Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en tot de juiste hoogte is opgelegd Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
12. Belanghebbende is van mening dat het verlies aftrekbaar is omdat sprake is van een bron van inkomen. Belanghebbende heeft onderzoek gedaan naar de haalbaarheid van het minen van Bitcoin en geïnvesteerd in 30 mining-computers. Het verwachte rendement was positief, maar vanwege oplichting door [persoon A] zijn nooit uitkeringen ontvangen.
13. De inspecteur is van mening dat geen sprake is van een onderneming omdat belanghebbende geen (eigen) arbeid en kennis heeft ingezet. Het beheer over de computers is uitbesteed aan een derde. Mocht toch sprake zijn van een onderneming, dan is de inspecteur subsidiair van mening dat rekening moet worden gehouden met een toekomstige door belanghebbende te ontvangen schadevergoeding.
14. Niet in geschil is dat belanghebbende voor een bedrag van € 140.653 heeft geïnvesteerd in computers, en dat belanghebbende die computers nooit geleverd heeft gekregen. Evenmin is in geschil dat belanghebbende is opgelicht door [persoon A] .
15. De rechtbank overweegt als volgt. Wil sprake zijn van een in box 1 van de inkomstenbelasting te belasten bron van inkomen dan dient aan drie criteria te zijn voldaan, te weten; deelname aan het economisch verkeer, voordeel beogen, en dit voordeel moet ook redelijkerwijs te verwachten zijn.De inspecteur heeft niet betwist dat belanghebbende deelnam aan het economisch verkeer, en dat hij voordeel beoogde. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd de mogelijkheid opengehouden dat eind 2017 sprake was van een objectieve voordeelsverwachting. De koers van de Bitcoin was toen dermate hoog dat het minen lucratief was. Verder heeft de inspecteur in het verweerschrift (bladzijde 18) met zoveel woorden gesteld
‘In dat geval kan met recht worden gesteld dat sprake is van een bron van inkomen’. Nu ook belanghebbende heeft betoogd dat sprake is van een bron van inkomen, zijn partijen het over de bronvraag in wezen eens - wat daar verder ook van zij. Voor de behandeling van dit geschil neemt de rechtbank dus als uitgangspunt dat sprake is van een bron van inkomen. De te beantwoorden vervolgvraag is welke bron van inkomen van toepassing is: winst uit onderneming (WUO) of resultaat uit overige werkzaamheden (ROW).
16. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven zich (ook) te kunnen verenigen met de kwalificatie ROW.
17. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven zich (ook) niet te kunnen verenigen met de kwalificatie ROW en erop gewezen dat het element arbeid ontbreekt.
18. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat de kwalificatie WUO niet van toepassing is omdat geen sprake is van een organisatie van arbeid en kapitaal. Nu moet worden aangenomen dat sprake is van een bron van inkomen, kwalificeren de activiteiten van belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank als ROW. Dat de hoeveelheid arbeid die belanghebbende zich heeft getroost mogelijkerwijs gering is, doet niet af aan deze kwalificatie. Dit punt is namelijk van ondergeschikt belang.
19. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de subsidiaire stelling van de inspecteur, inhoudende dat rekening moet worden gehouden met een toekomstige schadevergoeding, niet slaagt. Die stelling is door de inspecteur namelijk niet cijfermatig onderbouwd en evenmin voorzien van een inschatting van de kans op succes. Een en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat het door belanghebbende behaalde negatieve resultaat uit overige werkzaamheden nader bepaald dient te worden op € 142.104 (€ 122.210 plus de MKB-winstvrijstelling van € 19.894). De MKB-winstvrijstelling is namelijk niet van overeenkomstige toepassing verklaard voor de categorie ROW. Dit betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende nader dient te worden vastgesteld op negatief € 22.605 (€ 119.499 minus € 142.104). De rechtbank gaat ervan uit dat de inspecteur met het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 ook een verliesbeschikking van nihil heeft vastgesteld.Het verlies uit werk en woning moet worden vastgesteld op € 22.605.
20. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de aanslag zal worden verminderd tot nihil, zal de rechtbank de belastingrentebeschikking vernietigen.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
21. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling van het geschil in eerste aanleg.
22. De inspecteur heeft ter zitting betoogd dat er reden is een vergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende toe te kennen.
23. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van belanghebbende uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van
19 februari 2016.Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.
24. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op
7 december 2021. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) drie maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) drie maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat een keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 500. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur dateert van 18 augustus 2022. De periode gelegen tussen 7 december 2021 en
22 augustus 2022 is (afgerond) twee maanden langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor de inspecteur. De inspecteur moet daarom van de totale schadevergoeding een bedrag betalen van twee maanden gedeeld door drie maanden keer € 500 is € 333. De Staat moet de rest betalen, dus € 167. De rechtbank zal de inspecteur en de Staat veroordelen om deze bedragen aan belanghebbende te betalen.