ECLI:NL:RBGEL:2024:9013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
AWB 22/5529 & AWB 23/2074
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand met ingang van 1 februari 2022 en afwijzing van de aanvraag om algemene bijstand met ingang van 1 juni 2022

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van bijstand van eiser door Laborijn. Eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en had een 0-urencontract bij een bedrijf. Laborijn heeft de bijstand per 1 februari 2022 ingetrokken en een bedrag van € 1.176,96 teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar Laborijn heeft de besluiten gehandhaafd. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of Laborijn terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en de aanvraag om algemene bijstand heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat Laborijn voldoende redenen had om een rechtmatigheidsonderzoek te starten, gezien de inconsistenties in de door eiser opgegeven werkuren en de waarnemingen die zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat de waarnemingen niet onrechtmatig waren en dat de resultaten daarvan terecht aan het besluit van Laborijn ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de intrekking en terugvordering van de bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5529 en ARN 23/2074

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Aygur),
en

het dagelijks bestuur van Laborijn, Laborijn

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. Laborijn heeft met de besluiten van 12 mei 2022 en 17 mei 2022 (zaaknummer ARN 22/5529) en het besluit van 31 augustus 2022 (zaaknummer ARN 23/2074) het volgende beslist:
1. het beëindigen van het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 februari 2022 en het terugvorderen van een bedrag van € 1.176,96 aan kosten van bijstand (zaaknummer ARN 22/5529);
2. het afwijzen van de aanvraag van eiser om algemene bijstand met ingang van 1 juni 2022 (zaaknummer ARN 23/2074).
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 oktober 2022 op de bezwaren van eiser heeft Laborijn het recht op bijstand met ingang van 1 februari 2022 ingetrokken (in plaats van beëindigd) maar is voor het overige bij de besluiten van 12 mei 2022 en 17 mei 2022 gebleven. Met het bestreden besluit van 3 maart 2023 heeft Laborijn ook het besluit van 31 augustus 2022 gehandhaafd. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 29 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter [1] het (tegelijkertijd met het bezwaar tegen de besluiten van 12 mei 2022 en 17 mei 2022 gedane) verzoek om voorlopige voorziening van eiser afgewezen. Bij uitspraak van 17 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter [2] het (tegelijkertijd met het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2022 gedane) verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
1.3.
Laborijn heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 december 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser (via beeldbellen) en de gemachtigde van Laborijn.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Eiser was woonachtig in [plaats 2] . Sinds 14 november 2020 ontving eiser bijstand naar de norm van een alleenstaande op grond van de Pw van Laborijn. Per 1 februari 2022 heeft eiser een 0-uren(jaar)contract bij [bedrijf] . [bedrijf] is eigendom van [persoon A] . Dit contract heeft als einddatum 31 januari 2023. Eiser heeft bij Laborijn opgegeven dat hij (inkomsten uit) werk heeft.
2.1.
Bij brief van 14 februari 2022 heeft de consulent Inkomen van Laborijn eiser meegedeeld wat de gevolgen zijn van het hebben van inkomsten tijdens het ontvangen van bijstand. Tijdens een gesprek met zijn re-integratieconsulent en een rapporteur van Laborijn op 22 februari 2022 heeft eiser verklaard dat hij twee uur per dag werkt op dinsdag tot en met vrijdag. Eiser heeft verklaard dat hij door vrienden uit [plaats 1] met de auto wordt opgehaald om naar zijn werk te gaan of dat hij de auto van zijn zusje gebruikt. Verder heeft eiser verklaard dat hij iedere avond in [plaats 2] slaapt. Ook verblijft hij wel eens bij zijn moeder in [plaats 3] : heel soms een keer, later zegt hij ieder weekend van zaterdag op zondag, dan weer soms één dag in het weekend. Eiser heeft ten slotte verklaard dat hij wil verhuizen naar [plaats 4] of [plaats 3] , maar dat hij daarvóór eerst een vordering van de woningbouwvereniging moet aflossen.
2.2.
De verklaring van eiser over de (lange) reistijd versus het aantal uren werk en de wens van eiser om te verhuizen, leidden bij de rapporteur tot twijfels over de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. Op 24 februari 2022 heeft de rapporteur, die toevallig in de buurt van de woning van eiser was, daar een bedrijfsbus van [bedrijf] aangetroffen. Naar aanleiding van het voorgaande heeft de rapporteur een rechtmatigheidsonderzoek gestart. Vanaf de maand april 2022 is de betaling van de bijstand van eiser geblokkeerd.
