ECLI:NL:CRVB:2023:824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
21 / 4429 WLZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging uitspraak en besluit inzake niet-ontvankelijkheid appellante in zorgbudgetkwestie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellante, een zorgaanbieder, was in beroep gegaan tegen een besluit van het zorgkantoor dat het persoonsgebonden budget (pgb) van de budgethouder had ingetrokken. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen procesbelang zou hebben. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk belanghebbende is in deze kwestie. De Raad heeft vastgesteld dat de zorgverlener, in dit geval appellante, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van het zorgkantoor, maar dat dit niet betekent dat appellante geen procesbelang heeft. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het besluit van het zorgkantoor is vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 september 2017 is niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 3.348,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

21.4429 WLZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 november 2021, 20/3185 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam bedrijf] te [woonplaats] (appellante)
[naam B.V.] (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 12 april 2023
Zitting hebben: B.J. van de Griend als voorzitter en L.M. Tobé en L.Z. Achouak el Idrissi als leden
Griffier: I. van der Hout
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] , bijgestaan door mr. R. Kaya, advocaat. Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van der Meer, advocaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 april 2020;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2017 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 april 2020;
  • veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.348,-;
  • bepaalt dat het zorgkantoor aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 719,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. [naam] (budgethouder) is op grond van de Wet langdurige zorg geïndiceerd voor zorg. Het zorgkantoor heeft budgethouder in verband hiermee een persoonsgebonden budget (pgb) verleend. Budgethouder heeft met dit pgb zorg ingekocht bij appellante.
2. Bij besluit van 15 september 2017 heeft het zorgkantoor het pgb van budgethouder op grond van artikel 5.20, tweede lid, van de Regeling langdurige zorg ingetrokken.
3. Bij besluit van 23 april 2020 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 september 2017 ongegrond verklaard.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen – samengevat – dat appellante geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling.
5. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
6. De Raad overweegt ambtshalve het volgende.
7. In de uitspraken van 23 november 2022 [1] heeft de Raad onder meer geoordeeld dat de zorgverlener, waarbij de budgethouder met het pgb zorg had ingekocht, niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht was aan te merken. In wat appellante in deze zaak heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding om ten aanzien van appellante te komen tot een ander oordeel dan in de hiervoor genoemde zaken. Dit brengt mee dat appellante niet is aan te merken als belanghebbende bij het besluit van 15 september 2017.
8. De rechtbank heeft bovenstaande niet onderkend. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, dat besluit vernietigen, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 september 2017 nietontvankelijk verklaren en bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
9. Aanleiding bestaat om het zorgkantoor te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep en op € 1.674,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.348,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) I. van der Hout (getekend) B.J. van de Griend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep