In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarden van een onroerende zaak, een voetbalstadion, voor de jaren 2015, 2016 en 2017. De belanghebbende, een vennootschap, was in geschil met de heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar over de vastgestelde waarden en de bijbehorende onroerendezaakbelastingen (OZB). De heffingsambtenaar had de waarde van het stadion vastgesteld op respectievelijk € 50.220.000, € 49.389.000 en € 48.561.000, maar na bezwaar waren deze waarden verlaagd. De rechtbank had de WOZ-waarden verder verlaagd, maar de belanghebbende was van mening dat de waarden nog te hoog waren vastgesteld en ging in hoger beroep.
Het Hof oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de exploitatie van het stadion met het uitsluitende doel was om winst te behalen, en dat de bedrijfswaarde van het stadion moest worden gehanteerd in plaats van de gecorrigeerde vervangingswaarde. Het Hof concludeerde dat de waarde van het stadion voor de jaren 2015, 2016 en 2017 moest worden vastgesteld op € 15.000.000, wat leidde tot een aanzienlijke verlaging van de OZB. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. Deze uitspraak benadrukt het belang van de bedrijfswaarde bij de waardering van onroerende zaken in de commerciële sfeer, vooral wanneer het gaat om incourante objecten zoals een voetbalstadion.