2.3.
In het kader van dit onderzoek heeft de rapporteur kennisgenomen van de werkbriefjes, die eiser vanaf 14 maart 2022 bij Laborijn moest inleveren. Eiser heeft hierop vermeld dat hij in de weken 10, 11, 12, 14 en 15 op vier dagen in de week tussen 17:00 uur en 19:00 uur heeft gewerkt, in week 13 heeft hij op twee dagen tussen 17:00 uur en 19:00 uur gewerkt. In de periode van 24 februari 2022 tot en met 19 april 2022 zijn op 28 dagen 49 waarnemingen verricht bij het adres van [bedrijf] en het adres van eiser. De waarnemingen zijn verricht op dagen én tijdstippen waarop eiser volgens de werkbriefjes wel en niet aan het werk zou zijn. Van deze waarnemingen is op 9 mei 2022 een rapport opgesteld. Op 9 mei 2022 heeft de rapporteur samen met de consulent Inkomen een gesprek gevoerd met eiser. Voor dit gesprek diende eiser de werkbriefjes van week 16 (op vier dagen van 17:00 uur tot 19:00 uur gewerkt), 17 (op drie dagen van 17:00 uur tot 19:00 uur gewerkt) en 18 (niet ingeleverd) mee te nemen als ook bankafschriften over de periode van 1 januari 2022 tot 1 mei 2022. Van dit gesprek is een verslag opgesteld. Verder is [naam] geraadpleegd waarin de loonstroken over de maanden februari, maart en april 2022 zijn weergegeven. Volgens de loonstroken zou eiser cash zijn uitbetaald, maar de betalingen zijn ook zichtbaar op eisers bankafschriften. Ook is Suwinet geraadpleegd. De rapporteur heeft eisers bankafschriften bestudeerd. Van de bevindingen uit het onderzoek heeft de rapporteur op 12 mei 2022 een rapport opgesteld.
2.4.
De bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek zijn ten grondslag gelegd aan de besluiten van Laborijn van 12 mei 2022 en 17 mei 2022.
3. Op 1 juni 2022 heeft eiser een melding gedaan om in aanmerking te komen voor algemene bijstand. Naar aanleiding hiervan heeft een telefonisch screeningsgesprek plaatsgevonden op 21 juli 2022. Tijdens dit telefoongesprek heeft eiser gezegd dat hij rond 16:30 uur bij zijn werkgever aanwezig is. Vanaf 17:00 uur verricht hij gedurende twee uur betaald werk. Hij werkt vijf dagen per week voor zijn werkgever. In totaal is hij vijf uur per dag op zijn werk. Werkgever is open tot 21:00 uur. De rest van deze vijf uur is eiser alleen maar aanwezig, omdat hij zich daar beter voelt. Ook brengen zij hem na sluitingstijd regelmatig thuis, omdat hij geen vervoer heeft. Met thuis bedoelt eiser zijn familie. Andere keren kan hij een vervoermiddel meenemen naar zijn huis in [plaats 2] . Eiser wil graag weer terug naar de omgeving [plaats 4] – [plaats 1] waar zijn familie woont en werkt. Hij heeft lichamelijke en psychische klachten. Daarom kan hij niet meer dan de huidige tien uur per week werken.
3.1.
Eiser is vervolgens uitgenodigd voor een intakegesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022. Op de vraag wat er is veranderd in zijn situatie na intrekking van zijn bijstand per 1 februari 2022 heeft eiser geantwoord dat er feitelijk niets veranderd was. Hij verklaarde dat hij nog steeds werkt in het restaurant van zijn broer [bedrijf] , tussen 17:00 uur en 19:00 uur, en dat hij dan als bezorger werkt en daarvoor betaald krijgt, maar dat hij vaker en langer aanwezig is in het restaurant. Hij heeft zijn wens om te verhuizen herhaald maar ook dat hij daarvóór nog een vordering van de woningbouwvereniging moet aflossen. Eiser vertelt schulden te hebben, maar geen schuldhulp te willen, en voor zijn ontspanning casino’s te bezoeken. Van deze activiteiten houdt hij geen administratie bij. Eiser verklaart verder dat hij niet veel thuis is en vaak bij zijn familie overnacht. Aan eiser zijn werkbriefjes uitgereikt vanaf 18 juli 2022 met het verzoek om die ingevuld aan te leveren bij Laborijn. Op 3 augustus 2022 heeft hij zijn aanvraag gedaan. Om de aanvraag verder te kunnen beoordelen heeft Laborijn eiser –
onder meer– verzocht om een overzicht van zijn gokactiviteiten, bij- en afschriften in dat kader en een volledig overzicht van zijn behaalde winsten. Deze heeft hij niet overgelegd.
3.2.
Uit de door eiser ingevulde en aangeleverde werkbriefjes volgt dat eiser in de periode van 18 juli 2022 tot en met 11 augustus 2022 op diverse dagen in de week heeft ingevuld dat hij (ongeveer) twee uur werkt tussen 17:00 uur en 19:00 uur. Vanaf 15 augustus 2022 deelt eiser zijn werkzaamheden op in stukjes en spreidt deze over een langere periode op een dag. Omdat de werkbriefjes vanaf 15 augustus 2022 er anders uitzagen is eiser nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 31 augustus 2022. Desgevraagd heeft eiser toen verklaard dat er niets is veranderd in zijn werkzaamheden voor [bedrijf] , dat hij nog steeds twee uur werkt tegen betaling en dat hij de rest van de uren voor en na werktijd in de zaak aanwezig is, per dag zo’n vijf uurtjes. Hij verklaarde alleen bezorgdiensten te doen en geen broodjes te bereiden omdat dat niet bij hem past. Hij verklaarde verder dat hij zijn uren nu meer uitsmeert over de avond en dat hij langere pauzes neemt en als er minder te doen is kan hij naar buiten gaan.
3.3.
Op basis van de bevindingen uit het onderzoek heeft Laborijn de aanvraag bij besluit van 31 augustus 2022 afgewezen.
3.4.
Eiser heeft vervolgens opnieuw een aanvraag om algemene bijstand gedaan. Deze is toegewezen en aan eiser is per 1 oktober 2022 bijstand toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de vraag of Laborijn het recht op bijstand van eiser over de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 mei 2022 terecht heeft ingetrokken en de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 1.176,96 terecht heeft teruggevorderd. Daarnaast ligt de vraag voor of Laborijn de aanvraag van eiser om algemene bijstand terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Intrekking en terugvordering van bijstand
6. De hier te beoordelen periode loopt van 1 februari 2022 (datum ingang intrekking) tot en met 12 mei 2022 (datum van het beëindigingsbesluit (lees: intrekkingsbesluit)). Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust.
Het rechtmatigheidsonderzoek
7. Eiser voert aan dat er geen gegronde reden bestond voor Laborijn om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. Enkel de aanwezigheid van een voertuig op een parkeerplaats bij de woning van eiser is onvoldoende om een onderzoek te starten. Niet was waargenomen dat eiser dat voertuig bestuurde of aldaar geparkeerd had.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan eiser kennelijk van mening is, ligt niet alleen het feit dat de rapporteur op 24 februari 2022 de bedrijfsbus van [bedrijf] in de buurt van de woning van eiser heeft zien staan aan het starten van het rechtmatigheidsonderzoek ten grondslag. Zoals uit het rapport van 12 mei 2022 volgt, was er aanleiding voor twijfel aan de rechtmatige verstrekking van de bijstand aan eiser omdat hij had verklaard dat hij voor zijn werk in [plaats 4] werd opgehaald en daarna weer werd teruggebracht door vrienden uit [plaats 1] (afgezet tegen het aantal uren dat hij op een dag werkte en de afstand tussen zijn woning en zijn werk, die meer dan één uur rijden betrof). Verder is hierbij betrokken de opmerking van eiser dat hij wilde verhuizen naar [plaats 4] of [plaats 3] . Daar kwam vervolgens nog de waarneming van de rapporteur op 24 februari 2022 bij. Op grond van deze waarneming bestond naar het oordeel van de rechtbank ook terecht twijfels bij de rapporteur van Laborijn over eisers verklaring met betrekking tot het vervoer van en naar het werk. Daar komt bij dat Laborijn op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Los van wat eiser dus naar voren heeft gebracht over de omstandigheden die hebben geleid tot het rechtmatigheidsonderzoek, geldt dat deze bevoegdheid steeds en spontaan kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en dat daartoe geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. [3]
