ECLI:NL:RBGEL:2023:619

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5061
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Natuurvergunning voor varkenshouderij met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak over een natuurvergunning voor een varkenshouderij. De vergunninghouder, een maatschap uit Vragender, had een aanvraag ingediend voor aanpassing van de varkenshouderij in verband met stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De rechtbank behandelde het beroep van eisers, waaronder de Vereniging Leefmilieu, tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat de vergunning had verleend op basis van de Wet natuurbescherming. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte was uitgegaan van de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) zonder rekening te houden met recente wetenschappelijke inzichten over de effectiviteit van luchtwassystemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde het college in de proceskosten van eisers. De rechtbank benadrukte dat het college bij een nieuw besluit de luchtwasser moet beoordelen en dat de stikstofdepositie van de wijziging van het emissiepunt en de luchtwasser moet worden herberekend. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de vergunningverlening in de agrarische sector, vooral met betrekking tot stikstofemissies en de bescherming van Natura 2000-gebieden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5061

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 februari 2023

in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., uit Nijmegen,

Vereniging Leefmilieu, te Nijmegen
[Eiser(es) A],
[B],
[C] , [D] , [E] , [F] , [G] , [H] , [I] en [J], allen te [plaats N] , eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, (het college)

Als derde-partij neemt aan het geding deel:
Maatschap [L], te Vragender (vergunninghouder)
(gemachtigde: [M] ).

