1.De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres heeft vanaf 1 januari 1997 bijstand ontvangen naar de norm van een alleenstaande. Vanaf 1 juli 2015 wordt de uitkering berekend naar de woningdelersnorm. Door verweerder is het Bureau Buitenland (BB) verzocht een onderzoek te starten in Turkije naar mogelijk (on)roerend goed van eisers.
3. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder eiseres met het primaire besluit 1 te kennen gegeven dat zij vanaf 19 juli 2007 in het bezit is van het onder a. genoemde onroerend goed. Vanaf 8 juli 2008 staat het onder b en c genoemd onroerend goed op naam van haar ex-echtgenoot. Het betreft:
a. een onroerend goed, zijnde aan appartement, op het adres [adres] Kücukcekmece Istanbul, bij het Kadastraal Register van het district Kucukcekmece bekend als grondstuk [nummer 1] perceel [nummer 2] in de wijk Kucukcekmece (de waarde is bepaald op € 84.460,03 en de geschatte huuropbrengst bij verhuur € 274,80).
Verder staan de volgende percelen op naam van de ex-echtgenoot van eiseres:
een onroerend goed, zijnde een perceel landbouwgrond, bij het Kadastraal Register van Kars bekend als grondstuk [nummer 3] perceel [nummer 4] in de wijk Tazekent, locatie [naam locatie 1] (de waarde van het object wordt gesteld op € 4.966,92 en de netto opbrengst bij verhuur € 251,83) en
een onroerend goed, zijnde een perceel landbouwgrond, bij het Kadastraal Register van Kars bekend als grondstuk [nummer 5] perceel [nummer 5] in het dorp Tazekent, locatie [naam locatie 2] (de waarde wordt gesteld op € 2.774,06 en de geschatte netto opbrengst € 140,65).
Tevens is gebleken dat eiseres in Turkije gehuwd is met [naam 1] , hetgeen betekent dat de onroerende goederen die op naam van [naam 1] staan ook aan het vermogen van eiseres worden toegerekend. Eiseres is door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 9 november 2015. De betaling van de uitkering van eiseres is in afwachting van het gesprek vanaf 1 oktober 2015 geblokkeerd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Met het primaire besluit 2 wordt eiseres nogmaals te kennen gegeven dat zij in het bezit is van een drietal vermogensbestanddelen (onroerend goed) in Turkije. Zij wordt verzocht het volgende te overleggen: Turkse belastingaangifte over de jaren 2012 t/m 2014, verbruiksgegevens van energie/water/gas vanaf 1 oktober 2012, bankafschriften van alle Turkse en Nederlandse bankrekeningen, huurinkomsten, Turks pensioen, polis (Turkse) aardbevingsverzekering, akte van erfenis, schulden en tevens alle gegevens omtrent het onroerend goed in Turkije. De uitkering blijft geblokkeerd en wordt per 9 november 2015 opgeschort. De stukken moeten uiterlijk op 30 november 2015 ingeleverd zijn.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
5. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van
9 november 2015 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw omdat de gevraagde gegevens niet compleet ingeleverd zijn. Eiseres heeft hiertegen eveneens bezwaar gemaakt en tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek is op 26 januari 2016 (AWB 15/3745) afgewezen.
6. Eiseres heeft zich op 11 januari 2016 gemeld voor een Pw-uitkering en heeft op
3 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een Pw-uitkering en een aantal stukken overgelegd. Eiseres heeft aangegeven dat het appartement vanaf 11 november 2015 op naam van haar moeder staat. Zij verzoekt om een Pw-uitkering per meldingsdatum 11 januari 2016.
7. Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2016 de behandeling van de aanvraag opgeschort omdat eiseres niet alle gevraagde gegevens heeft ingediend en verweerder heeft wederom om gegevens verzocht over met name het onroerend goed in Turkije en verzocht de gegevens vóór 24 maart 2016 in te leveren. Eiseres heeft vervolgens op 21 maart 2016 per e-mail een aantal gegevens ingeleverd.
8. Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit 4 afgewezen omdat eiseres onvoldoende informatie heeft verstrekt om het recht op een uitkering vast te kunnen stellen.
9. Eiseres heeft zich opnieuw op 1 juni 2016 gemeld bij verweerder en op 17 juni 2016 opnieuw bijstand aangevraagd. Eiseres heeft daarbij geen ingangsdatum op haar formulier vermeld. In verband met deze aanvraag is eiseres opnieuw verzocht een aantal gegevens te overleggen. Op 17 juni 2016 en 27 juni 2016 zijn diverse gegevens ontvangen door verweerder.
10. Met het primaire besluit 5 heeft verweerder de opvolgende aanvraag afgewezen. Verweerder heeft het recht op uitkering bekeken over drie periodes. Ten aanzien van de periode van 9 november 2015 tot en met 11 mei 2016 stelt verweerder dat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er wordt niet terug gekomen op het eerdere besluit. Ten aanzien van de periode van 12 mei 2016 tot 1 juni 2016 stelt verweerder dat de aanvraag wordt afgewezen omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn welke het verstrekken van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ten aanzien van de periode vanaf 1 juni 2016 stelt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden.
11. Verweerder heeft in het kader van een onderzoek naar het recht op uitkering naar het verleden toe, aan eiseres een brief gestuurd waarmee zij werd uitgenodigd voor een gesprek op 27 juli 2016. Eiseres is op dat gesprek samen met haar nicht verschenen. Eiseres bleef bij haar eerder afgelegde verklaring op 9 november 2015. Tijdens het gesprek heeft eiseres enkel gegevens ingeleverd die zien op de overdracht van het appartement op
11 november 2015 aan haar moeder. Deze stukken zijn al eerder overgelegd. Stukken met betrekking tot de onroerende goederen over het tijdvak van vóór 9 november 2015 zijn niet ingeleverd.
12. Met het primaire besluit 6 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres vanaf 19 juli 2007 tot 9 november 2015 ingetrokken op grond van artikel 34, derde lid, juncto artikel 54, derde lid, van de Pw. Eiseres beschikte vanaf 19 juli 2007 over onroerend goed in Turkije waarvan de waarde op 26 mei 2015 is getaxeerd op € 96.740,98. Het onroerend goed had ook in 2007 al een waarde die meer bedroeg dan de voor eiseres geldende vermogensgrens. Eiseres heeft niet voldaan aan de inlichtingenplicht. De exacte waarde kan nu niet meer worden vastgesteld. Tevens is een bedrag van € 86.250,98 bruto teruggevorderd van eiseres. Het bedrag is gematigd. In de genoemde periode kon eiseres beschikken over vermogen dat de voor haar geldende vermogensgrens te boven ging zodat zij geen recht had op bijstand.
13. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten 1 t/m 3 ongegrond verklaard. Volgens vaste rechtspraak rechtvaardigt het feit dat een onroerende zaak in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staat geregistreerd de vooronderstelling dat die zaak een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken. Eiseres heeft niet aannemelijk kunnen maken dat niet uitgegaan mag worden van die vooronderstelling. Eiseres heeft niet gemeld dat het onroerend goed in een officieel eigendomsregister op haar naam stond geregistreerd waarmee zij de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Voorts gaat het huwelijksvermogensrecht in Turkije er vanaf 1 januari 2002 van uit dat er deelgenootschap in verwervingen (gemeenschap van aanwinsten) is waardoor de grond van haar ex-echtgenoot tevens aan het vermogen van eiseres kan worden toegerekend. Nu eiseres in strijd met de inlichtingenplicht hiervan geen mededeling heeft gedaan is voldaan aan de voorwaarden voor blokkering. Nu met de op 4 november 2015 ontvangen gegevens niet volledig is voldaan aan hetgeen was gevraagd is het recht op bijstand terecht opgeschort en is nogmaals verzocht de gegevens uiterlijk 30 november 2015 in te leveren. Eiseres heeft niet voldoende gereageerd op het verzoek om informatie. Nu informatie over de vermogenssituatie, de overdracht van het onroerend goed en de financiële kant van de zaak ontbreken, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld vanaf 11 november 2015. De uitkering dient ingetrokken te worden op grond van artikel 54, derde lid, in plaats van artikel 54, vierde lid, van de Pw.