8. Eiser voert verder aan dat Laborijn ten onrechte waarnemingen heeft verricht bij de adressen van eiser en [bedrijf] als onderzoeks- en controlemiddel. Het daaruit verkregen bewijs is volgens eiser dan ook onrechtmatig en mag daarom niet ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat met de verrichte waarnemingen een inbreuk is gemaakt op het in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op respect voor het privéleven van eiser. Een dergelijke inbreuk behoeft, gelet op artikel 8, tweede lid, van het EVRM, een wettelijke grondslag. Deze wettelijke grondslag is gelegen in artikel 53a van de Pw. In de periode van 24 februari 2022 tot en met 19 april 2022 zijn op 28 dagen op verschillende tijdstippen van de dag 49 kortdurende waarnemingen verricht bij de adressen van eiser en van [bedrijf] . Deze waarnemingen zijn uitgevoerd vanaf de openbare weg en hadden betrekking op de aanwezigheid en de activiteiten van eiser in of bij [bedrijf] en het gebruik van de bedrijfsbus door eiser. Daarbij is hij diverse keren waargenomen in of bij [bedrijf] . Wat is waargenomen zou voor een ieder vanaf de openbare weg te zien zijn geweest. Er is geen gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen. De waarnemingen waren ook niet zodanig dat daarmee een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het privéleven van eiser is verkregen.
8.2.
Anders dan eiser stelt bestaat naar het oordeel van de rechtbank voor de inbreuk op eisers privéleven wel een rechtvaardiging. Het doen van een onderzoek als bedoeld in artikel 53a van de Pw kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daaronder valt namelijk ook het tegengaan en bestrijden van misbruik bij sociale uitkeringen. De waarnemingen die in het kader van dit onderzoek zijn gedaan dienen daarom een gerechtvaardigd doel in de zin van die bepaling. De inbreuk die Laborijn met de waarnemingen op het recht op privéleven van eiser heeft gemaakt, was niet onevenredig zwaar in verhouding tot het hiervoor beschreven doel. De waarnemingen vonden weliswaar plaats gedurende een langere periode, maar niet dagelijks. De waarnemingen waren kortdurend en vonden plaats vanaf de openbare weg. Naar het oordeel van de rechtbank kon Laborijn ook geen gebruik maken van een minder ingrijpend onderzoeksmiddel om de aanwezigheid en de werkzaamheden van eiser bij [bedrijf] te controleren. De waarnemingen voldeden daarom aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
8.3.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek verrichte waarnemingen geen ongerechtvaardigde inbreuk hebben gemaakt op eisers recht op privéleven en dat de resultaten van die waarnemingen door Laborijn terecht aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de waarnemingen niet onzorgvuldig zijn verricht, voldoende zorgvuldig zijn gedocumenteerd en controleerbaar zijn. Ze zijn verricht door sociaal rechercheurs en politieambtenaren die uit hoofde van hun functie een eed of belofte hebben afgelegd, hun omschrijvingen van wat is waargenomen zijn voldoende concreet en daarbij zijn telkens datum en tijdstip van de waarneming vermeld.
8.4.
Eiser stelt tot slot nog dat Laborijn hem ten onrechte op grond van artikel 55 van de Pw de verplichting heeft opgelegd om werkbriefjes in te vullen en te overleggen. Hiervoor was volgens eiser geen gegronde reden. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat niet is gebleken dat Laborijn eiser op grond van artikel 55 van de Pw deze verplichting heeft opgelegd. Dat volgt ook niet uit de brieven van 10 maart 2022, 17 maart 2022, 31 maart 2022, 7 april 2022 en 2 mei 2022 waarin het verzoek om het inleveren van de werkbriefjes wordt gebaseerd op het bepaalde in artikel 17 in samenhang met artikel 53a van de Pw.
Inlichtingenverplichting [4] geschonden?
9. Volgens Laborijn heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden omdat de door hem gegeven inlichtingen over zijn werkzaamheden bij [bedrijf] niet overeen komen met de waarnemingen in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek. Zo is eiser op het werk aanwezig op andere dagen en tijdstippen dan die hij heeft opgegeven op de werkbriefjes. Verder heeft eiser (ook) andere werkzaamheden verricht dan de werkzaamheden die hij aan Laborijn heeft gemeld.
9.1.
