ECLI:NL:RBGEL:2024:1329

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van aanvraag voor meerzorg op grond van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen de toewijzing van haar aanvraag voor meerzorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) beoordeeld. Eiseres, een zorgverlener, had een aanvraag voor meerzorg ingediend voor de periode van 17 mei 2022 tot en met 16 november 2023 ten behoeve van een verzekerde, [persoon]. Het zorgkantoor had deze aanvraag toegewezen, maar eiseres heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld zonder de benodigde machtiging van de wettelijk vertegenwoordigers van de verzekerde. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar belangen niet rechtstreeks door het bestreden besluit worden geraakt. De rechtbank verwijst naar artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat alleen degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Aangezien eiseres geen machtiging had om namens de verzekerde op te treden, is haar beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor meerzorg en de bijbehorende financiële aspecten. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3325

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. de Boer),
en

[het zorgkantoor] , het zorgkantoor

(gemachtigden: mr. Z. de Jong, [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toewijzing van haar aanvraag voor meerzorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ten behoeve van [persoon] , voor de periode van 17 mei 2022 tot en met 16 november 2023.
1.1.
Het zorgkantoor heeft deze aanvraag met het besluit van 25 januari 2023 toegewezen. Met het bestreden besluit van 1 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is het zorgkantoor bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het zorgkantoor heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het zorgkantoor. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. In de schorsingsbeslissing van 13 december 2023 is eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een machtiging te overleggen van de ouders van [persoon] .
1.4.
Met zijn brief van 13 december 2023 heeft de gemachtigde van eiseres een machtiging van de ouders van [persoon] overgelegd. Daarin machtigen zij, als wettelijk vertegenwoordigers van [persoon] , eiseres om namens [persoon] beroep in te stellen en de beroepsprocedure te behandelen tegen het bestreden besluit van 1 mei 2023. De machtiging ziet op de aangevraagde meerzorg voor de periode 1 januari 2022 tot en met 16 november 2023. In deze brief van 13 december 2023 heeft eiseres zich wel op het standpunt gesteld dat zij zelf belanghebbende is in het beroep. [1]
1.5.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven op een nadere zitting gehoord te willen worden, heeft de rechtbank, met haar brief van 12 januari 2024, het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. [persoon] , geboren op [geboortedatum] , is bekend met diverse medische problemen. Sinds 31 oktober 2021 woont hij in [naam verblijf] (onderdeel van eiseres). De eerste weken heeft [persoon] gewoond in een kleinschalige en open woonvoorziening voor kinderen met autisme en gedragsproblemen. Hij is sinds 17 november 2021 woonachtig in een ander pand in [naam verblijf], waarin hij in een open setting intensieve begeleiding krijgt. [persoon] is sinds 30 oktober 2021 op grond van de Wlz geïndiceerd met indicatie VG7 ((besloten) wonen met zeer intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering). Het verblijf bij eiseres van [persoon] is in de vorm van 100% zorg in natura (zin). Hij wordt begeleid door een zorgteam.
2.1.
Eiseres heeft een aanvraag meerzorg 2022 ingediend bij het zorgkantoor ten behoeve van [persoon] . Vervolgens is het zorgkantoor overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
3. Met het besluit van 25 januari 2023 heeft het zorgkantoor ingestemd met het beschikbaar stellen van extra middelen in de periode van 17 mei 2022 tot en met 16 november 2023. Voor de dagprestatie geldt het tarief van € 152,81 tot en met 31 december 2022 en vanaf 1 januari 2023 geldt het tarief van € 165,66.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de toewijzing van de aanvraag voor meerzorg. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is eiseres aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)?