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een vergunning verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft een reactie ingediend.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 16 februari 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:758) het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Namens eisers is de gemachtigde verschenen. Het college is vertegenwoordigd door mr. P. Tillie en C. Donker. Namens vergunninghouder is [L] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Vergunninghouder heeft op 6 juni 2019 een aanvraag ingediend voor aanpassing van een varkenshouderij aan [het adres O] te [plaats P] in verband met stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Korenburgerveen bedraagt 9,4 km.
1.1.
Voor deze varkenshouderij heeft het college eerder op 14 oktober 2014 een natuurvergunning verleend. Op grond van deze natuurvergunning mag vergunninghouder een varkenshouderij exploiteren met zes stallen. Alle zes stallen zijn inmiddels gerealiseerd.
1.2.
Vergunninghouder wil ten opzichte van de situatie zoals vergund in 2014 het emissiepunt van stal 1 wijzigen en op stal 3 een andere luchtwasser plaatsen, wat ook tot wijziging van het stalsysteem leidt. In stal 3 zullen zowel in de oude als in de nieuwe situatie 10.752 biggen worden gehuisvest. Het type luchtwasser op stal 3 is gewijzigd van BWL 2007.02.V1 naar BWL 2009.12.V4.
Vergunninghouder heeft hiertoe in eerste instantie een melding gedaan gebaseerd op het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Naar aanleiding van de PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2019 [1] heeft vergunninghouder een aanvraag om een Wnb-vergunning ingediend, met geactualiseerde berekeningen over de stikstofdepositie. Volgens die berekening is geen sprake van toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
1.3.
Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat uit de Aerius-berekening blijkt dat de emissie van ammoniak in de referentiesituatie (de natuurvergunning van 14 oktober 2014) 2.872,02 kilogram per jaar (kg/j) bedroeg en de emissie van stikstofoxiden 37,17 kg/j. In de nieuwe situatie bedraagt de emissie van ammoniak 2.872,01 kg/j en van stikstofoxiden 37,17 kg/j, zodat er sprake is van een afname.
In de beleidsregel intern en extern salderen van 10 december 2019 staat dat de vergunde emissie in principe alleen in de referentiesituatie wordt meegenomen als deze capaciteit aantoonbaar feitelijk is gerealiseerd. Omdat het door omstandigheden buiten de macht van vergunninghouder niet mogelijk is geweest de stallen te bouwen en uit de aangeleverde stukken blijkt dat onomkeerbare significante investeringsverplichtingen zijn aangegaan om de stallen te bouwen, wordt voldaan aan artikel 5, achtste lid, onder b, van de beleidsregel.
Volgens het college komt de stikstofdepositie door middel van salderen met de referentiesituatie uit op 0,00 mol per hectare per jaar of lager, zodat de aangevraagde activiteit niet leidt tot significante effecten op instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Het college heeft daarom de natuurvergunning verleend.
Procedure omgevingsvergunning
2. In de procedure tegen de omgevingsvergunning voor deze varkenshouderij heeft de Afdeling in de uitspraak van 9 december 2020 [2] bepaald dat aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de uitlaatopeningen boven de luchtwassystemen in stal 3 een oppervlakte van 4,48 m2 moeten hebben.
De huidige situatie
3. Op de zitting heeft vergunninghouder aangegeven dat er voor is gekozen om op stal 3 niet de in het bestreden besluit vergunde luchtwasser (BWL 2009.12.V4) te zetten, maar de in de natuurvergunning van 14 oktober 2014 vergunde luchtwasser (BWL 2007.02.V1). Vergunninghouder heeft de rechtbank verzocht om het bestreden besluit te vernietigen en om zelf in de zaak te voorzien door de natuurvergunning in stand te laten en de luchtwasser te wijzigen van BWL 2009.12.V4 naar BWL 2007.02.V1.
4. De rechtbank merkt daarover op dat zij het besluit moet beoordelen dat bij haar voorligt. Dat is een natuurvergunning waarin een stalsysteem met luchtwasser BWL 2009.12.V4 is vergund. Als vergunninghouder een andere luchtwasser vergund had willen zien, dan had het op haar weg gelegen om met het college hierover in overleg te treden om een wijzigingsbesluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb te nemen. Dit wijzigingsbesluit had dan in deze beroepsprocedure kunnen worden beoordeeld.
Omdat dit niet is gebeurd dient de rechtbank de natuurvergunning te beoordelen die voorligt, met de beroepsgronden die daartegen door eisers zijn aangevoerd.
Wat is het vergunde project?
5. Het project behelst het verschuiven van een emissiepunt van stal 1 en het wijzigen van de luchtwasser op stal 3. Daarnaast is in de uitspraak van de Afdeling over de omgevingsvergunning bepaald dat de uitlaatopeningen van stal 3 een oppervlakte van 4,48 m² moeten hebben. Voor deze activiteiten is deze natuurvergunning ook bedoeld.
De rechtbank is daarom net als de voorzieningenrechter van oordeel dat alleen voor deze gevraagde activiteiten de stikstofdepositie moet worden berekend. Alle activiteiten waarvoor eerder al een onherroepelijke natuurvergunning is verleend, kunnen dus in deze procedure niet opnieuw ter discussie worden gesteld.
5.1.
Dat betekent dat het betoog van eisers dat ten onrechte niet is gekeken naar de stikstofemissie van het transport en bij de bouw van de stallen niet slaagt. Deze activiteiten zijn al vergund bij de eerdere Wnb-vergunning [3] en door de wijziging van het emissiepunt op stal 1 en de luchtwasser en uitlaatopening op stal 3 veranderen deze transportbewegingen en activiteiten door de bouw van de stal niet. De stikstofuitstoot van deze activiteiten hoeft het college dus niet bij zijn oordeel te betrekken. Datzelfde geldt ook voor de beroepsgronden dat de mestkelder en het veevoer niet zijn meegenomen bij de berekening. Ook daarop ziet de huidige aanvraag niet. Het college hoeft alleen de stikstofdepositie te beoordelen van de wijziging van het emissiepunt op stal 1 en de luchtwasser en uitlaatopening op stal 3. Dat is het te beoordelen project.
Mag het college uitgaan van de emissiefactor uit de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav)?
6. Eisers betogen dat het college bij de berekening ten onrechte is uitgegaan van de in de Rav opgenomen emissiefactoren. Volgens eisers is de actuele wetenschappelijke kennis dat er onzekerheid bestaat over het rendement van luchtwassystemen, waarvan bij het opstellen van de Rav is uitgegaan. De daarin opgenomen emissiefactoren kloppen niet. Daarbij wijzen eisers naar het rapport ‘Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen’ (het WURrapport) [4] , in het bijzonder tabel 5, de onderzoeken ‘Stikstofverlies uit opgeslagen mest’ [5] en ‘Niet uit de lucht gegrepen’ [6] en overweging 10.3 van de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 [7] . Het college heeft volgens eisers ten onrechte enkel verwezen naar de Rav, zonder rekening te houden met aangetoonde onzekerheid over de in de Rav genoemde emissiefactoren. Ook als zowel het in 2014 vergunde luchtwassysteem (BWL 2007.02.V1) én het nu vergunde luchtwassysteem (BWL 2009.12.V4) met een hogere emissiefactor worden beoordeeld is er volgens eisers sprake van een vergunningplichtige wijziging.
6.1.
Zoals de Afdeling in de uitspraken van 7 september 2022 met betrekking tot emissiearme stalsystemen in de melkveehouderij [8] heeft overwogen moet de emissie uit stallen in een voortoets of passende beoordeling met de vereiste zekerheid in kaart worden gebracht. Alleen als de Rav-emissiefactor die vereiste zekerheid biedt, kan het college bij natuurvergunningen voor het bepalen van de omvang van de emissie van emissiearme stalsystemen de emissiefactor uit de Rav toepassen.
6.2.
In deze zaak ligt in de oude en de nieuwe situatie hetzelfde stalsysteem D.1.15.4 voor, met dien verstande dat het luchtwassysteem is gewijzigd. Zowel het biologische combi-luchtwassysteem BWL 2007.02 en BWL 2009.12 hebben in bijlage 1 bij de Rav een ammoniakreductie van 85 %.
6.3.
In het WUR-rapport van maart 2018 staat – kort samengevat – dat de ammoniakverwijdering in de groep biologische combiwassers gemiddeld 59% bedroeg, zodat de afwijking van het Rav-reductieniveau van 85% gemiddeld 26% bedraagt. In het rapport worden ook oorzaken gegeven en aanbevelingen gedaan.
Na dit rapport zijn door de WUR nog het rapport “Metingen aan twee biologische combi-luchtwassers door twee geurlaboratoria” van juni 2019 uitgebracht, waarin ook luchtwassysteem BWL 2009.12 is gemeten, en het rapport “Onderzoek naar verbeterpunten voor combi-luchtwassers in de praktijk” van november 2021.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op de uitkomsten van deze onderzoeken in deze zaak niet zonder meer de Rav-emissiefactor heeft mogen toepassen. [9] Uit de rapporten volgt dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat de ammoniakreductie van de luchtwasser BWL 2009.12 gelijk is of meer bedraagt dan de ammoniakreductie van luchtwasser BWL 2007.02 in de referentiesituatie. Verweerder heeft dit ook niet op andere wijze onderbouwd. Daarmee staat dus niet vast dat sprake is van een gelijke of afnemende depositie en kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het project significante gevolgen zal hebben op de omliggende Natura 2000-gebieden.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Gelet op wat de rechtbank onder 6.4 heeft overwogen, is het beroep van eisers gegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen met een bestuurlijke lus, nu vergunninghouder op de zitting heeft aangegeven dat een stalsysteem met luchtwasser BWL 2007.02 is gerealiseerd en hij dat stalsysteem ook vergund wil zien. Het ligt op de weg van vergunninghouder en het college om als dat zo is, in het nieuw te nemen besluit deze luchtwasser te vergunnen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien dezelfde luchtwasser als in de natuurvergunning van 14 oktober 2014 wordt vergund, het college dan niet toe komt aan het borgen van het rendement van de luchtwasser door het opnemen van voorschriften. In dat geval dient het college nog slechts de wijziging van het emissiepunt op stal 1 en de uitlaatopening te beoordelen.
Proceskosten
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 837 per punt en wegingsfactor 1).
9. Tot slot bepaalt de rechtbank dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 354 aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers voor een bedrag van € 1.674;
  • draagt verweerder op de door eisers betaalde griffiekosten van € 354 aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie ter vergelijking overweging 6 en 7 van de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2760)
4.R.W. Melse, G.M. Nijeboer, N.W.M. Ogink,
5.C. van Bruggen, K. Geertjes,
6.
9.Zie ter vergelijking de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 9 april 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:1601), 11 januari 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:21) en 24 mei 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:2090) en de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 maart 2022 (ECLI:NL:RBNNE:2022:891).