ECLI:NL:CRVB:2024:1255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
22/2169 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens schending medewerkingsverplichting en weigering huisbezoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Helmond. De appellant had in januari 2021 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze werd afgewezen omdat hij weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek. De Raad oordeelde dat het vereiste van 'informed consent' niet van toepassing was, omdat er geen woning was betreden. Wel diende de appellant gewezen te worden op de mogelijke gevolgen van zijn weigering om mee te werken aan het huisbezoek. De Raad concludeerde dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn weigering tot afwijzing van de aanvraag zou kunnen leiden, vooral gezien een eerdere afwijzing om dezelfde reden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden en dat het college terecht had geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor aanvragers van bijstand om medewerking te verlenen aan onderzoeken die nodig zijn voor het vaststellen van hun recht op bijstand.

Uitspraak

22/2169 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2022, 22/97 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
Datum uitspraak: 18 juni 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijstand, omdat appellant de medewerkingsverplichting heeft geschonden door een huisbezoek te weigeren. Het vereiste van ‘informed consent’ speelt in deze zaak geen rol omdat de waarborgen van dit leerstuk, dat het huisrecht beschermt, alleen gelden als daadwerkelijk een woning is binnengetreden. Nu appellant in het gesprek met de sociaal rechercheurs gemotiveerd heeft aangegeven dat hij niet wilde meewerken aan een huisbezoek, is niet binnengetreden in de woning. Dit laat onverlet dat het zorgvuldigheidsbeginsel met zich brengt dat een belanghebbende zoveel als mogelijk moet worden gewezen op de mogelijke negatieve gevolgen van het weigeren van een huisbezoek. In dit geval moest appellant uit het verloop van het gesprek redelijkerwijs duidelijk zijn dat de weigering van een huisbezoek afwijzing van zijn aanvraag tot gevolg zou kunnen hebben. Dat geldt des te meer nu het college een eerdere aanvraag om bijstand van appellant een paar maanden daarvoor ook had afgewezen, omdat appellant niet wilde meewerken aan een huisbezoek. Er was tot slot geen zwaarwegend belang dat de weigering van het huisbezoek rechtvaardigde. Het hoger beroep slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.J.P. Toonen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Toonen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. van Driel.
Het onderzoek is na de zitting heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek nogmaals gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 28 januari 2021 heeft appellant een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond toen in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een adres in [woonplaats] (opgegeven adres). Het college heeft deze aanvraag met een besluit van 8 maart 2021 afgewezen, omdat appellant niet wilde meewerken aan een huisbezoek aan het opgegeven adres. De aanleiding voor dit huisbezoek was de twijfel die bestond over de woonsituatie van appellant. Hij zou mogelijk een gezamenlijke huishouding voeren met een ander (X).
1.2.
Op 5 juli 2021 heeft appellant opnieuw bijstand aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande op het opgegeven adres. Op 29 juli 2021 heeft een intakegesprek plaatsgevonden, waar appellant samen met X is verschenen.
1.3.
De sociale recherche heeft appellant uitgenodigd voor een vervolggesprek op 19 augustus 2021. X heeft dit gesprek kort voor aanvang namens appellant afgezegd, omdat appellant last had van een paniekaanval. De sociale recherche heeft appellant vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 26 augustus 2021. Appellant is toen wel verschenen. Tijdens dit gesprek heeft een sociaal rechercheur appellant toestemming gevraagd om aansluitend aan het gesprek een huisbezoek af te leggen aan het opgegeven adres. Appellant heeft laten weten dat liever niet te willen. De sociaal rechercheur heeft appellant daarop laten weten dat als hij een huisbezoek weigert, het heel moeilijk wordt om het recht op bijstand vast te stellen en dat de weigering gevolgen kan hebben voor de bijstandsaanvraag.
1.4.
Met een besluit van 2 september 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan dat besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij het college is het vermoeden gerezen dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met X. Appellant heeft zijn woonsituatie niet willen ophelderen door medewerking te verlenen aan een huisbezoek. Daardoor is er onvoldoende inzicht in de woon- en leefsituatie van appellant en kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het college bij het bestreden besluit het beginsel van ‘informed consent’ niet in acht heeft genomen. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onvoldoende was geïnformeerd over de gevolgen van een weigering om toestemming voor het huisbezoek te verlenen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij in verband daarmee een zwaarwegend belang had om de toestemming te weigeren. Deze beroepsgronden worden hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit tot afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Het bestreden besluit wordt getoetst voor de periode van 5 juli 2021, de datum waarop appellant bijstand heeft aangevraagd, tot en met 2 september 2021, de datum van het afwijzingsbesluit (te beoordelen periode).