14. Het bezwaar tegen het primaire besluit 4 is met het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Uit het onderzoek in bezwaar kan worden gesteld dat eiseres niet genoegzaam aan haar wettelijke inlichtingenplicht heeft voldaan waardoor haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Er zijn onvoldoende gegevens overgelegd om het recht op een uitkering vanaf 11 januari 2016 te kunnen vaststellen.
15. Het bezwaar tegen het primaire besluit 5 is met het bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. Verweerder splitst de te beoordelen periode op in een vijftal tijdvakken.
Ten aanzien van de periode van 9 november 2015 tot en met 10 december 2015 en de periode van 3 februari 2016 tot en met 14 april 2016 stelt verweerder zich op het standpunt dat over deze periode reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden. Door eiseres zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder op zijn eerdere besluiten zou moeten terugkomen. De aanvraag wordt afgewezen onder verwijzing naar de besluiten van 10 december 2015 en 14 april 2016.
Ten aanzien van de periode van 11 december 2015 tot en met 2 februari 2016 en de periode van 15 april 2016 tot en met 31 mei 2016 heeft geen eerdere besluitvorming plaatsgevonden. Het betreft een verzoek om bijstand met terugwerkende kracht. Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de Pw wordt in beginsel geen bijstand verleend met terugwerkende kracht. Van bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt te kunnen afwijken is niet gebleken.
Over de periode van 1 juni 2016 tot en met 29 juli 2016 heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB geldt dat na intrekking van een periodieke bijstandsuitkering het op de weg van de aanvrager ligt om aan te tonen dat zich sinds die intrekking een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan, in die zin dat inmiddels wel wordt voldaan aan de vereisten om voor bijstand in aanmerking te komen. Eiseres beroep zich op hetgeen zij reeds in de procedure tegen de intrekking van de uitkering per 9 november 2015 en de afwijzing van de aanvraag van 3 februari 2016 heeft aangevoerd en ingebracht. Niet gebleken is van een zodanige wijziging van de periode daarvoor.
16. Met het bestreden besluit 4 is het bezwaar tegen het primaire besluit 6 ongegrond verklaard onder aanpassing van de motivering. Eiseres stond van 19 juli 2007 tot
11 november 2015 in het daartoe bestemde register als eigenaresse geregistreerd van eerdervermeld appartement. Volgens vaste rechtspraak is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover de eigenaar daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Eiseres is er niet in geslaagd het tegendeel aannemelijk te maken. Ten aanzien de gronden die op naam van haar ex-partner staan wordt gesteld dat deze ook aan eiseres mogen worden toegerekend. Primair stelt verweerder dat er geen recht op uitkering is in verband met overschrijding van de vermogensgrens. Subsidiair heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden door haar vermogen niet te melden. Met betrekking tot de hoogte van de terugvordering zijn geen concrete gronden ingediend.
17. Eiseres heeft haar beroep voor zover dat betrekking heeft op de primaire besluiten 1 en 2 (blokkering en opschorting) ter zitting ingetrokken. De rechtbank zal op de gronden die zien op deze besluiten verder niet meer ingaan.
Ten aanzien van de intrekking van het recht op bijstand AWB 16/1593 en 17/652
18. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres erkent dat verweerder bevoegd was om onderzoek te doen, maar stelt dat de uitvoering van het onderzoek niet juist is geweest. Verweerder heeft, aldus eiseres, door het onderzoek/de pilot vermogen in het buitenland c.q. Turkije te beperken tot uitkeringsgerechtigden met een Turkse nationaliteit, in strijd gehandeld met wetgeving en diverse internationale verdragen, waaronder het verbod van discriminatie, het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur en de privacywetgeving. Eiseres wijst in dit verband op artikel 1 van Protocol 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Indien er een onderscheid is gemaakt naar nationaliteit dienen voor dit onderscheid zeer zwaarwegende redenen te zijn. Het onderzoek vormt een ongerechtvaardigde inmenging op het recht van eiseres op respect van haar privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM.
Ook is volgens eiseres niet voldaan aan het vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit.
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit alleen dan toegestaan als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (very weighty reasons) bestaan.
18.1.Eiseres voert verder aan dat het door het BB verrichte kadastraal onderzoek in strijd is met Turkse wetgeving en dat op een onrechtmatige wijze bewijsmateriaal is verzameld, waardoor het gebruik van deze bewijsmiddelen ontoelaatbaar moet worden geacht. Er is inzage verkregen in niet-openbare registers, namelijk een kadaster, gemeentelijke belastingen en dergelijke. Overgelegd wordt een tekst van het Turkse Wetboek van Strafrecht, artikel 134 t/m 137 inclusief de vertaling, waarin is opgenomen dat schending van het privédomein een strafbaar feit oplevert.
18.2.Eiseres meent dat een ander minder ingrijpend middel ter beschikking stond nu verweerder de mogelijkheid had om eiseres op te roepen en haar te bevragen over haar reizen naar Turkije.
18.3.Tijdens het moment van onderzoeken was er volgens eiseres nog geen concreet fraudesignaal. De geijkte weg is dat op de voet van het Turkse recht verweerder een internationale rechtshulpvraag dient te richten aan de Turkse overheid en op die wijze onderzoek dient te laten verrichten.
18.4.Eiseres stelt dat de in het Nederlands recht opgenomen waarborgen voor het gebruik van het Burger Service Nummer (BSN) ook van toepassing zijn op het gebruik van Turkse identiteitsnummers. Eiseres vreest dat haar identiteitsnummer door het BB of anderen onrechtmatig jegens haar gebruikt kan worden.
18.5.Eiseres voert vervolgens aan dat het opvragen van haar Turkse identiteitsnummers niet noodzakelijk is. Verweerder had volgens eiseres ook op een andere wijze onderzoek kunnen doen. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 december 2013 met zaaknummer Awb 13/6631 (ECLI:NL:RBROT:2013:9576). 18.6.Eiseres stelt dat zij geen onroerend goed bezit in Turkije maar dat dit van haar moeder is. Eiseres is nooit op de hoogte geweest van de inkomsten/lasten van het appartement. Ten onrechte wordt het vermogen van de ex-echtgenoot meegenomen.
18.7.Gesteld wordt dat er sprake is van onrechtmatig handelen door de Turkse advocaat Hakan Gurdal, die verweerder via BB heeft ingeschakeld heeft. De Turkse advocaat heeft de informatie zonder inachtneming van de geldende wet- en regelgeving verkregen. Dit geldt niet uitsluitend voor informatie uit het kadaster maar is ook van toepassing op persoonlijke informatie verkregen van de gemeente inzake gemeentelijke belastingen. Deze informatie is verkregen in strijd met de indruis-jurisprudentie. De advocaat in Turkije heeft op onrechtmatige wijze informatie verkregen.
