ECLI:NL:CRVB:2022:871
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 25 oktober 2011 bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet. Appellant had een werkervaringsplaats bij een garagebedrijf en ontving vanaf februari 2017 salaris, dat werd ingehouden op de bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Venray heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, na meldingen over de lage kosten van levensonderhoud en mogelijke schending van de inlichtingenverplichting. Uit het onderzoek bleek dat appellant meer uren werkte dan de opgegeven tien uur per week, wat leidde tot de conclusie dat de wettelijke inlichtingenverplichting was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond.
In hoger beroep voerden appellanten aan dat de aanwezigheid van appellant buiten de opgegeven werkuren niet als op geld waardeerbare arbeid moet worden aangemerkt. Ze stelden dat appellant om sociale redenen vaker bij het bedrijf aanwezig was en dat er geen boete was opgelegd, wat zou betekenen dat er geen verwijtbare gedraging had plaatsgevonden. De Raad oordeelde echter dat de waarnemingen en verklaringen van appellant erop wijzen dat hij meer dan de opgegeven uren aanwezig was en dat dit rechtvaardigt dat hij als werkend wordt beschouwd. De Raad zag geen aanleiding om een arbeidskundige in te schakelen en concludeerde dat appellanten de inlichtingenverplichting hadden geschonden. De beroepsgronden van appellanten werden verworpen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank.