6.3.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de emissiefactoren in de Rav gebaseerd zijn op metingen bij proefstallen in de praktijk volgens het in de Rav aangewezen meet-protocol (Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013a) of een gelijkwaardige meetmethode. Volgens verweerder kunnen Rav-factoren ook gebaseerd zijn op ‘afleidingen’ van andere technieken waar gemeten is, of
wetenschappelijk onderzoek. In veel gevallen zijn er ook ondersteunende modellen beschik-baar. Dit wordt getoetst door deskundigen van de Technische adviespool Rav (TAP). In de
systeembeschrijving is volgens verweerder te vinden op basis van welk meetrapport de emissiefactor is vastgesteld. Het meetprotocol wordt onderhouden en geeft de laatste stand van kennis op het gebied van meten weer, aldus verweerder. Verder heeft verweerder in het verweerschrift te kennen gegeven dat de Rav-emissiefactoren op uiterst zorgvuldige wijze tot stand komen, aangezien deze zijn gebaseerd op meerdere metingen, verricht conform een door deskundigen opgesteld meetprotocol, of op wetenschappelijk zorgvuldige afleidingen. Rav-emissiefactoren worden bovendien, indien hiertoe aanleiding bestaat, geactualiseerd. De systeembeschrijving van de bio-combiluchtwasser is voor het laatst geactualiseerd in juli 2018 - toen BWL-code 2009.12.V3 werd vervangen door BWL-code 2009.12.V4 - en ook toen was er geen aanleiding om de emissiefactor te wijzigen. Hetzelfde geldt voor de biologische luchtwasser. Onderzoek naar de vraag of en zo ja, welke Rav-emissiefactoren bijstelling behoeven, vindt voortdurend plaats. Recent is dit voor beide typen luchtwassers nog onderzocht en geconcludeerd is dat aanpassing niet aan de orde is.
Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift te kennen gegeven dat eiseressen ten onrechte waarde hechten aan het CBS-rapport. Het CBS-rapport laat weliswaar zien dat de "rest-N" bij stallen met luchtwassers even hoog is als bij reguliere stalsystemen, maar - anders dan dit wellicht op eerste gezicht doet vermoeden - dit zegt niets over de effectiviteit van de luchtwassers. Ook als luchtwassers naar behoren werken, is er namelijk een rest-N van die hoogte. Dit komt doordat de ammoniak bij luchtwassers gedeeltelijk in het spuiwater terechtkomt, dat niet wordt teruggevoerd naar de mestkelder. Daarbij heeft verweerder verwezen naar pagina 19 van het CBS-rapport. Op basis van het CBS-rapport kunnen dus geen conclusies worden getrokken over de effectiviteit van stalsystemen met luchtwassers.
Verder heeft verweerder in het verweerschrift te kennen gegeven dat er niettemin recentelijk door de Wageningen University & Research (hierna: WUR) meerdere onderzoeken zijn uitgevoerd naar de effectiviteit van luchtwassers. Die onderzoeken zijn - anders dan het CBS-rapport - gebaseerd op daadwerkelijke metingen in stallen. Daarbij heeft verweerder gewezen op de navolgende drie rapporten:
- “ Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen. Deel 2: Steekproef rendement luchtwassers in de praktijk” van maart 2018;
- “ Metingen aan twee biologische combi-luchtwassers door twee geurlaboratoria” van juni 2019;
- “ Onderzoek naar verbeterpunten voor combi-luchtwassers in de praktijk” van november 2021.
In het eerste onderzoek, van maart 2018, stond de representativiteit van het geur-verwijderingsrendement van luchtwassers centraal, ter ondersteuning waarvan ook metingen van ammoniakverwijdering zijn uitgevoerd.
