Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak een incourant object is waarvan de WOZ-waarde moet worden gesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Evenmin is in geschil dat de exploitatie van de onroerende zaak door belanghebbende als eigenaar geschiedt met het uitsluitende doel daarmee winst te behalen. De rechtbank sluit zich aan bij deze eensluidende opvattingen van partijen.
8. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 13.573.000 en heeft deze waarde onderbouwd met een taxatieadvies van taxateur [persoon B]. In het taxatieadvies is een matrix opgenomen waarin de waarde middels de gecorrigeerde-vervangingswaardemethode is bepaald op € 49.230.000.
9. Belanghebbende bepleit een waarde van € 8.827.000. Zij heeft ter onderbouwing daarvan ingebracht dat de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak niet hoger kan worden gesteld dan de (lagere) bedrijfswaarde.
Zij baseert de waarde op de door haar in 2018 betaalde koopsom voor de onroerende zaak. Hierbij heeft zij deze koopsom gecorrigeerd naar leegwaarde in verband met de aankoop in verhuurde staat. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij hiernaast een waarderapport van [taxateur] met een berekening op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode overgelegd. Hierbij is uitgegaan van het eigen huurcijfer van de onroerende zaak.
10. Het geschil spitst zich toe op de vraag of, en zo ja in hoeverre, bij het vaststellen van de waarde van de onroerende zaak, uitgaande van een waardering op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, rekening dient te worden gehouden met de (lagere) bedrijfswaarde. Welke vraag belanghebbende bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend beantwoord. De heffingsambtenaar betwist dat rekening moet worden gehouden met de bedrijfswaarde, omdat de onroerende zaak
door de huurderniet volledig commercieel wordt geëxploiteerd. Indien de bedrijfswaarde wel van toepassing is, dan betwist de heffingsambtenaar dat de bedrijfswaarde lager is dan de vastgestelde waarde. De berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de heffingsambtenaar is (voor het overige) niet meer in geschil. De rechtbank beoordeelt een en ander aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
11. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. Artikel 17, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bepaalt, voor zover voor deze zaak van belang, dat de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, moet worden gesteld op de gecorrigeerde vervangingswaarde in alle gevallen waarin deze hoger is dan de waarde in het economische verkeer.
13. Artikel 4 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken bepaalt dat bij de berekening van de vervangingswaarde voor bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken een zodanige factor voor functionele veroudering toegepast dat de waarde overeenkomt met de bedrijfswaarde van die onroerende zaak rekening houdend met de economische situatie in de desbetreffende branche of bedrijfstak.
14. Uit de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentievolgt dat de wetgever hiermee welbewust een subjectief element, te weten de waarde die de onroerende zaken voor de huidige eigenaar heeft, als waardebepalende factor in de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde heeft willen betrekken. De gecorrigeerde vervangingswaarde van een in de commerciële sfeer gebezigde incourante onroerende zaak kan niet hoger kan worden gesteld dan de bedrijfswaarde, de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de desbetreffende eigenaar vertegenwoordigt. Als een incourante onroerende zaak bij een ander dan de eigenaar in gebruik is, zoals hier het geval, is de bedrijfswaarde de waarde die de onroerende zaak voor de eigenaar heeft.Exploitatieresultaten van de gebruiker zijn dan niet van belang, zo heeft de Hoge Raad op 12 april 2024beslist. Belanghebbende stelt dan ook terecht dat de bedrijfswaarde moet worden bepaald vanuit het perspectief van de eigenaar. Dit brengt mee dat de kasstromen van de huurder niet in aanmerking mogen worden genomen bij de berekening van de bedrijfswaarde.
15. Niet in geschil is dat sprake is van een incourante onroerende zaak die
door de eigenaaruitsluitend in de commerciële sfeer wordt gebezigd. Daarom kan – anders dan de heffingsambtenaar heeft gesteld – de gecorrigeerde vervangingswaarde niet hoger worden gesteld dan de bedrijfswaarde. Dat is de waarde die de onroerende zaak in economische zin voor de huidige eigenaar vertegenwoordigt.Dat de huurder ook niet-commerciële activiteiten verricht, is niet van belang.
16. Gelet hierop komt de rechtbank toe aan de vraag of de bedrijfswaarde lager is dan de vastgestelde waarde. De bewijslast ter zake van deze door haar geponeerde stelling rust op belanghebbende.
Is sprake van een lagere bedrijfswaarde?
17. Belanghebbende gaat voor het bepalen van de bedrijfswaarde allereerst uit van het eigen aankoopcijfer, omdat, zo begrijpt de rechtbank, dit de waarde is conform het tweede lid van artikel 17 van de Wet WOZ en op grond van vaste jurisprudentie bij een onroerende zaak die uitsluitend commercieel wordt uitgebaat de gecorrigeerde vervangingswaarde niet hoger kan zijn dan de waarde van die zaak in het economisch verkeer, waarbij rekening dient te worden gehouden met de ficties van volle en onmiddellijke ingebruikname van de zaak. Voor het bepalen van de door haar voorgestane waarde heeft zij de door haar betaalde koopsom gecorrigeerd naar de leegwaarde. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij de koopovereenkomst van de onroerende zaak en de bijbehorende leveringsakte overgelegd.
Belanghebbende heeft daarnaast de bedrijfswaarde van de onroerende zaak onderbouwd met een berekening op basis van de huurwaardekapitalisatiemethode (hwk-methode). De uitkomst van deze berekening bevestigt haar onderbouwing van de waarde op basis van de koopsom. Bij de berekening is rekening gehouden met alle daadwerkelijke huuropbrengsten en niet alleen met de opbrengst van de huur door [clubnaam] , zo voert zij aan.
18. De heffingsambtenaar stelt dat de koopsom en de huursom niet marktconform zijn, de huur op de waardepeildatum onbekend is en onduidelijk is hoe rekening is gehouden met exploitatiekosten en leegstand. Ook zijn volgens hem de inkomsten uit evenementen niet meegerekend en houdt belanghebbende geen rekening met de kasstroom uit toekomende jaren.
19. Nog los van het antwoord op de vraag of de bedrijfswaarde (de waarde in het economische verkeer voor de eigenaar zelf) gelijk is aan de waarde in het economische verkeer voor een derde, zoals belanghebbende kennelijk meent, overweegt de rechtbank als volgt.
20. Uit de onder 4 aangehaalde koopovereenkomst leidt de rechtbank af dat de koopsom van de onroerende zaak niet op de vrije markt tot stand is gekomen en dat daarnaast niet aannemelijk is dat de waarde in het economisch verkeer voor belanghebbende overeenkomt met de koopsom, gelet op de risico’s die hij volgens de koopakte op zich heeft genomen.
21. De rechtbank wijst met name op de onderdelen a, b en c van de koopovereenkomst. Hieruit komt naar voren dat het om een faillissementsverkoop gaat en dat bij het bepalen van de koopsom rekening is gehouden met de omstandigheid dat de verkoper beperkte garanties af kan geven en slechts in zeer beperkte mate risico's of verplichtingen op zich kan en zal nemen. Verder is hier vermeld dat bij eventuele gebreken verhaal niet mogelijk is en dat de verkoper niet de gebruikelijke bij eigenaren aanwezige kennis over de staat van het verkochte bezit. De door belanghebbende genoemde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdambrengt in het voorgaande geen verandering.
