geoorloofd is. Dit levert geen strijd op met het discriminatieverbod. Verweerder meent dat de toegepaste selectiecriteria toelaatbaar zijn en geen verboden onderscheid oplevert met nationale en internationale verdragen op het gebied van discriminatieverboden.
19.1.
Verweerder meent verder dat de inbreuk die BB op het privéleven van eiseres heeft gemaakt door de gehanteerde onderzoeksmiddelen niet onevenredig zwaar was in verhouding tot het met het onderzoek beoogde doel van het tegengaan van misbruik van sociale voorzieningen en het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland.
19.2.
Volgens verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek in Turkije in strijd zou zijn met de Turkse wet- en regelgeving. Het kadaster en de Dienst Onroerend Goed van gemeenten in Turkije zijn openbaar. De advocaat heeft ook enkel openbare registers geraadpleegd. Voor het raadplegen is geen volmacht vereist. Zelfs wanneer zou moeten worden geoordeeld dat het onderzoek in Turkije naar Turks recht onrechtmatig is geweest, is er geen aanleiding het gebruik van de onderzoeksresultaten onrechtmatig te achten. Dat er sprake zou zijn van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 134 t/m 137 Turkse Wetboek van Strafrecht is niet onderbouwd. Het indienen van een internationaal rechtshulpverzoek bij de Turkse overheid is niet aan de orde.
19.3.
Verweerder stelt dat hij eiseres niet heeft gevraagd naar het TC Kimlik nummer en dat dit nummer niet is gebruikt om het onderzoek te starten en te verrichten.
19.4.
Verweerder merkt nog op dat de goederen sinds 8 juli 2008 op naam van de ex-echtgenoot van eiseres staan (eiseres is in Turkije nog steeds gehuwd met [naam 1] ). Uitgaande van een deelgenootschap in verwervingen betekent dit dat de onroerende goederen in de huwelijksvermogensgemeenschap van eiseres en [naam 1] vallen en dat eiseres aanspraak kan maken op de helft.
19.5.
Verweerder stelt dat de aanbesteding voldoet aan de Europese regelgeving. In deze procedure is ervoor gekozen om in eerste instantie twee partijen uit te nodigen om een offerte uit te brengen. Verifast en BB. BB heeft bewezen aan de uitgebreide randvoorwaarden te kunnen voldoen, zodat de keuze van verweerder op BB is gevallen.
19.6.
Gelet op artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht de bijstand terug te vorderen van eiseres. Op grond van vaste jurisprudentie moet de terugvordering worden gematigd.

20.De rechtbank overweegt als volgt.

21. Niet in geschil is dat eiseres vanaf 19 juli 2007 in de daartoe bestemde registers als eigenares geregistreerd staat van het onder a. in rechtsoverweging 3. genoemde onroerend goed. Evenmin is in geschil dat de andere twee onroerende zaken, genoemd onder b. en c. in rechtsoverweging 3, op naam van de ex-echtgenoot van eiseres staan.
22. Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag of het besluit van verweerder waarbij de uitkering van eiseres op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw per 9 november 2015 is ingetrokken, standhoudt.
23. Ten aanzien van de stelling dat het door verweerder verrichte onderzoek niet juist zou zijn uitgevoerd overweegt de rechtbank als volgt.
24. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5009) volgt dat een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland een legitiem doel dient. Verweerder is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie op het totale bestand van bijstandsgerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt gemaakt tussen bijstandsgerechtigden.

25.Artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM luidt in de Nederlandse vertaling:

1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
26. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4180), is volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM, en naar het oordeel van de rechtbank daarmee ook voor toepassing van de hiervoor geciteerde bepaling (zie de jurisprudentie van het EHRM in onder andere de zaak van Zornić tegen Bosnië en Herzegovina van 15 december 2014, nr. 3681/06), discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid. Het onderscheid naar woonplaats is, zo volgt uit genoemde uitspraak van de Raad, geen “verdacht” onderscheid, zodat ten aanzien van een dergelijk onderscheid de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” toekomt. Dit geldt temeer in dit geval waar het gaat om een maatregel op het terrein van de sociale zekerheid. Volgens constante rechtspraak van het EHRM is echter verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegelaten als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (“very weighty reasons”) bestaan (zie het arrest Andrejeva tegen Letland van 18 februari 2009, nr. 55707/00).
27. Ter zitting heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op het ingestelde onderzoek. De rechtbank leidt uit hetgeen door verweerder in dit verband is aangegeven het volgende af. De Sociale Recherche is in 2014 het project Themacontrole Onroerend Goed gestart. Het is gericht op eventueel verzwegen vermogen en inkomsten in binnen- en buitenland van uitkeringsgerechtigden van de gemeenten Venlo en Venray. In Nederland wordt het onderzoek uitgevoerd middels bestandsvergelijking tussen het bestand uitkeringsgerechtigden Pw en de Basisregistratie Waardering Onroerende Zaken en het Kadaster. Met betrekking tot vermogen in het buitenland kan de gemeente niet beschikken over deze controlemogelijkheid. De gemeenten Venlo en Venray hebben voor een deel van het onderzoek BB ingeschakeld. In de praktijk is het niet haalbaar om vermogensonderzoek tegelijkertijd te richten op alle klanten van niet-Nederlandse herkomst. De keuze is gemaakt om de controle van alle bijstandsontvangers van niet-Nederlandse herkomst te verdelen in tranches, waarbij per periode van 6 tot 12 maanden naar één of enkele landen van herkomst wordt gekeken. Om pragmatische redenen is gestart met onderzoek in Turkije. In Venlo en Venray hebben relatief veel bijstandsontvangers een band met Turkije. Gebleken is dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt en dat onderzoek in Turkije in verhouding dus veel positieve resultaten oplevert. Enkele andere gemeentes hebben reeds onderzoek gedaan in Turkije zodat de methoden en ervaringen van deze onderzoeken gebruikt kunnen worden. Ook zijn de openbare registers in Turkije gedigitaliseerd, hetgeen onderzoek vergemakkelijkt. Daarnaast beschikt BB over een uitvoerig en betrouwbaar netwerk van onder meer juristen, makelaars en landbouwkundig ingenieurs in Turkije, zodat hier betrekkelijk eenvoudig en veilig onderzoek kan worden verricht. Binnen de gemeente Venlo zijn er 3000 uitkeringsgerechtigden. Daarvan zijn 400 mensen van Turkse afkomst geselecteerd.
Er heeft een pilot plaatsgevonden waarbij een pre-check is uitgevoerd ten aanzien van 21 klanten. Hiervan zijn er 7 nader onderzocht. Het project omvat niet enkel Turkije. Na afloop van elk verificatieonderzoek wordt een nieuw onderzoek gestart in een of meerdere andere landen. Verweerder heeft tevens een onderzoek gedaan naar uitkeringsgerechtigden afkomstig uit Nederland en daarbij de leeftijdsgroep 55plus bekeken. In een latere fase zijn landen met een kleinere populatie gevolgd te weten België, Spanje en Duitsland. Uitkeringsgerechtigden die aan controle in Turkije zijn onderworpen zijn geselecteerd aan de hand van de volgende criteria:
  • geboren in Turkije;
  • geboren vóór 1981; en
  • vakantiegedrag.
28. De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet uitsluitend onderscheid heeft gemaakt op grond van nationaliteit. De rechtbank is gelet op het hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 27 van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder discriminatoir heeft gehandeld. Verweerder heeft een algemeen onderzoek ingesteld naar niet gemeld onroerend goed binnen de gehele groep bijstandsgerechtigden van de gemeenten Venlo en Venray. Gestart is met de groep mensen die geboren zijn in Turkije omdat dit de grootste groep personen betreft uit een ander land van herkomst. De kans dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt is groot. Van het bijstandsverlenend orgaan kan, gelet op de kosten, niet worden verlangd dat het ten aanzien van al zijn bijstandsgerechtigden tegelijkertijd onderzoek doet in alle landen ter wereld. In een later stadium zijn bijstandsgerechtigden met een ander land van herkomst bekeken, zoals weergegeven in rechtsoverweging 27. Verweerder heeft vervolgens het risicoprofiel verfijnd met twee kenmerken, namelijk leeftijd en vakantiegedrag. Het verschil tussen ouderen en jongeren is relevant voor de uitoefening van de algemene onderzoeksbevoegdheid, omdat ouderen eerder beschikken over inkomens- en vermogensbestanddelen in het buitenland, bijvoorbeeld omdat ouderen eerder erfgenaam worden of een pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Het verschil in vakantiegedrag is eveneens relevant. Immers, degenen die over inkomens- en vermogensbestanddelen beschikken in het buitenland zullen om die te beheren en te onderhouden, of daarvan gebruik te maken, vaak langdurig naar de plaats gaan waar die middelen zich bevinden. De rechtbank is van oordeel dat het gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is, gelet op het grote belang van de rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving en de hoge kosten van controle en handhaving en de grote verschillen die bestaan tussen controlemogelijkheden in Nederland en daarbuiten. Het door verweerder toegepaste risicoprofiel maakt niet dat er bij eiseres sprake is van een behandeling in strijd met het verbod van ongerechtvaardigde discriminatie.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
29. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken de uitspraken van de CRvB van
12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3153 t/m 3156, alsmede het door de CRvB gepresenteerde persbericht van 15 september 2017 over deze en voorgaande uitspraken over onderzoek naar vermogen in Turkije van bijstandsgerechtigden en is van oordeel dat het onderzoek in deze zaak niet dusdanig beperkt is als bedoeld in die uitspraken, dat reeds om die reden het besluit geen stand zou kunnen houden.
30. De rechtbank overweegt verder dat op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM de overheid bevoegd is om inbreuk te maken op het recht op respect voor het privéleven, voor zover dit bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van onder meer het economisch welzijn van het land. De wettelijke grondslag hiervoor biedt in dit geval artikel 53a van de PW (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3307). Het onderzoek door het BB is nodig in het belang van het economisch welzijn van het land, aangezien het tot doel heeft het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen.
31. Ten aanzien van de stelling dat het onderzoek in het buitenland niet had mogen worden uitgevoerd door BB overweegt de rechtbank als volgt.
32. In onderhavig geval bestond het onderzoek door BB uit het vragen van informatie bij het Kadastraal Register van het district Kucukcekmece, provincie Istanbul en het Kadastraal Register van Kars. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval geen ander, minder ingrijpend middel had kunnen inzetten en acht de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiseres door de wijze van onderzoek zeer gering en niet onevenredig in verhouding tot het daarmee nagestreefde doel (vergelijk de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1881).
33. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder voor het onderzoek in het buitenland gebruik had moeten maken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het UWV (IBF), het onderzoeksbureau dat al vaker door verweerder is ingeschakeld, en geen gebruik had mogen maken van het particuliere onderzoeksbureau BB. De rechtbank overweegt hierover dat volgens vaste jurisprudentie van de CRvB (zie de uitspraak van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947) weliswaar kerntaken van de (toenmalige) Wet werk en bijstand niet aan particulieren mogen worden uitbesteed, maar dat verweerder – onbetwist- heeft toegelicht dat BB enkel is ingeschakeld om onderzoek te verrichten in openbare registers en om taxatierapporten op te stellen. Het betreft hier deeltaken, waarvoor geen bijzondere bevoegdheden zijn overgedragen. Alle taken – behoudens het onderzoek in Turkije – blijven in handen van de medewerkers van verweerder. Waarom verweerder ervoor heeft gekozen een particulier bureau in te schakelen voor deze themacontrole heeft verweerder in de notitie Themacontrole goed uiteengezet: het IBF beschikt niet over de capaciteit om in korte tijd veel onderzoeken te verrichten. Dat de werkwijze van BB in het buitenland zou afwijken van die van IBF is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast is door eiseres wel gesteld, doch niet gemotiveerd onderbouwd dat de door BB in Turkije ingeschakelde advocaten een volmacht nodig zouden hebben voor inzage in de registers. Vast staat dat advocaten beëdigd naar Turks recht bevoegd zijn om de registers te kunnen inzien. Dit betekent dat de op deze manier verkregen gegevens door verweerder gebruikt mogen worden. Overigens heeft de CRvB al meerdere uitspraken gedaan waarin BB voor onderzoek in Turkije werd ingeschakeld en is de werkwijze van BB niet door de CRvB als onzorgvuldig aangemerkt (zie ECLI:NL:CRVB:2016:4952).
34. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van ongeoorloofde uitbesteding van een kerntaak aan een commercieel bedrijf.
35. Evenmin is aannemelijk geworden dat sprake is van strijd met Nederlandse of internationale wet- en regelgeving. De rechtbank overweegt dat zelfs indien sprake zou zijn van strijd met het Nederlandse, Turkse en internationaal recht, dit niet zonder meer betekent dat verweerder de onderzoeksresultaten niet mocht gebruiken. Dit is enkel het geval als de daartoe gebezigde bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het raadplegen van het kadaster slechts een (zeer) geringe inbreuk op het privéleven van eisers vormt, zodat niet valt in te zien dat het gebruik van deze gegevens ontoelaatbaar zou zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het kadaster juist is bedoeld om op eenvoudige wijze inzicht te verstrekken in de eigendomssituatie van onroerende goederen.
36. Verweerder heeft eiseres niet gevraagd naar het TC Kimlik nummer om een onderzoek te starten naar het onroerend goed in Turkije. Dit nummer is, aldus verweerder niet gebruikt voor het onderzoek. Deze grond treft dan ook geen doel.
37. Ten aanzien van de grond dat de opdracht Europees aanbesteed had moeten worden en er sprake is van een onrechtmatig onderzoek, is de rechtbank van oordeel dat de regelgeving met betrekking tot aanbestedingen bescherming beoogt te bieden aan marktpartijen en niet aan derden zoals eiseres, waardoor de grief van eiseres niet kan slagen.
38. Eiseres heeft niet voldoende gereageerd op het verzoek om informatie. Nu informatie over de vermogenssituatie, de overdracht van het onroerend goed en de financiële kant van de zaak ontbreken, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld vanaf
9 november 2015.
39. Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet alle van belang zijnde gegevens (tijdig) verstrekt. Dit betekent dat verweerder verplicht was met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw de bijstandsuitkering van eiseres in te trekken per 9 november 2015.
Intrekking van de uitkering van eiseres vanaf 19 juli 2007 tot 9 november 2015
40. Eiseres stond van 19 juli 2007 tot 11 november 2015 in het daartoe bestemde register als eigenaresse geregistreerd van het appartement te Istanbul waarvan de waarde op 26 mei 2015 getaxeerd is op 250.000 TL (€ 84.460,03). Zo al zou worden uitgegaan van een koopsom van het appartement van 70.000TL lag het vermogen eveneens boven de vermogensgrens, daargelaten dat de marktwaarde meestal (veel) hoger is. Daarnaast zijn er nog twee onroerende zaken die op naam van de ex-partner van eiseres staan en in de gemeenschap vallen.
41. Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, is volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2012:BX8232) de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaak/zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Eiseres is hierin niet geslaagd. Eiseres heeft niet met een deugdelijke taxatie aangetoond dat de economische waarde van de woning in 2007 lager was dan de destijds voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens.
42. Eiseres voert in beroep enkel aan dat verweerder documenten opvraagt die geen enkele toegevoegde waarde hebben. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder opgevraagde stukken van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand van eiseres.
43. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres met haar vermogen de voor haar van toepassing zijnde vermogensgrens overschrijdt waardoor het recht op uitkering terecht door verweerder ingetrokken is.
44. Voorts is verweerder dan gehouden de over deze periode ten onrechte verleende bijstand op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw terug te vorderen. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Overigens heeft eiseres tegen de terugvordering als zodanig geen gronden aangevoerd.
Opvolgende aanvraag AWB 16/3137
45. Eiseres heeft aangevoerd dat de te beoordelen periode loopt van 2 februari 2016 tot en met 14 april 2016. Eiseres heeft meerdere malen laten weten geen onroerend goed te bezitten. Eiseres voert verder aan dat de door verweerder gevraagde documenten geen toegevoegde waarde hebben bij de beoordeling van het recht op bijstand. Gewezen wordt op een tweetal uitspraken van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 21 september 2015 (BRE 15/5689) en van 11 november 2015 (BRE 15/6894). Ten aanzien van de landbouwpercelen die op naam van haar ex-partner staan, stelt verzoekster samengevat dat zij over dit onroerend goed niet kan beschikken en daar op geen enkele wijze aanspraak kan maken. Zij is gehuwd buiten gemeenschap van goederen en dit onroerend goed valt volgens de geformuleerde conflictregels in het Chelouche/Van Leer arrest van 10 december 1976 (NJ 1977, 275), de Turkse invoeringswet en overgangsrecht niet in de gemeenschap van goederen. Gewezen wordt op een uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 26 juni 2014 (BRE 14/2200). Eiseres is van mening dat zij verweerder voldoende informatie heeft verstrekt over haar leefsituatie. Voorts wijst eiseres op een uitspraak van de CRvB van 2 september 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2944). De CRvB is van oordeel dat onroerend goed dat uitsluitend in het dagboek van het eigendomsregister kan worden geregistreerd als vermogen kan worden aangemerkt. Verweerder is tot slot onterecht aan de schulden van eiseres voorbijgegaan.