Eiser stelt dat Laborijn zijn conclusie, dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, louter heeft gebaseerd op het feit dat een bepaald voertuig op een bepaalde plek staat. Daarmee is volgens eiser niet gezegd dat hij zich op dat moment ook op die plek bevond. Laborijn bewijst daarmee niet dat eiser daadwerkelijk aanwezig was en werkzaamheden heeft verricht. Er is daarnaast slechts één waarneming (27 februari 2022) waaruit volgt dat het voertuig mogelijk door hem is bestuurd en voor 17:00 uur vlak bij de werkplek is geparkeerd. Dit betekent volgens eiser echter niet dat hij dat voertuig heeft geparkeerd. De overige observaties hebben betrekking op de aanwezigheid van bepaalde auto’s, maar eiser heeft ook verklaard dat hij in de auto van zijn zus en van de werkgever rijdt. Aan deze observaties kan dan ook niet het belang worden gehecht wat Laborijn heeft gedaan. De observaties met betrekking tot de verschillende auto’s zeggen niets over afwijkingen van werktijden. Tot slot stelt eiser dat steeds wordt gesproken over meerdere mannen, een man, iemand en dat daaruit niet volgt dat het over hem gaat. Alleen bij de observatie op 13 april 2022 wordt gezegd dat hij is gezien.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vast staat dat eiser sinds 1 februari 2022 werkzaamheden verricht voor [bedrijf] . Eiser heeft opgegeven dat hij op enkele dagen per week twee uur per dag werkt (tussen 17:00 uur en 19:00 uur). Uit het rechtmatigheidsonderzoek volgt dat deze opgave niet klopt. Zo blijkt dat eiser op 12 maart 2022 om 21:47 uur is gezien bij [bedrijf] (met de vermelding ‘man voldoet aan foto’ is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat hiermee eiser is bedoeld) terwijl hij op het werkbriefje van die week heeft opgegeven dat hij die dag niet heeft gewerkt. Dat geldt ook voor 30 maart 2022, 31 maart 2022, 4 april 2022, 10 april 2022 en 11 april 2022. Op 1 april 2022, 13 april 2022 en 14 april 2022 is waargenomen dat eiser op een tijdstip na 19:00 uur in [bedrijf] aanwezig was en werkzaamheden uitvoerde (bezorgen) terwijl hij heeft opgegeven dat hij op die dagen tot uiterlijk 19:00 uur had gewerkt. Ook ten aanzien van deze waarnemingen heeft de rechtbank geen twijfel dat hierbij eiser is bedoeld. Omdat de feitelijke waarnemingen niet strookten met de door eiser opgegeven uren op de werkbriefjes heeft Laborijn zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eisers stellingen, die zien op de waarnemingen die zijn verricht met betrekking tot het voertuig van zijn werkgever, doen aan het voorgaande niet af.
9.3.
Bij het voorgaande betrekt de rechtbank nog dat op grond van vaste rechtspraak van de CRvB de aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een werkplek de vooronderstelling rechtvaardigt dat de desbetreffende persoon ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. [5] Eiser stelt nog dat het hem niet duidelijk was dat in het kader van de Pw een andere definitie geldt voor de term ‘werktijden’ dan waarvan hij is uitgegaan. Voorop staat dat wanneer er voor eiser onduidelijkheden bestonden over zijn activiteiten voor [bedrijf] in relatie tot zijn bijstand, het op zijn weg had gelegen om hierover bij (bijvoorbeeld) zijn consulent Inkomen navraag te doen, wat hij niet heeft gedaan. Overigens kan deze stelling buiten beschouwing blijven omdat tijdens de waarnemingen is geconstateerd dat eiser feitelijk werkzaamheden verrichtte (bijvoorbeeld bezorgen en schoonmaken) zodat het voor hem volstrekt helder was dat hij op die momenten buiten de door hem opgegeven dagen en uren op het werkbriefje werkzaamheden verrichtte. Eisers stelling dat Laborijn met de verrichte waarnemingen niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op die dagen en tijdstippen werkzaamheden heeft verricht, kan dus geen doel treffen. Het ligt dan op de weg van eiser om het tegendeel aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. Zo kan zijn stelling, dat het gebruikelijk is dat een werknemer eerder op zijn werkplek aanwezig is om bijvoorbeeld een kop koffie te drinken met collega’s en dat hij na werktijd zijn werkplek moet opruimen, welke aanwezigheid niet gerekend kan worden tot door de werkgever te vergoeden werktijd, geen doel treffen. Eiser heeft namelijk in weerwil van de resultaten uit de observaties niet aannemelijk gemaakt dat van dit soort activiteiten sprake was in zijn geval. Deze stelling is dus louter suggestief.
