ECLI:NL:RBGEL:2024:3465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
10274449
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagden over onrechtmatige daad en schadevergoeding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van effectenlease, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eisende partij, DEXIA, vorderde een verklaring voor recht dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot twee leaseovereenkomsten en dat zij niets meer aan de gedaagden verschuldigd is. De gedaagden, die gezamenlijk als [gezamenlijk eisers] worden aangeduid, voerden verweer en stelden dat DEXIA onrechtmatig had gehandeld door hen als cliënten te accepteren zonder de benodigde vergunning voor advisering te hebben. De rechtbank oordeelde dat DEXIA inderdaad onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon, die de gedaagden adviseerde, niet over de vereiste vergunning beschikte. De rechtbank wees de vorderingen van DEXIA in conventie af en verklaarde voor recht dat DEXIA onrechtmatig had gehandeld. Tevens werd DEXIA veroordeeld tot schadevergoeding aan de gedaagden, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Deze uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenlease en de verantwoordelijkheden van aanbieders van financiële producten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10274449 EL 23-7
vonnis van de kantonrechter van 30 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde 1] ,
en
[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna afzonderlijk Dexia, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en gezamenlijk [gezamenlijk eisers] (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 december 2022;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek tevens conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek tevens conclusie van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] is de moeder van [gedaagde 1] . De echtgenote van [gedaagde 1] is [naam] .
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] ( [gezamenlijk eisers] ) hebben de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst I.) ondertekend waarop zij als lessee stonden vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
39282301
13-06-2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
2.1.1.
[gedaagde 1] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: overeenkomst II.) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
II.
39282302
13-06-2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening en een aangepast financieel overzicht (productie 6 bij repliek/antwoord) opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
16-03-2006
- € 820,50
Ja
II.
16-03-2006
- € 820,50
Ja
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [gezamenlijk eisers] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.446,76 aan maandtermijnen en een bedrag van € 1.641,= wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [gezamenlijk eisers] geen bedrag aan dividenden ontvangen en € 189,53 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
Bij brief van 18 juni 2022 heeft Dexia [gezamenlijk eisers] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Dexia vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten, na betaling van een bedrag van € 1.094,=, vermeerderd met de wettelijke rente, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan [gezamenlijk eisers] verschuldigd is,
[gezamenlijk eisers] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gezamenlijk eisers] voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [gezamenlijk eisers] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gezamenlijk eisers] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [gezamenlijk eisers] van al datgene dat [gezamenlijk eisers] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [gezamenlijk eisers] ,
Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gezamenlijk eisers] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gezamenlijk eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht en afwachten van ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gezamenlijk eisers] verschuldigd, na betaling van een bedrag van € 1.094,=, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans een door deze rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
4.5.
[gezamenlijk eisers] meent nog een vordering op Dexia te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999 of artikel 25 NR 1995. Ook stelt [gezamenlijk eisers] dat Dexia een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Daartoe is in dit geval de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel, gelet op de huidige stand van de jurisprudentie. Voor zover [gezamenlijk eisers] zich erop beroept dat nog verdere jurisprudentie moet worden afgewacht, wordt hij daarin niet gevolgd.
verjaring
4.7.
Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gezamenlijk eisers] inmiddels is verjaard. Dit verweer wordt niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.8.
[gezamenlijk eisers] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.9.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gezamenlijk eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gezamenlijk eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gezamenlijk eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [gezamenlijk eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gezamenlijk eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.10.
[gezamenlijk eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In deze zaak gaat het om [gedaagde 1] die – op advies van een financieel adviseur van [naam 2] -, de [naam 3] (hierna: de adviseur) twee AEX Plus Effect overeenkomsten met vooruitbetaling heeft afgesloten bij Bank Labouchere. [gedaagde 1] werd al jarenlang (financieel) geadviseerd door van [naam 2] . De(ze specifieke) adviseur kwam zeer regelmatig bij [gedaagde 1] thuis op bezoek om allerhande zaken door te nemen (waaronder fiscale kwesties, verzekeringen, hypotheekgarantie etc.) en omdat het in de loop der tijd een kennis van [gedaagde 1] was geworden. Op enig moment kwam de adviseur bijna wekelijks op bezoek. De adviseur heeft zich immer gepresenteerd als zijnde een onafhankelijke en deskundig financieel adviseur, die in het belang van [gedaagde 1] handelende. Bij een van de bezoeken van de adviseur aan huis, gaf [gedaagde 1] aan dat zijn echtgenote een beëindigingsvergoeding van haar werk had ontvangen, toen ze daar vertrok. De wens was om dit bedrag goed weg te zetten voor hun pensioen. De adviseur gaf aan nu een heel mooi product te hebben, een soort winstverdubbelaar. Tijdens dit