46.De rechtbank overweegt als volgt.

47. In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag (ECLI:NL:CRVB:2012:BY0241). Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 11 januari 2016 tot en met 14 april 2016. Nu hier een beslissing op aanvraag om bijstand in geschil is, rust de aantoonplicht op eiseres. Zij moet aannemelijk maken dat zij in de beoordelingsperiode in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde.
48. Naar vaste rechtspraak van de CRvB is het voor de beoordeling van het recht op bijstand in het algemeen noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Indien uit de daartoe ter inzage verstrekte bankafschriften niet duidelijk blijkt op welke wijze de aanvrager in bedoelde periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien, kan het voor de beoordeling van de aanspraak op bijstand nodig zijn om de aanvrager hierover aanvullende gegevens te vragen. Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, Pw en in gebreke blijven dit verzuim te herstellen vormt volgens constante jurisprudentie van de CRvB een rechtsgrond voor weigering van de bijstand, wanneer door de schending van die rechtsplicht niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld of sprake is van bijstandsbehoeftige omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Pw. Het ligt op de weg van de aanvrager om feiten en omstandigheden aan te dragen die duidelijkheid verschaffen in zijn financiële situatie ten tijde van de aanvraag en de daaraan voorafgaande periode.
49. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen officieel stuk van een Turkse (overheids)instantie heeft overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de feitelijke eigendomssituatie van het perceel vanaf 16 juli 2007 anders was dan de formeel vastgelegde situatie. Eiseres heeft niet het bewijs geleverd dat het appartement niet van haar was en dat zij daarover niet redelijkerwijs kon beschikken. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt hoe het kan dat op het nieuwe eigendomsbewijs een ander bedrag staat inzake het appartement en dat zij daadwerkelijk hiervoor geen bedrag zou hebben ontvangen. Verder heeft verweerder eiseres kunnen tegenwerpen dat er in onvoldoende mate aangetoond is hoe en door wie in het verleden (vanaf 2007 tot november 2015) de kosten van het appartement in Turkije zijn betaald. Ook de stukken over de erfenis naar aanleiding van het overlijden van de vader van eiseres ontbreken. Tot slot heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt is dat eiseres niet over de helft van de goederen van haar ex-echtgenoot kan beschikken.

50.Niet gebleken is dat eiseres niet kon beschikken over voornoemde gegevens.

51. Dat bij eiseres rekening had moeten worden gehouden met de terugvordering kan de rechtbank niet volgen nu dit buiten de beoordelingsperiode valt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de aanvraag is afgewezen omdat er onvoldoende gegevens overgelegd zijn en niet omdat eiseres met haar vermogen boven de vermogensgrens uitkomt. De grieven die in dit kader zijn aangevoerd treffen dan ook geen doel.
52. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden deze gegevens bij eiseres heeft opgevraagd omdat voor de beoordeling van het recht op bijstand in het algemeen noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. De stelling van eiseres dat de door verweerder gevraagde documenten geen toegevoegde waarde bij de beoordeling van het recht op bijstand hebben kan de rechtbank niet volgen. Aan de door eiseres genoemde uitspraken kan niet de waarde worden toegekend die eiseres beoogt, gelet op de daarin beschreven situaties.
De opvolgende aanvraag AWB 17/569
53. Eiseres stelt zich in beroep, kort samengevat, op het standpunt dat zij alle stukken waarover zij beschikt heeft ingeleverd bij verweerder. Andere stukken zijn er niet. Verweerder vraagt om veel documenten waarbij geconstateerd wordt dat deze geen enkele toegevoegde waarde hebben bij de beoordeling van het recht op bijstand. Daarbij komt dat verweerder via BB c.q. Tulip Juristen c.q. H. Gürdal te Turkije beschikt over de nodige stukken.

54.De rechtbank oordeelt als volgt.

55. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Voor het – nieuwe – toetsingskader is van belang welke keuze verweerder in het voorliggende geval maakt.
56. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat een splitsing dient te worden gemaakt tussen de in rechtsoverweging 15 genoemde tijdvakken.
57. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden deze gegevens bij eiseres heeft opgevraagd omdat voor de beoordeling van het recht op bijstand in het algemeen noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. De stelling van eiseres dat de door verweerder gevraagde documenten geen toegevoegde waarde bij de beoordeling van het recht op bijstand hebben kan de rechtbank niet volgen. Aan de door eiseres genoemde uitspraken kan niet de waarde worden toegekend die eiseres beoogt, gelet op de daarin beschreven situaties.

58.De beroepen zijn ongegrond.

59.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. E.P.J. Rutten en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr.mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 september 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.