In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant. Appellant, die zich op 19 augustus 2019 ziek meldde, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant in het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) beoordeeld en geconcludeerd dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beslissing dat appellant per 18 september 2020 geen recht meer had op ziekengeld.
De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd waren. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat het telefonisch was uitgevoerd en hij niet fysiek was gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft ook zijn psychische klachten en de gevolgen daarvan voor zijn arbeidsgeschiktheid benadrukt.
De Raad heeft echter geoordeeld dat het onderzoek, ondanks de telefonische uitvoering, zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychosociale problematiek van appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen en bevestigd dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.