Voor biologische luchtwassers waren de resultaten helder: het ammoniakrendement waar de Rav vanuit gaat werd (ruimschoots) behaald (zie pagina 16 van dit rapport). Voor bio combi-luchtwassers lag dit iets anders - daar werd het rendement niet altijd behaald. Daarom heeft de WUR twee vervolgonderzoeken naar specifiek deze luchtwassers uitgevoerd. Het eerste vervolgonderzoek, het rapport van juni 2019, ziet op onderzoek naar de werking van twee bio combi-luchtwassers onder gecontroleerde omstandigheden. Onder die omstandigheden bleek het ammoniakrendement van de luchtwassers met minimaal 90% behaald te worden. De onderzoekers noemen als mogelijke verklaring voor dit verschil in resultaat (in ver-gelijking met het onderzoek van maart 2018) niet uitgevoerd onderhoud of onvoldoende procesbewaking en processturing (blz. 20). Het tweede vervolgonderzoek, het rapport van november 2021, onderstreept deze bevindingen. Het rapport ziet op onderzoek naar een aantal bio combi-luchtwassers waarvan bekend was dat deze niet goed functioneerden. Eerst zijn 'nulmetingen' verricht waarbij de ammoniakverwijdering (en ook de geurverwijdering) werd bepaald en mogelijke technische mankementen werden geïdentificeerd - denk aan een te hoge zuurgraad in het waswater. Vervolgens zijn verbeteringsprogramma's uitgevoerd bij de luchtwassers om die technische mankementen te verhelpen. Daarna is nogmaals de
ammoniakverwijdering vastgesteld. De conclusie van de onderzoekers is positief: wanneer er geen technische problemen zijn, is de verwachting dat het mogelijk is om bio combi-wassers te laten voldoen aan de ammoniakrendementen uit de Rav (blz. 9).
Uit het rapport volgt wel een duidelijke randvoorwaarde voor het behalen van het ammoniak-verwijderingsrendement: de bio-combiluchtwassers moeten goed worden onderhouden. Zo moeten de gemeten procesparameters worden bewaakt en moeten er regelmatig visuele controles worden uitgevoerd. Ook is van belang dat de pH-waarde van het waswater binnen de toegestane bandbreedte uit de systeembeschrijving blijft. Op grond van huidige wet-en regelgeving zijn veehouders, zo ook deze in kwestie, reeds verplicht om aan deze voor-waarden te voldoen. Extra meetvoorschriften waren daarom niet nodig. Het Activiteiten-besluit milieubeheer en de onderliggende Activiteitenregeling milieubeheer bevatten gedetailleerde vereisten en verplichtingen (onder meer artikel 3.123, tweede lid, van het Activiteitenbesluit, artikel 3.125, vierde, zesde en zevende lid, van het Activiteitenbesluit, in samenhang gelezen met artikel 3.99 van de Activiteitenregeling).
Gelet op het feit dat een veehouder wettelijk verplicht is om aan deze vereisten te voldoen, mag naar de overtuiging van verweerder als uitgangspunt aangenomen worden dat de bio combi-luchtwassers - en overigens ook de andere stalsystemen - goed worden onderhouden en daarmee naar behoren functioneren. Daarmee staat volgens verweerder vast dat alle Rav-emissiefactoren worden behaald: die van de biologische luchtwassers, van het stalsysteem met emitterend mestoppervlak én van de bio combi-luchtwassers. Verweerder heeft voor al deze stalsystemen terecht toepassing geven aan de Rav.
Ten overvloede voegt verweerder daaraan toe dat, mocht blijken dat de voorwaarden uit de systeem-beschrijving niet worden opgevolgd, er handhavingsmogelijkheden bestaan. Niet alleen op grond van het Activiteitenbesluit, maar óók op grond van de Wnb. Op het moment dat de voorwaarden uit de systeembeschrijving niet worden nageleefd en de emissie daardoor hoger uitvalt, wordt de referentiesituatie immers overschreden en wordt - dus - artikel 2.7, tweede lid van de Wnb overtreden. Verweerder heeft dan zelf de bevoegdheid om handhavend op te treden.