Gevolgen voor het recht op bijstand van eiser
10. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB levert schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. De stelplicht en bewijslast dat betrokkene, indien hij of zij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende maanden recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad, ligt dan bij betrokkene. [6]
10.1.
Het is ook vaste rechtspraak van de CRvB dat na een schending van de inlichtingenverplichting de bijstandverlenende instantie verplicht is om het recht op bijstand met de dan bekende feiten en omstandigheden vast te stellen als dat mogelijk is. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, moet de bijstandverlenende instantie daartoe over gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, moet hij zo mogelijk op basis van vaststaande feiten en omstandigheden schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand had, gelet op zijn inkomsten. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene worden gelaten. [7]
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat Laborijn zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand van eiser over de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 mei 2022 niet is vast te stellen. Eiser heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan Laborijn het recht wel (schattenderwijs) had kunnen vaststellen. Uit de onderzoeksbevindingen volgt dat eiser in de te beoordelen periode niet de juiste informatie heeft verschaft aan Laborijn over de exacte data en tijden waarop hij werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf] . Eiser heeft vervolgens (in bezwaar of in beroep) niet alsnog gegevens verstrekt op grond waarvan Laborijn aanknopingspunten zou kunnen vinden om (schattenderwijs) vast te stellen hoeveel uren eiser per maand heeft gewerkt en wat dat betekent voor zijn recht op bijstand. Dat eiser die mogelijkheid niet zou hebben gehad heeft hij niet gesteld.
10.3.
Voorgaande betekent dat Laborijn, doordat de precieze aard, omvang en duur van de werkzaamheden van eiser en de (te bedingen) inkomsten daaruit onbekend zijn gebleven, terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand in de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 mei 2022 niet is vast te stellen en daarom dat recht terecht heeft ingetrokken.
Terugvordering van kosten van bijstand
11. Met het voorgaande is tevens gegeven dat over de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 mei 2022 is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van de kosten van bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw. Tegen de beslissing tot terugvordering van de kosten van bijstand als ook tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag heeft eiser geen gronden ingediend. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat hij mentale problemen heeft gekregen door deze vordering en dat dat grote impact op hem heeft. Zijn schuldenproblematiek heeft ertoe geleid dat hij nu is geregistreerd bij de stadsbank. Naar het oordeel van de rechtbank kan hierin geen dringende redenen worden gelezen op grond waarvan Laborijn geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Voorop staat dat Laborijn ter zitting onbetwist heeft gesteld dat een aanspraak op een proceskostenvergoeding van eiser is verrekend met het terugvorderingsbedrag van € 1.176,96, zodat er geen grote schuld meer over is. Wel is aannemelijk - zo bleek ter zitting - dat eiser andere schulden heeft waarvoor hij ook bij de stadsbank is geregistreerd. Dat het hebben van een schuld, hoe gering ook, tot mentale problemen kan zorgen is begrijpelijk maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit van een zodanige aard is dat de schuld die hij bij Laborijn heeft, moet worden gematigd.
Afwijzing van de aanvraag
12. Bij een aanvraag om bijstand loopt de te beoordelen periode vanaf de datum van melding tot en met de datum van het (afwijzende) besluit. Dat betekent dat de beoordelingsperiode in dit geval loopt van 1 juni 2022 tot en met 31 augustus 2022.
13. Voorop staat dat bij een aanvraag om bijstand de aanvrager duidelijkheid moet verschaffen over zijn of haar woon-, leef- en inkomenssituatie, zo nodig ook over de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag. Vervolgens is het aan het bijstandverlenende orgaan om de inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Voldoet de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting, dan is dit een grond voor weigering van de bijstand als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
13.1.
Laborijn heeft aan de afwijzing van de bijstandsaanvraag van eiser het volgende ten grondslag gelegd. De aanwezigheid van eiser in [bedrijf] op reguliere openingstijden veronderstelt dat hij dan op geld waardeerbare arbeid verricht. Eiser is er niet in geslaagd om opheldering te verschaffen over de omvang van zijn werkzaamheden en het inkomen dat hij daarmee verdient of kan verdienen. Eiser kan of wil hier echter geen duidelijkheid over geven. Daarmee is het voor Laborijn niet mogelijk om vast te stellen of er recht op algemene bijstand bestaat.