4.2.
Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Niet in geschil is dat er een redelijke grond was om een huisbezoek af te leggen en dat appellant zijn medewerking aan het huisbezoek heeft geweigerd.
Informed consent
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat niet aan het vereiste van ‘informed consent’ is voldaan en dat het vereiste van ‘informed consent’ ook geldt als wegens het ontbreken van toestemming de woning niet is betreden, dus als geen huisbezoek heeft plaatsgevonden, slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.4.1.
Artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Naar vaste rechtspraak van de Raad [1] is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de belanghebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. Deze toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming voor het binnentreden berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Is sprake van een redelijke grond dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming voor het binnentreden gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning berust op het bestuursorgaan.
4.4.2.
In dit geval zijn de medewerkers van het college niet binnengetreden in de woning aan het opgegeven adres. Van schending van het huisrecht zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM kan dus geen sprake zijn. Het vereiste van ‘informed consent’ dient enkel om dat huisrecht te beschermen. De vraag of appellant wel of niet een geldige toestemming, namelijk ‘informed consent’, heeft gegeven voor het huisbezoek heeft in dit geval dus geen betekenis.
Informeren over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor een huisbezoek
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat hij niet gehouden was om medewerking te verlenen aan het huisbezoek, omdat er tijdens het gesprek met de sociaal rechercheurs geen sprake is geweest van volledige informatieverschaffing over de aanleiding, het doel en met name over de concrete rechtsgevolgen van het weigeren van het huisbezoek. De weigering mocht daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de afwijzing van de bijstandsaanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
4.5.1.
Wat in 4.4.2 is overwogen laat onverlet dat, zoals appellant heeft betoogd, de bijstandverlenende instantie bij het verzoek om toestemming voor het huisbezoek een informatieplicht heeft. De zwaarte van het onderzoeksmiddel en de ingrijpendheid van het huisbezoek voor de betrokkene brengen mee dat van de bijstandverlenende instantie grote zorgvuldigheid mag worden verwacht bij het uitvoeren van het huisbezoek en het tegenwerpen van niet (willen) meewerken aan de betrokkene. Dit is vaste rechtspraak. [2] Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich mee dat een betrokkene zoveel als mogelijk en nodig moet worden gewezen op de nadelige gevolgen van het weigeren van toestemming voor het huisbezoek. Bij het ontbreken van adequate informatie over de gevolgen van een weigering kan de betrokkene geen goede afweging maken over het al dan niet verlenen van toestemming voor het huisbezoek. Dit baat appellant echter niet. Dit heeft de volgende reden.
4.5.2.
Appellant is bij het verzoek om toestemming voor het huisbezoek gewezen op de eventuele gevolgen van een weigering van die toestemming. Dit volgt uit het verslag van het gesprek op 26 augustus 2021. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“V: Wij leggen belanghebbende nogmaals uit waarop wij baseren dat er mogelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding. Wat vindt u hiervan? Wat voor een gevoel geeft dit u?
A: Ja het is lastig. Wat als er dan geen financiële dingen gezamenlijk zijn en er geen kleren bij mij liggen wat dan.
V: Wij geven aan dat het niet alleen maar is wat wij zien, maar ook wat de feitelijke situatie is.
A: Ik heb wel uitgerekend hoe het voor ons financieel uit zou pakken als we gezamenlijk aan zouden vragen. Maar dan vervalt volgens mij mijn huurtoeslag en zou ik maar iets van 600 euro hebben in de maand.
[…]
V: Aansluitend aan dit gesprek willen wij mee op huisbezoek gaan om het recht op uitkering vast te stellen. Geeft u hiervoor toestemming?
A: Het liefst niet eigenlijk. Het is voor mij heel lastig om mensen zo bij mij thuis te krijgen. Zeker omdat ik daar totaal niet op voorbereid ben.
[…]
V: Wij moeten u mededelen dat als u een huisbezoek “weigert” het voor ons heel moeilijk is om het recht op bijstand vast te stellen. Deze “weigering” kan gevolgen hebben voor de aanvraag naar uw uitkering. Wat denkt u er nu over?