5. Eiseres betoogt – samengevat – dat zij als geadresseerde van het besluit belanghebbende is. Eiseres wordt rechtstreeks geraakt door dit besluit, omdat het bepaalt welke vergoeding zij ontvangt voor de meerzorg die zij heeft geleverd. Dat is daarmee direct bepalend voor haar inkomsten. Ook het zorgkantoor gaat er in het bestreden besluit vanuit dat eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar. Gelet daarop is eiseres ontvankelijk in haar beroep.
5.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, moet sprake zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.
5.2.
In artikel 3.3.1, tweede lid, van de Wlz is bepaald dat de verzekerde die zijn recht op zorg tot gelding wil brengen met zorg in natura, zich daartoe wendt tot een zorgaanbieder met wie de Wlz-uitvoerder waarbij hij is ingeschreven tot dat doel een overeenkomst als bedoeld in artikel 4.2.2 heeft gesloten. Indien er meerdere gecontracteerde zorginstellingen zijn die de verzekerde binnen redelijke termijn de zorg kunnen verlenen waaraan hij behoefte heeft, stelt de Wlz-uitvoerder hem in de gelegenheid uit deze instellingen te kiezen.
5.3.
Artikel 4.2.2, eerste lid, van de Wlz bepaalt dat ter uitvoering van zijn zorgplicht een Wlz-uitvoerder schriftelijke overeenkomsten sluit met zorgaanbieders die zorg kunnen verlenen die ingevolge artikel 3.1.1 verzekerd is.
5.4.
In artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz) is bepaald dat een verzekerde onder bepaalde voorwaarden recht heeft op meer zorg dan waarop hij op grond van het hem geïndiceerde zorgprofiel of zorgzwaartepakket recht heeft, voor zover naar het oordeel van de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg.
5.5.
Artikel 5.1e, eerste lid, van de Rlz bepaalt dat de Wlz-uitvoerder op verzoek van de verzekerde een aanvraag voor meerzorg als bedoeld in artikel 2.2 kan starten, indien de verzekerde een zorgbehoefte heeft waarvan de kosten het bedrag overstijgen dat beschikbaar is na toepassing van de artikelen 5.1 tot en met 5.1d en de verzekerde voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.2, eerste of tweede lid.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze bepaling dat een aanvraag voor meerzorg in de situatie van [persoon] alleen kan worden ingediend door of namens (met een machtiging) zijn wettelijk vertegenwoordiger(s). De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor meerzorg door eiseres zelf, dus zonder machtiging van de ouders van [persoon] , is ingediend. Ook heeft eiseres bezwaar gemaakt en beroep ingesteld zonder dat zij beschikte over een machtiging.
5.7.
De rechtbank is, gelet op vaste rechtspraak van de CRvB, van oordeel dat eiseres niet is aan te merken als belanghebbende. [2] Haar belangen worden niet rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. Voor zover eiseres financiële gevolgen ondervindt door het bestreden besluit, vloeien deze uitsluitend voort uit de contractuele relatie die zij met (de ouders van) [persoon] heeft. Eiseres heeft, los van haar financiële belang, geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang.
5.8.
Gelet op 5.6 en 5.7 had het zorgkantoor de aanvraag van eiseres voor meerzorg niet in behandeling mogen nemen, omdat deze door eiseres op eigen naam was ingediend. Ook had het zorgkantoor het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van 25 januari 2023. Daarom is de rechtbank van oordeel dat zij het beroep, ondanks de aan de rechtbank verstrekte machtiging van de ouders van [persoon] aan eiseres om namens hem beroep in te mogen stellen, niet inhoudelijk kan behandelen.
6. Nu de rechtbank het beroep van eiseres, omdat zij niet is aan te merken als belanghebbende, niet-ontvankelijk verklaart, komt zij niet toe aan de beoordeling van de vraag of de ingangsdatum en het tarief van de toegekende meerzorg juist zijn vastgesteld door het zorgkantoor.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas en mr. F. Ernens, leden, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Daarbij verwijst zij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:669) en pagina 193 van het Voorschrift Zorgtoewijzing.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van 18 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2878), van 23 november 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2461 en ECLI:NL:CRVB:2022:2462), van 12 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:824) en van 15 november 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2172).