ECLI:NL:RBGEL:2024:712

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
AWB-21_4221
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering aan werknemer met gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WGA-uitkering aan werknemer door het UWV. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen van het UWV, ondanks het ontbreken van fysiek spreekuurcontact, voldoende zorgvuldig hebben gehandeld. De primaire verzekeringsarts, E. van der Meulen, heeft telefonisch contact gehad met de werknemer en zijn zoon, en heeft relevante medische informatie van behandelaars betrokken in zijn beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de situatie van de werknemer, die bedlegerig was, niet duurzaam was op de datum in geding, en dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat er geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiseres stelde dat er geen medisch substraat voor de bedlegerigheid was, maar de rechtbank oordeelt dat de medische rapporten voldoende onderbouwing bieden voor de conclusie van de verzekeringsartsen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het UWV wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: S.G. Azimullah),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M.S. Winkel).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats 2] , werknemer
(gemachtigde: mr. O. Sahin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan [derde-partij] (werknemer) met ingang van 12 oktober 2020 (datum in geding).
1.1.
Het UWV heeft deze uitkering met het besluit van 15 april 2021 toegekend. Met het bestreden besluit van 3 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de toekenning van de uitkering gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Werknemer heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres S.G. Azimullah en [eiseres] , alsmede de gemachtigde van het UWV en de gemachtigde van werknemer.

Totstandkoming van het besluit

2. Werknemer heeft sinds 1 mei 2006 bij eiseres gewerkt als internationaal vrachtwagenchauffeur gedurende gemiddeld 40 uur per week. Op 15 oktober 2018 is hij voor dit werk uitgevallen.
2.1.
Aan het bestreden besluit liggen de volgende medische onderzoeken ten grondslag. In het kader van de WIA-beoordeling heeft de primaire verzekeringsarts (primaire va) E. van der Meulen een onderzoek ingesteld en werknemer (via zijn zoon) telefonisch gesproken op 4 december 2020. Volgens Van der Meulen heeft werknemer vanwege bedlegerigheid geen benutbare mogelijkheden (GBM) op de datum in geding, maar is deze situatie niet duurzaam.
In bezwaar heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b) M. Postma op 12 juli 2021 dossieronderzoek verricht, gerapporteerd en zich achter de conclusies van de primaire va geschaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan werknemer. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat werknemer geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met eiseres. Om te voorkomen dat deze alsnog kennis neemt van zijn medische gegevens wordt in het navolgende daarom, in overeenstemming met de wens van werknemer, indien mogelijk, alleen in algemene termen over zijn gezondheidssituatie gesproken.
4. Het beroep slaagt niet
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
5. Eiseres stelt dat aan de medische adviezen van het UWV geen feitelijk medisch onderzoek door de primaire va en de va b&b vooraf is gegaan. De rechtbank begrijpt deze grond aldus dat werknemer ten onrechte niet op een fysiek spreekuur is gezien en lichamelijk is onderzocht. Volgens eiseres voldoet het medisch onderzoeksverslag niet aan de kwaliteitseisen van artikel 4 en meer in het bijzonder het eerste lid, onderdeel c en het tweede lid van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (SB).
5.1.
Uit de dossierstukken blijkt dat de primaire va telefonisch met (de zoon van) werknemer heeft gesproken en dat de va b&b dossieronderzoek heeft verricht. Door het UWV is niet weersproken dat geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgehad.
5.2.
Uit de rechtspraak volgt dat, waar in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de bezwaarfase een betrokkene tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden gezien. [1] De rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) stelt niet de voorwaarde dat er tijdens het spreekuurcontact een lichamelijk onderzoek moet worden verricht. Uit de hiervoor genoemde rechtspraak (rechtsoverweging 5.3.) volgt dat als er geen lichamelijk onderzoek is verricht, dit nog niet betekent dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was.
Zoals de CRvB heeft overwogen in de uitspraak van 16 maart 2023 [2] , zal een spreekuur meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn zoals bedoeld in de uitspraak van 23 juni 2021. [3] Bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn.
Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd. [4]
Uit de hiervoor genoemde rechtspraak volgt dat aan twee voorwaarden moet worden voldaan, namelijk dat het telefonisch verrichte spreekuur voldoende zorgvuldig is en dat de va b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom is afgezien van het verrichten van een lichamelijk onderzoek. De rechtbank zal beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het door de primaire va Van der Meulen verrichte onderzoek voldoende zorgvuldig is. Uit het rapport van Vermeulen blijkt voldoende dat het verrichten van lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde zal hebben en alleen kan worden verricht als dat realiter ook mogelijk is. Tijdens het telefonische spreekuur heeft Van der Meulen gesproken met werknemer, waarbij, gelet op de taalbarrière, de zoon van werknemer vertaalde. Van der Meulen heeft recente informatie van de huisarts, de neuroloog, de revalidatieartsen de fysiotherapeut opgevraagd, ontvangen en gemotiveerd in de beoordeling betrokken. Van der Meulen heeft het door revalidatiearts Cremers op 30 juli 2020 verrichte lichamelijk onderzoek beschreven. Omdat dit lichamelijk onderzoek vrij kort voor de datum in geding is verricht ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de primaire va aspecten van de gezondheidstoestand van werknemer heeft gemist. Va b&b Frenay heeft er is een rapport van 25 juli 2023 op gewezen dat er sprake was van een consistent verhaal, wat consistent was met de gegevens van de behandelaars, die ook een consistent beeld van werknemer beschreven. De rechtbank voegt hieraan toe dat de bedlegerigheid van werknemer in meerdere verslagen van de behandelaars wordt beschreven en dat werknemer kort voor de datum in geding per ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank oordeel dat een fysiek spreekuurcontact geen reële mogelijkheid was en reeds om die reden geen toegevoegde waarde had. Daarom acht de rechtbank het afzien van een − fysiek − spreekuurcontact niet onzorgvuldig. De grond van eiseres dat niet voldaan is aan de kwaliteitseisen van het SB slaagt dan ook niet.
5.4.
De rechtbank leest in de rapporten van de va b&b geen motivering waarom in dit geval is afgezien van een fysiek spreekuurcontact, terwijl eiseres hiertegen zowel in bezwaar als in beroep gronden heeft aangevoerd. Dit betekent dat het bestreden besluit niet tot stand is gekomen overeenkomstig de vereisten die de rechtspraak stelt (zie hiervoor onder 5.2.). Het UWV heeft geen volledige heroverweging op de grondslag van het bezwaar verricht, zoals artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorschrijft. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek in de zin van artikel 7:12 van de Awb. Omdat het, mede gelet op wat onder 5.2 en 5.3 is vermeld aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld, zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van het motiveringsgebrek passeren.
Het stappenplan beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen
6. Volgens eiseres hebben de verzekeringsartsen ten onrechte niet het stappenplan behorend bij het Beoordelingskader duurzaamheid van arbeidsbeperkingen gevolgd.
6.1.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat het niet zetten van alle stappen van het beoordelingskader niet in strijd is te achten met de eisen die zijn te stellen aan een besluitvorming als dit in een concreet geval heeft geleid tot een besluit dat is voorzien van een deugdelijke motivering. Het beoordelingskader is een hulpmiddel ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. [5]
Van der Meulen schrijft dat de toestand van werknemer is te veranderen met graded activity, zoals uit de informatie van de behandelaars blijkt.
Va b&b schrijft in haar rapport van 1 november 2021 dat er geen sprake is van evidente fysieke dan wel psychische aandoeningen, dus geen evidente schade, zodat er geen enkele reden is om blijvende beperkingen aan te nemen. De bedrijfsarts gaf ook al aan dat herstel voor het eigen werk verwacht wordt met de juiste behandelaanpak. Met deze aanpak moet werknemer binnen één jaar weer in staat zijn tot normaal functioneren en zeker voor werk als lange afstandchauffeur, omdat hij dan ook weg is uit het onderhoudend thuissysteem.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen hiermee voldoende hebben gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De omstandigheid dat aan werknemer inmiddels door het UWV alsnog per 4 april 2023 een IVA-uitkering wordt verstrekt, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dat niet met zich brengt dat de door de va b&b aangegeven verwachting die ten tijde in dit geding van belang bestond, voor onjuist moet worden gehouden. [6]
Geen benutbare mogelijkheden (GBM)
7. Eiseres stelt dat de verzekeringsartsen ten onrechte uit zijn gegaan van een situatie van GBM. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de artsen van het UWV geen medisch substraat voor de klachten hebben gevonden en ook geen diagnoses hebben benoemd. Volgens eiseres had het dan ook veel meer voor de hand gelegen om vast te stellen dat er geen sprake is van ziekte of gebrek.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze grond niet slaagt. Op grond van artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, van het SB is sprake van GBM indien de betrokkene bedlegerig is. De behandelend neuroloog, revalidatiearts en fysiotherapeut benoemen in hun informatie van vrij kort voor de datum in geding allen een situatie van bedlegerigheid. Ook de huisarts schrijft in een brief van 12 maart 2021 dat er sprake is van een imponerend beeld van heftige pijnsensitatie, leidend tot aanvankelijk immobiliteit en bedlegerigheid. Werknemer heeft tijdens het telefonisch spreekuur met de primaire va de bedlegerigheid bevestigd
Van der Meulen wijst erop dat het medische beeld duidelijk is geworden middels een diagnostische opname en dat er nu heel langzaam vergroting is van de actieradius middels fysiotherapie thuis. Daarom kan er per einde wachttijd slechts een situatie worden aangenomen van GBM. Va b&b Postma heeft in haar rapport van 12 juli 2021 uitgelegd dat er degeneratieve afwijkingen onder in de rug zijn aangetoond, maar dat deze het heftige pijngedrag met inactiviteit niet kunnen verklaren. Objectieve afwijkingen die bedlegerigheid noodzakelijk maken ontbreken, maar het traject van onderzoeken en de inactiviteit om pijn te vermijden hebben tot sensitisatie geleid, wat objectiveerbaar is bij specifiek onderzoek van de hersenen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze uitleg te twijfelen, zodat eiseres niet kan worden gevolgd dat er geen sprake is van ziekte of gebrek. De rechtbank heeft hierbij mede betrokken dat voor de stelling van eiseres dat de UWV-artsen geen diagnoses hebben benoemd, in de stukken geen aanknopingspunten worden gevonden. Va b&b Frenay benoemt in haar rapport van 1 november 2021 meerdere diagnoses.
8. Volgens eiseres hebben de verzekeringsartsen ten onrechte nagelaten om een tweede – fictieve – Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op te stellen, met daarin opgenomen alleen de blijvende beperkingen.
8.1.
De rechtbank begrijpt deze grond zo, dat eiseres hiermee verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2014. [7] De va b&b heeft in haar rapport van 12 juli 2021 aangegeven dat het opstellen van een dergelijke FML niet goed mogelijk is, omdat nog zeer onduidelijk is wat de resultaten zullen zijn van een langere fysiotherapeutische revalidatie thuis. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze uitleg van Postma te twijfelen en overweegt aanvullend als volgt. De situatie van werknemer is niet vergelijkbaar met de situatie die speelde in de uitspraak van 25 juli 2014. In deze uitspraak kon namelijk, anders dan in de situatie van werknemer, wel een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen duurzame en niet duurzame beperkingen. Bij gebrek aan medisch substraat (zie bijvoorbeeld het rapport van va b&b Frenay van 1 november 2021, het anatomisch substraat voor de bedlegerigheid ontbreekt) is er in de situatie van werknemer geen reden om een deel van de beperkingen op de datum in geding als duurzaam aan te merken op grond waarvan het UWV een tweede FML had moeten op te stellen en nadien een arbeidskundig onderzoek had moeten instellen. [8] Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om te bepalen dat het UWV eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden en om het UWV in de proceskosten van eiseres te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van artikel 1 onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (een punt voor het indienen van het beroepschrift, een punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Van andere kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 360 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1760, r.o. 5.1.
4.Uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104, r.o. 4.3.5.
5.Uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
6.Uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1158, r.o.4.6.
8.Uitspraak van 3 januari 2024, ECLI:NL:2024:24.