22. Uit artikel 21, eerste lid, van de koopovereenkomst volgt bovendien dat de verkoper en belanghebbende voorbij gaan aan het recht van eerste koop van de onroerende zaak van de huurder van de onroerende zaak, [huurder] en dat alle risico’s en aansprakelijkheden van de in verband hiermee door belanghebbende in dit artikellid genoemde afgegeven vrijwaring aan de koper uitsluitend op belanghebbende rusten. De rechtbank leidt uit deze bepaling af dat de onroerende zaak niet op de vrije markt is aangeboden. De invloed van deze bepaling op de koopsom is niet gekwantificeerd door belanghebbende, hoewel dit wel op haar weg had gelegen. Het eigen aankoopcijfer is daarom niet bruikbaar voor het bepalen van de marktwaarde. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat bij het vaststellen van de koopsom met het risico van aansprakelijkstelling door de huurder rekening is gehouden. Dat, zoals belanghebbende nog heeft opgemerkt, het in genoemd artikel 21, eerste lid, vermelde recht van eerste koop is vervallen, doet aan het voorgaande niets af.
Waardering volgens hwk-methode
23. De berekening van belanghebbende middels de hwk-methode is gebaseerd op de hoogte van de huur(inkomsten) in 2018. De huursommen (ter zake van zowel de huur als de onderhuur) over het jaar 2021 zijn niet bekend. Gelet op de betwisting van de (hoogte van de) huursom(men) door de heffingsambtenaar, rust de bewijslast ter zake op belanghebbende. Zij stelt wel dat de huur marktconform is, maar de onderliggende overeenkomst dateert uit 2003 en de huur is naderhand nog een keer gewijzigd in 2012 op een voor de rechtbank niet-inzichtelijke wijze. De toegepaste indexering is ook niet inzichtelijk. En al is de huur jaarlijks marktconform geïndexeerd, zoals belanghebbende stelt, dat betekent nog niet dat daarmee aannemelijk is dat de door belanghebbende gehanteerde huur de huurwaarde op de waardepeildatum representeert. Een geïndexeerde huur is immers nog steeds gebaseerd op de situatie ten tijde van het van aangaan van de huurovereenkomst en ziet niet op die rond de waardepeildatum geldende marktsituatie. De daadwerkelijke huur kan in dit geval daarom niet als uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van de waarde middels de hwk-methode.
24. Een bedrijfswaardeberekening op basis van de aan belanghebbende als eigenaar toekomende huurstromen en overige kasstromen is niet ingebracht.
25. Dat het op dit moment slecht met [clubnaam] gaat, ziet niet op de situatie op de waardepeildatum en is ook overigens niet door belanghebbende aannemelijk gemaakt. De rechtbank merkt hierbij op dat belanghebbende voorbijgaat aan de omstandigheid dat tussen belanghebbende en onderhuurder [clubnaam] nog een vennootschap (huurder van belanghebbende/verhuurder aan [clubnaam] ) is geplaatst.Belanghebbende maakt niet duidelijk en onderbouwt daarmee onvoldoende hoe een eventuele malaise bij [clubnaam] op de waardepeildatum doorwerkt naar de waarde van het stadion voor belanghebbende. Belanghebbende heeft haar stellingen op dit punt niet onderbouwd.
26. Belanghebbende is dus niet in haar bewijslast geslaagd. Omdat de gecorrigeerde vervangingswaarde zoals de heffingsambtenaar heeft ingebracht als zodanig verder niet is betwist en de rechtbank ook anderszins geen reden ziet om deze niet te volgen, heeft de heffingsambtenaar aan de nog steeds op hem rustende bewijslast dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, voldaan.
27. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de onroerende zaak en de aanslag niet te hoog vastgesteld. Het beroep is dus ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
28. De rechtbank beoordeelt ambtshalve of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat daarvoor uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.
29. De Staat heeft afgezien van het voeren van verweer.
30. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 28 september 2022. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank overschrijdt de termijn van twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is met twee maanden overschreden. Dit betreft een vergoedingstermijn van één keer een half jaar en betekent een schadevergoeding van € 500. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar dateert van 9 december 2022. De overschrijding komt geheel voor rekening van de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen om een bedrag van € 500 aan schadevergoeding aan belanghebbende te betalen.