3.99.Op grond van het voorgaande moet beoordeeld worden welke waarde de prestatie op het tijdstip van de ontvangst voor [eiser 1 in conv] werkelijk heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de werkzaamheden wel waarde gehad. Door het hoger beroep heeft ook het hof gekeken naar de uitleg die de rechtbank gaf aan de zekerheidsbepaling. Daarmee is een kans op een betere uitkomst ten aanzien van die uitleg gecreëerd. [gedaagde 2 in conv] heeft, zoals ook blijkt uit de overwegingen onder 3.32 tot en met 3.36, het standpunt van [eiser 1 in conv] zodanig naar voren gebracht dat het hof in staat was om de standpunten van beide partijen, met inachtneming van het juridisch kader, voldoende te wegen. [gedaagde 2 in conv] had op voorhand, met instemming van [eiser 1 in conv] , advies ingewonnen van een notaris met kennis van het erfrecht (mr. [naam 3] ) en heeft dit advies gebruikt bij het formuleren van zijn memorie van grieven. Dat dit advies nodeloos (en waardeloos) was heeft [eiser 1 in conv] onvoldoende gemotiveerd gesteld. Daarvoor is onvoldoende dat [gedaagde 2 in conv] het advies niet met [eiser 1 in conv] heeft besproken. Ook de deurwaarderskosten (voor het uitbrengen van de appeldagvaarding) en het betaalde griffierecht waren dus niet waardeloos. Bovendien heeft [gedaagde 2 in conv] op verzoek van [eiser 1 in conv] nog bestudeerd of de notaris die de notariële akte met het verblijvingsbeding had opgesteld, een verwijt te maken viel. Ook daarvan kan zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet worden gezegd dat die, aan [eiser 1 in conv] gefactureerde, werkzaamheden geen waarde voor [eiser 1 in conv] hebben gehad. De rechtbank merkt voor de volledigheid nog op dat het feit dat [gedaagde 2 in conv] heeft nagelaten grieven te richten tegen de afgewezen verrekeningsgronden maakt dat [gedaagde 2 in conv] daarvoor geen kosten in rekening heeft gebracht.
3.100. Niet alle werkzaamheden van [gedaagde 2 in conv] hebben echter waarde voor [eiser 1 in conv] gehad. Het opstellen van het onnodige onbevoegdheidsincident (ingediend op 30 juni 2020) had dat niet. Datzelfde geldt voor de bestuderen van enkele ingezonden stukken die te maken hadden met verrekeningsposten. Ook de kosten gemaakt na indiening van de memorie van grieven (op 20 oktober 2020) hadden geen waarde voor [eiser 1 in conv] , omdat door de fout van [gedaagde 2 in conv] geen akte meer kon worden ingediend en geen mondelinge behandeling is gehouden. In de specificatie declaratie 13175 is opgenomen dat [gedaagde 2 in conv] op 29 juni 2020 180 minuten (€ 570 exclusief btw) heeft besteed aan bestudering/raadplegen dossier. De rechtbank gaat ervan uit dat dit samenhangt met de incidentele conclusie die een dag later is ingediend. Uit de specificaties wordt niet goed duidelijk op welke activiteiten de werkzaamheden van [gedaagde 2 in conv] zagen. De rechtbank begroot de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van het bevoegdheidsincident en het bestuderen van ingezonden stukken die te maken hadden met verrekeningsposten schattenderwijs op € 1.000 inclusief btw.
De na 20 oktober 2020 nog uitgevoerde werkzaamheden zijn gefactureerd voor € 2.905,65 inclusief btw.
3.101. De conclusie van het voorgaande is dat [eiser 1 in conv] op grond van artikel 6:272 lid 2 BW slechts een vergoeding aan [gedaagde 1 in conv] was verschuldigd van € 24.203,46 (€ 28.109,11 - € 3.905,65). [eiser 1 in conv] heeft dus een bedrag van € 3.905,65 onverschuldigd aan [gedaagde 1 in conv] betaald. [gedaagde 1 in conv] zal veroordeeld worden om dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente over dat bedrag vanaf de betaling ervan tot de terugbetaling, aan [eiser 1 in conv] te voldoen.
3.102. Het voorgaande leidt ertoe dat:
- de vordering van [eiser 2 in conv] zal worden afgewezen;
- [gedaagde 1 in conv] en [gedaagde 2 in conv] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 1 in conv] van € 49.475 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 februari 2017 tot de dag dat de (nu nog niet opeisbare) vordering van de erven aan de erven zal worden betaald;
- de overeenkomst van opdracht tussen [eiser 1 in conv] en [gedaagde 1 in conv] zal worden ontbonden;
- [gedaagde 1 in conv] zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 1 in conv] van het door hem onverschuldigd betaalde factuurbedrag van € 3.905,65, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de betaling ervan tot de terugbetaling aan [eiser 1 in conv] .
3.103. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser 1 in conv] belang heeft bij de separaat gevorderde verklaringen voor recht, zodat die vorderingen zullen worden afgewezen.
3.104. Omdat partijen geen voldoende concrete feiten hebben gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, passeert de rechtbank de bewijsaanbiedingen van partijen.
3.105. [gedaagden in conv] hebben verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vanwege het restitutierisico aan de zijde van [eiser 1 in conv] . Mede gezien de door [gedaagde 2 in conv] gemaakte fouten en de hoogte van de toegewezen bedragen, is de rechtbank van oordeel dat het belang van [gedaagden in conv] om gevrijwaard te blijven van dat restitutierisico niet zwaarder weegt dan het belang van [eiser 1 in conv] om reeds nu zijn schade vergoed te krijgen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan de uitvoerbaarheid de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
3.106. [gedaagden in conv] worden wat betreft de aansprakelijkheid jegens [eiser 1 in conv] geheel, en wat betreft de hoogte van zijn vordering deels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voor de begroting van het salaris van de advocaat van [eiser 1 in conv] , wordt aansluiting gezocht bij de hoogte van het toe te wijzen bedrag.
De vordering van [eiser 2 in conv] , die in dezelfde processtukken en op dezelfde mondelinge behandeling is besproken als de vordering van [eiser 1 in conv] , behelst in vergelijking tot de vordering van [eiser 1 in conv] een zodanig ondergeschikt onderdeel van deze procedure, dat aan [gedaagden in conv] geen proceskostenvergoeding in verband met de afwijzing van de vordering van [eiser 1 in conv] zal worden toegekend.
De proceskosten van [eiser 1 in conv] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
€
280,34
- griffierecht
€
2.626,00
- salaris advocaat
€
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
€
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
5.512,34
3.107. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.108. Wat betreft de voorwaardelijke reconventie, waarvan de voorwaarde niet is vervuld en waarop dus niet inhoudelijk hoeft te worden beslist, is de rechtbank van oordeel dat geen van beide partijen als in reconventie in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, zodat een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege moet blijven.
3.109. De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.