13.2.
Eiser stelt dat hij tijdens de gesprekken met medewerker(s) van Laborijn duidelijk heeft aangegeven dat hij een oproepcontract heeft. Niet valt in te zien waarom Laborijn niet gekozen heeft voor een urenformulier waarop eiser zijn gewerkte uren kan invullen en Laborijn op basis daarvan een schatting maakt van de gewerkte uren (de openingstijden van het restaurant staan online). Volgens eiser had het college voldoende informatie om tot een besluit te komen.
13.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank wijst allereerst op wat zij heeft overwogen onder 9.2, 9.3, 10 en 10.1. Eiser heeft, zoals volgt uit de – zich onder de gedingstukken bevindende – verslagen van de (telefoon)gesprekken op 21 juli 2022, 3 augustus 2022 en 30 augustus 2022, niet alleen zelf diverse keren consistent verklaard dat er niets in zijn situatie (
de rechtbank voegt toe: ten opzichte van de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 mei 2022) is veranderd, maar daarbij ook nog een nadere uitleg gegeven. Zo heeft eiser verklaard dat hij vanaf 17:00 uur gedurende twee uur betaald werk verricht en vijf dagen per week werkt, maar dat hij daarnaast in totaal vijf uur per dag op zijn werk aanwezig is. Dit heeft eiser in de overige twee gesprekken in min of meer dezelfde bewoordingen herhaald. Dit beeld, dat eiser op een dag langer aanwezig is in [bedrijf] dan dat hij heeft opgegeven op de werkroosters in de periode van 18 juli 2022 tot en met 28 augustus 2022, komt overeen met de situatie in de periode van 1 februari 2022 tot en met 12 mei 2022, zoals door Laborijn is onderzocht en waarover de rechtbank hiervoor al een oordeel heeft gegeven. Opnieuw komen de door eiser op de werkbriefjes vermelde (werk)uren niet overeen met wat er feitelijk is gebeurd. Daarbij wijst de rechtbank nog maar weer eens op de vaste rechtspraak van de CRvB, zoals hiervoor in punt 9.3 is weergegeven. Eiser heeft vervolgens geen nadere opheldering gegeven over wat hij dan precies deed bij zijn werkgever in de uren buiten die uren die hij op de werkbriefjes heeft opgegeven. Daarmee is ook nu weer onduidelijkheid blijven bestaan over wat de aard, omvang en precieze duur van de activiteiten van eiser bij [bedrijf] zijn geweest. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat Laborijn aan de hand van de werkbriefjes kon volstaan met het schattenderwijs vaststellen van het (aanvullend) recht op bijstand van eiser. Dat dit anders zou worden als Laborijn gebruik zou maken van een urenformulier ziet de rechtbank niet in.
13.4.
Ook eisers beroepsgrond, dat Laborijn onzorgvuldig onderzoek zou hebben gedaan naar de vraag of eiser recht op bijstand heeft, slaagt niet. Met deze stelling miskent eiser ten eerste dat uit vaste rechtspraak volgt dat iemand die bijstand aanvraagt, aannemelijk moet maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Pas op het moment dat voldoende concrete feiten en omstandigheden door de aanvrager zijn gesteld moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [8] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser deze inlichtingen niet verschaft, zodat er voor Laborijn geen aanknopingspunten bestonden om nader onderzoek daarnaar te verrichten. Laborijn heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd om opheldering te verschaffen over de aard, omvang en duur van zijn werkzaamheden tijdens de beoordelingsperiode en het inkomen dat hij daarmee heeft verdiend of kon verdienen. Daarmee is de onzekerheid over de precieze omvang van de werkzaamheden en het daaruit vloeiende (recht op) inkomen voort blijft bestaan.
14. Laborijn heeft de aanvraag van eiser om algemene bijstand terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Participatiewet

Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)
Artikel 53a, zesde lid
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54
1. (…)
2. (…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.Zaaknummer ARN 22/3394.
2.Zaaknummer ARN 22/4674.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1231).
4.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3412), van 7 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2232) en van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:871).
6.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 27 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:366).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243) en de uitspraak van 27 september 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852).
8.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1255).