ECLI:NL:RBGEL:2025:2341

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
11293227
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en onrechtmatige daad van Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conv] en Dexia Nederland B.V. over effectenleaseovereenkomsten. [eiser in conv] heeft twee leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij hij als lessee was vermeld. Dexia heeft een eindafrekening opgesteld, maar [eiser in conv] heeft de nietigheid, vernietiging of ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en misleidende reclame. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van huurkoop en dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden. De vorderingen van [eiser in conv] zijn toegewezen, waaronder de verklaring dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en de veroordeling tot schadevergoeding van € 12.224,52, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld om binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie te informeren dat [eiser in conv] geen verplichtingen meer heeft uit de leaseovereenkomsten, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor Dexia.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11293227 \ EL EXPL 24-33
Vonnis van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, tevens houdende de incidentele vordering ex. artikel 843a Rv,
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de incidentele vordering
ex. artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conv] heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer 1]
[datum]
AEX Plus Effect
240 mnd.
€ 27.228,00
II.
[nummer 2]
[datum]
AEX Plus Effect
240 mnd.
€ 27.228,00
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
[datum]
- € 1.892,55
Nee
II.
[datum]
- € 1.467,82
Nee
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in conv] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 12.366,05 aan maandtermijnen en geen bedrag wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser in conv] geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 141,53 aan fiscaal voordeel genoten.
2.4.
De gemachtigde van [eiser in conv] , Leaseproces, heeft bij brief van 16 november 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
3. Het geschil in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
[eiser in conv] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex. artikel 843a Rv zal veroordelen afschriften van de aanvraagformulieren behorende bij de overeenkomsten aan [eiser in conv] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in conv] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij is gehouden die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiser in conv] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser in conv] van al datgene dat hij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat [eiser in conv] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser in conv] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 [eiser in conv] zal veroordelen om aan Dexia te betalen de som van € 1.120,12, vermeerderd met wettelijke rente,
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers ‘ [nummer 1] ’ en ‘ [nummer 2] ’ niets meer aan [eiser in conv] is verschuldigd,
 [eiser in conv] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
Algemeen
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in conv] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [eiser in conv] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser in conv] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
4.5.
[eiser in conv] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Van [bedrijf 1] . Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser in conv] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser in conv] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser in conv] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser in conv] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser in conv] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiser in conv] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser in conv] heeft op advies van een financieel adviseur van [bedrijf 1] twee AEX Plus Effect overeenkomsten van Bank Labouchere afgesloten. [eiser in conv] werd door [bedrijf 1] telefonisch benaderd nadat hij een flyer van hen had ontvangen en een verzoek tot informatie over sparen had ingediend. Een medewerker van [bedrijf 1] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële
situatie van [eiser in conv] door te nemen met een financieel adviseur. [eiser in conv] stemde hiermee in. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur van [bedrijf 1] , de heer [naam 1] (hierna te noemen: ‘adviseur’), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser in conv] . Het gesprek ging over zijn inkomen, zijn werk bij Philips, spaargeld en zijn gezinssituatie. Hieruit kwam naar voren dat [eiser in conv] een spaarrekening had lopen bij de Postbank. Daarop stond geld wat [eiser in conv] vanuit zijn werk bij de marine had gespaard. [eiser in conv] wilde graag een beter rendement behalen op zijn spaargeld en zijn pensioen verder aanvullen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelstellingen te behalen en dat hij hier een geschikt product voor kende. De adviseur adviseerde [eiser in conv] om twee AEX Plus Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten. [eiser in conv] moest hiervoor zijn spaargeld gebruiken door ongeveer NLG 12.000,00 in een keer in te leggen voor de ene overeenkomst en een maandelijkse inleg voor vijf jaar van ongeveer NLG 250,00 voor de andere overeenkomst. [eiser in conv] werd geadviseerd om de maandelijkse inleg te voldoen door zijn salaris aan te wenden. De adviseur stelde dat [eiser in conv] door deze manier van beleggen aanzienlijk vermogen zou opbouwen, wat hem in staat zou stellen zijn financiële doelstellingen eerder te bereiken. De adviseur ondersteunde zijn advies door rekenvoorbeelden en grafieken te tonen van de AEX. Hierbij werden alleen hoge rendementen in het vooruitzicht gesteld waarin specifiek het AEX Plus Effect aan [eiser in conv] werd geadviseerd. De adviseur benadrukte dat het rendement op deze manier van beleggen aanzienlijk hoger zou zijn dan wat [eiser in conv] destijds behaalde op zijn spaarrekening bij de Postbank. De adviseur heeft [eiser in conv] niet gewaarschuwd over de specifieke risico’s. Hij heeft niet gewezen op het feit dat er met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de volledige inleg verloren kon gaan, en met mogelijk het ontstaan van een schuld uit de effectenleaseovereenkomst. De adviseur sprak alleen over de stijgende koersontwikkeling van de AEX die [eiser in conv] zou kunnen nakijken op teletekst. Als [eiser in conv] op deze risico’s was gewezen, zou hij het AEX Plus Effect overeenkomsten nooit hebben afgesloten. [eiser in conv] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser in conv] het advies van de adviseur opgevolgd en twee AEX Plus Effect overeenkomsten afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 12.000,00 voor de ene overeenkomst en een maandelijkse inleg van NLG 250,00 voor de andere overeenkomst. Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser in conv] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser in conv] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt.
4.8.
[eiser in conv] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van [datum] met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3] - [bedrijf 1] ,
- een kopie van de overeenkomst van [datum] met contractnummer [nummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[nummer 3] - [bedrijf 1] ,
- een kopie van een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
4 juli 2017 met als beschrijving de werkzaamheden van [bedrijf 1] (ten tijde van het aangaan van de overeenkomst): ‘Assurantietussenpersonen. Het bezorgen van assurantiën, hypotheken en financieringen, het beheren en financieren van ondernemingen met gelijk of aanverwant doel.’
- een kopie van een verklaring van 25 juni 2006 van een adviseur ( [naam 2] ) die heeft gewerkt bij [bedrijf 1] . De adviseur verklaart onder andere dat de werkwijze van de adviseurs van [bedrijf 1] was om de nadruk te leggen op de voordelen en dat de adviseurs meekregen dat er praktisch geen risico’s verbonden waren,
- een kopie van een verklaring van 12 juli 2017 van een toenmalig mededirecteur en mede-eigenaar (dhr. [naam 3] ) van [bedrijf 1] . Hij antwoordt op onder andere de volgende vraag van meneer [naam 4] over de werkwijze van [bedrijf 1] :
‘In de verklaringen van onze cliënten komt naar voren dat de Labouchere-producten door uw kantoor zijn geadviseerd/aangeraden/aangeprezen, nadat een persoonlijk gesprek had plaats gevonden over de mogelijkheden en wensen. Is dat aannemelijk gezien de werkwijze van uw kantoor?’(vraag [naam 4] ).
‘Ja dat is aannemelijk. Daarnaast was er vanuit prospects vraag naar de produkten van Labouchere.’(antwoord [naam 3] ).
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser in conv] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser in conv] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser in conv] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser in conv] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
4.10.
[eiser in conv] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser in conv] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser in conv] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [eiser in conv] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser in conv] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser in conv] door de tussenpersoon is geadviseerd. Dit geldt temeer nu [eiser in conv] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
Aansprakelijkheid Dexia
4.11.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser in conv] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser in conv] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser in conv] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [eiser in conv]
4.12.
De door [eiser in conv] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conv] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.
4.13.
[eiser in conv] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht de schade berekend op € 12.224,52. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd over voormeld bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser in conv] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.15.
Dexia zal – voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser in conv] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser in conv] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst(en) meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,00.
4.16.
[eiser in conv] vordert Dexia op te dragen om afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat [eiser in conv] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
De incidentele vordering van Dexia
4.17.
Dexia vordert dat [eiser in conv] wordt veroordeeld om het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit
artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser(es) of zijn/haar rechtsvoorgang(st)er partij is.
4.18.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier kan worden verlangd. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet zijn gehouden om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces zijn terechtgekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.19.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser in conv] worden tot op heden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
4.20.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Proceskosten
4.21.
Dexia is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conv] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
Totaal
899,97
4.22.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
4.23.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eiser in conv]
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt,
in het incident van Dexia
5.3.
wijst de vordering van Dexia af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser in conv] , tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaak
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conv] heeft gehandeld door [eiser in conv] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conv] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conv] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 12.224,52, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rov. 4.13.,
5.8.
verklaart voor recht dat [eiser in conv] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.9.
veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser in conv] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven - om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser in conv] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,00,
5.10.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.11.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.12.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.14.
wijst de vorderingen af,
5.15.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser in conv] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
560/62956

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.