A: Ja dat maakt het wel lastig. Ik vind het gewoon echt heel lastig en voor mij zorgt het voor heel veel stress in mijn hoofd. Ik was er zeker niet op voorbereid omdat ik dacht dat we het gesprek gewoon hier konden doen en was niet voorbereid op een huisbezoek.
Belanghebbende vraagt ons of er een mogelijkheid is om een afspraak te maken zodat hij weet waar hij aan toe is en dus weet wanneer wij komen. Wij hebben hem medegedeeld dat een huisbezoek niet op afspraak gaat omdat wij de feitelijke situatie moeten kunnen beoordelen in het moment en niet in een voorbereid moment.
Na het voorlezen van de verklaring volhardde de belanghebbende hierbij en ondertekende deze.”
4.5.3.
Uit dit gesprek moest het appellant redelijkerwijs duidelijk zijn dat aan de weigering van een huisbezoek mogelijk nadelige gevolgen verbonden waren, in de zin van een afwijzing van zijn aanvraag. Appellant heeft immers uit het gesprek kunnen opmaken en begrijpen dat het niet toestaan van het huisbezoek aansluitend aan het gesprek, betekende dat afwijzing van zijn aanvraag een reële mogelijkheid was. Dat geldt des te meer omdat het college een paar maanden daarvoor een eerdere aanvraag om bijstand van appellant had afgewezen omdat appellant geweigerd had om mee te werken aan een huisbezoek. De aanleiding voor beide voorgenomen huisbezoeken was dezelfde, namelijk twijfel over de woonsituatie van appellant. Beide keren wilden de sociaal rechercheurs bekijken of appellant een gezamenlijke huishouding voerde met X. Dat ook de tweede weigering een afwijzing van de aanvraag tot gevolg zou kunnen hebben moest appellant daarom duidelijk zijn.
4.5.4.
Anders dan appellant heeft betoogd, leidt het feit dat de sociaal rechercheurs niet onomwonden hebben meegedeeld dat bij weigering van de toestemming de aanvraag zou worden afgewezen niet tot de conclusie dat appellant onvoldoende was geïnformeerd om een juiste afweging te kunnen maken. In het algemeen volstaat de mededeling dat de weigering gevolgen kan hebben voor het recht op bijstand. Dit is vaste rechtspraak. [3] Daarbij komt dat de sociaal rechercheurs niet bevoegd en niet in staat waren om bij het verzoek om toestemming al mee te delen dat bij weigering van toestemming de aanvraag zou worden afgewezen.
4.5.5.
Uit wat onder 4.5.2 en 4.5.3 is weergegeven en is overwogen volgt dat het appellant ook redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest wat de aanleiding en het doel van het huisbezoek was.
Zwaarwegend belang om toestemming voor het huisbezoek te weigeren
4.6.
Appellant heeft ter zitting aangevoerd dat hij een zwaarwegend belang had om zijn medewerking aan het huisbezoek te weigeren, omdat hij niet goed was geïnformeerd over de mogelijke gevolgen daarvan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.6.1.
Onder bepaalde omstandigheden kan het weigeren van de medewerking aan een huisbezoek de betrokkene niet worden tegengeworpen. Maar in het algemeen komt groot gewicht toe aan het belang van een bijstandverlenende instantie om – zo nodig – onmiddellijk een huisbezoek af te leggen om een door de betrokkene opgegeven woonsituatie te verifiëren. De reden daarvan is dat de mogelijkheid bestaat dat in die woonsituatie voor het huisbezoek een wijziging wordt aangebracht, waardoor dit controlemiddel veel minder effectief is. De bijstandverlenende instantie mag daarom van de betrokkene verlangen dat hij medewerking verleent aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Toch kan mogelijk het weigeren van de medewerking de betrokkene niet worden tegengeworpen als de betrokkene een zwaarwegend belang heeft dat de weigering rechtvaardigt. Dit is vaste rechtspraak. [4]
4.6.2.
Appellant heeft een dergelijk zwaarwegend belang niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat hij zich achteraf bezien onvolledig geïnformeerd voelde is daarvoor onvoldoende.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6.2 volgt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat appellant de op hem rustende medewerkingsverplichting heeft geschonden door niet mee te werken aan het huisbezoek. Ook heeft het college terecht geconcludeerd dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode daardoor niet is vast te stellen.
Conclusie en gevolgen
4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2024.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) M. Zwart

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet
De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5577.
2.Zie de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3095.
3.Zie de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:938.