gesprek waren de echtgenote van [gedaagde 1] en zijn (zelfstandig elders wonende) moeder aanwezig. De adviseur was (door alle eerdere adviezen en gesprekken) op de hoogte van de financiële situatie en de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde 1] . De adviseur adviseerde [gedaagde 1] en zijn echtgenote om, in hun situatie, gezamenlijk een AEX Plus Effect overeenkomst met vooruitbetaling aan te gaan. De afkoopsom werd dan ineens ingelegd, waarbij zelfs nog korting werd verkregen, en verder zou het geld zelf zijn werk doen, op een fiscaal gunstige wijze. De adviseur toonde prognosevoorbeelden uit het verleden die onverkort zeer rendabel waren. [gedaagde 1] vroeg of er geen risico’s aanzaten, maar dat was volgens de adviseur niet het geval. De adviseur gaf aan zelf ook AEX Plus overeenkomsten te hebben afgesloten, omdat dit een prima product was en veel rendabeler dan het geld op de bank laten staan. Binnen een paar jaar werd het bedrag namelijk verdubbeld. De moeder van [gedaagde 1] , eveneens (eerst zijdelings) bij het gesprek aanwezig, gaf aan dat ook wel te willen. Zij had een behoorlijk bedrag gespaard om haar droomreis naar Israël te kunnen verwezenlijken. De adviseur informeerde daarop naar haar persoonlijke financiële omstandigheden en wensen. De moeder van [gedaagde 1] gaf aan 5000 gulden te hebben gespaard voor de reis. Haar spaardoel was om dit bedrag te vergroten en daardoor langer en meer te kunnen reizen. Daarop gaf de adviseur aan, dat ook voor haar (de moeder van [gedaagde 1] ) de AEX Plus Effect met vooruitbetaling geschikt was, om haar spaardoel te verwezenlijken. Hij adviseerde om dan een overeenkomst samen met [gedaagde 1] aan te gaan, omdat dit fiscaal voordeliger was. De adviseur heeft de rendementen van de AEX Plus Effect overeenkomsten zeer rooskleurig aan [gedaagde 1] voorgeschoteld. Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve rendementen, en over tegenvallende resultaten is in het geheel niet gesproken. De adviseur heeft [gedaagde 1] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Als [gedaagde 1] had geweten van deze risico’s, had hij deze overeenkomsten niet afgesloten. [gedaagde 1] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [gedaagde 1] vertrouwde volledig op de deskundigheid van de adviseur en heeft het advies opgevolgd. De adviseur heeft de ingevulde aanvraagformulieren bij een opvolgend huisbezoek aan [gedaagde 1] ter ondertekening afgegeven. Zijn echtgenote en moeder waren er op dat moment niet, dus [gedaagde 1] gaf aan alle handtekeningen te zullen verzamelen. Toen de adviseur opnieuw bij [gedaagde 1] thuis langskwam, heeft hij de ondertekende aanvraagformulieren weer meegenomen. De adviseur heeft het aanvraagformulier vervolgens naar Bank Labouchere toegezonden. De contracten heeft [gedaagde 1] per post ontvangen.
4.11.
[gezamenlijk eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, voor zover van belang, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- twee kopieën van het aanvraagformulier Effecten Lease van 6 juni 2000 op naam van [gedaagde 1] en [gezamenlijk eisers] , respectievelijk voorzien van de handgeschreven contractnummers 39282301 en 39282302 en de naam van adviseur [naam 3] en waarop ATP-nummer 733 is ingevuld,
- twee kopieën van de overeenkomst AEX Plus Effect Vooruitbetaling van 13 juni 2000 met contractnummers 39282301 en 39282302, beide voorzien van het adviseursnummer:
ATP00733- [naam 2].
4.12.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gezamenlijk eisers] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [gezamenlijk eisers] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [gezamenlijk eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [gezamenlijk eisers] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.13.
[gezamenlijk eisers] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gezamenlijk eisers] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [5] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gezamenlijk eisers] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [gezamenlijk eisers] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomsten is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [gezamenlijk eisers] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gezamenlijk eisers] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gezamenlijk eisers] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [gezamenlijk eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gezamenlijk eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [gezamenlijk eisers]
4.15.
De door [gezamenlijk eisers] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [gezamenlijk eisers] heeft gehandeld door [gezamenlijk eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gezamenlijk eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [gezamenlijk eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
conclusie4.16. Uit het voorgaande volgt dat [gezamenlijk eisers] niets meer aan Dexia is verschuldigd en dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gezamenlijk eisers] is verschuldigd. Wat Dexia nog wel aan [gezamenlijk eisers] is verschuldigd, kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [gezamenlijk eisers] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Niet in geschil is dat het fiscale voordeel € 189,53 bedraagt.
In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.17.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [gezamenlijk eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
4.18.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia in conventie afgewezen.
proceskosten
4.19.
Omdat [gezamenlijk eisers] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [gezamenlijk eisers] gevallen. De proceskosten van [gezamenlijk eisers] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 677,50 (2,5 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 812,50.

5.De beslissing

De kantonrechter
in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [gezamenlijk eisers] heeft gehandeld door [gezamenlijk eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [gezamenlijk eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [gezamenlijk eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [gezamenlijk eisers] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.16.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gezamenlijk eisers] tot en met heden worden vastgesteld op € 812,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gezamenlijk eisers] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FB
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.