18.8.Voorts meent eiseres dat deze opdracht aan BB, nu het bedrag van de opdracht boven het drempelbedrag, zoals volgt uit Richtlijn 2014/24/EU, uitkomt, in beginsel Europees aanbesteed had moeten worden. Het onderzoek is ook op deze grond onrechtmatig.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het onderzoek voortvloeit uit een Themacontrole Onroerend Goed waarbij aan de hand van een risicoprofiel wordt bezien of bijstandsgerechtigden onroerend goed bezitten in binnen- en/of buitenland. In Venlo zijn relatief veel bijstandsontvangers met een band met Turkije en gebleken is dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt. Verweerder heeft vooraf een pilot uitgevoerd. Uit de pre-check, uitgevoerd op 21 cliënten, kwam naar voren dat bij 7 cliënten, dus bij 33%, een redelijk vermoeden bestond van verzwegen onroerend goed in Turkije. Daarop is besloten een groter project te gaan uitvoeren, gericht op uitkeringsgerechtigden die geboren zijn in Turkije en in Nederland. Ten aanzien van de cliënten die geboren zijn in Nederland is besloten een bestandsvergelijking uit te voeren van bijstandsgerechtigden met Nederland als geboorteland met de gegevens van het Nederlandse kadaster. Na evaluatie van de resultaten is de bedoeling verdere onderzoeken op te starten naar vermogen in het buitenland van uitkeringsgerechtigden met een ander geboorteland dan Turkije. Aan de hand van de volgende criteria is geselecteerd: geboren in Turkije, geboren voor 1981 en vakantiegedrag. Verweerder verwijst naar een viertal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 14 april 2015 (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2015:1231) waarin vastgesteld wordt dat het gebruik van risicoprofielen bij de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheid op grond van artikel 53a van de Pw geoorloofd is. Dit levert geen strijd op met het discriminatieverbod. Verweerder meent dat de toegepaste selectiecriteria toelaatbaar zijn en geen verboden onderscheid oplevert met nationale en internationale verdragen op het gebied van discriminatieverboden. 19.1.Verweerder meent verder dat de inbreuk die BB op het privéleven van eiseres heeft gemaakt door de gehanteerde onderzoeksmiddelen niet onevenredig zwaar was in verhouding tot het met het onderzoek beoogde doel van het tegengaan van misbruik van sociale voorzieningen en het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland.
19.2.Volgens verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek in Turkije in strijd zou zijn met de Turkse wet- en regelgeving. Het kadaster en de Dienst Onroerend Goed van gemeenten in Turkije zijn openbaar. De advocaat heeft ook enkel openbare registers geraadpleegd. Voor het raadplegen is geen volmacht vereist. Zelfs wanneer zou moeten worden geoordeeld dat het onderzoek in Turkije naar Turks recht onrechtmatig is geweest, is er geen aanleiding het gebruik van de onderzoeksresultaten onrechtmatig te achten. Dat er sprake zou zijn van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 134 t/m 137 Turkse Wetboek van Strafrecht is niet onderbouwd. Het indienen van een internationaal rechtshulpverzoek bij de Turkse overheid is niet aan de orde.
19.3.Verweerder stelt dat hij eiseres niet heeft gevraagd naar het TC Kimlik nummer en dat dit nummer niet is gebruikt om het onderzoek te starten en te verrichten.
19.4.Verweerder merkt nog op dat de goederen sinds 8 juli 2008 op naam van de ex-echtgenoot van eiseres staan (eiseres is in Turkije nog steeds gehuwd met [naam 1] ). Uitgaande van een deelgenootschap in verwervingen betekent dit dat de onroerende goederen in de huwelijksvermogensgemeenschap van eiseres en [naam 1] vallen en dat eiseres aanspraak kan maken op de helft.
19.5.Verweerder stelt dat de aanbesteding voldoet aan de Europese regelgeving. In deze procedure is ervoor gekozen om in eerste instantie twee partijen uit te nodigen om een offerte uit te brengen. Verifast en BB. BB heeft bewezen aan de uitgebreide randvoorwaarden te kunnen voldoen, zodat de keuze van verweerder op BB is gevallen.
19.6.Gelet op artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht de bijstand terug te vorderen van eiseres. Op grond van vaste jurisprudentie moet de terugvordering worden gematigd.