ECLI:NL:RBGEL:2021:758

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
21-228
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor aanpassing varkenshouderij onder de Wet natuurbescherming met betrekking tot stikstofdepositie

Op 16 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming voor de aanpassing van een varkenshouderij. De vergunning was verleend aan een derde-partij door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Verzoekers, die zich verzetten tegen de vergunning, hebben de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij twijfels hebben over de stikstofdepositie die het project met zich meebrengt. De voorzieningenrechter oordeelt dat de voorlopige voorzieningprocedure niet geschikt is voor het beantwoorden van de vraag of er redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de berekening van de stikstofdepositie, aangezien dit een complexe kwestie is die nader onderzoek vereist. De voorzieningenrechter concludeert dat er wel degelijk een spoedeisend belang is, omdat de vergunning kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Ondanks de bezwaren van de verzoekers, oordeelt de voorzieningenrechter dat het belang van de derde-partij om de stallen te bouwen zwaarder weegt dan de bezwaren van de verzoekers. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/228

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats],

[verzoeker], te [woonplaats]
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker],
[verzoeker], allen te [woonplaats], verzoekers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder(gemachtigden: P. Tillie en C. Bosselaar).

Als derde-partij neemt aan het geding deel
: [derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: ing. R.B.M. Aagten).

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij derde-partij een vergunning verleend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op een online zitting op 2 februari 2021. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker], [verzoeker], [verzoeker], [verzoeker], [verzoeker], [verzoeker], bijgestaan door S. Klein Wolterink en de gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Derde-partij heeft op 6 juni 2019 een aanvraag ingediend voor aanpassing van een varkenshouderij aan de [locatie] te [woonplaats], in verband met de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied [locatie] is 9,4 km.
1.1.
Voor deze varkenshouderij is eerder is op 14 oktober 2014 een Wnb-vergunning verleend. Met deze en eerdere Wnb-vergunningen mag derde-partij een varkenshouderij exploiteren met zes stallen. Op dit moment zijn twee stallen gerealiseerd.
Derde-partij wil de overige stallen bouwen en daarbij ten opzichte van de situatie zoals vergund in 2014 het emissiepunt van stal 1 wijzigen en op stal 3 een andere luchtwasser plaatsen, wat ook tot wijziging van het staltype leidt.
Derde-partij heeft hiertoe in eerste instantie een melding gedaan gebaseerd op het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 mei 2019 [1] heeft derde-partij een aanvraag om een Wnb-vergunning ingediend, met geactualiseerde berekeningen over de stikstofdepositie. Volgens die berekening is geen sprake van toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
1.2.
Verweerder heeft de Wnb-vergunning daarom verleend zonder passende beoordeling, omdat volgens verweerder negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten.
1.3.
In de procedure tegen de omgevingsvergunning voor deze varkenshouderij heeft de Afdeling in de uitspraak van 9 december 2020 bepaalt dat aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de uitlaatopeningen boven de luchtwassystemen in stal 3 een oppervlakte van 4,48 m2 moeten hebben. [2]
1.4.
Omdat de omgevingsvergunning met de uitspraak van de Afdeling onherroepelijk is geworden, is derde-partij gestart met de bouw van de stallen. Daarom hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
1.5.
De vragen of alle verzoekers zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wat de betekenis is van het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb, laat de voorzieningenrechter hier onbeantwoord. Het verzoek om voorlopige voorziening kan namelijk hoe dan ook worden beoordeeld, omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in ieder geval [verzoeker], gelet op haar statuten, als belanghebbende kan worden aangemerkt en artikel 8:69a van de Awb bij haar beroep niet in de weg staat aan een eventuele vernietiging van het besluit.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet
Is er een spoedeisend belang?
2. Verweerder en derde-partij betogen dat geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat uit de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 volgt dat voor een wijziging via intern salderen geen Wnb-vergunning (meer) nodig is. [3] Verweerder en derde-partij zijn van mening dat hieruit volgt dat eigenlijk helemaal geen Wnbvergunning benodigd is en een schorsing van het bestreden besluit tot niets kan leiden.
2.2.
De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Het project kan pas zonder vergunning worden uitgevoerd als het project niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Alleen in die situatie levert schorsing van de vergunning dus niets op. Maar de vraag in deze zaak is nu juist of er wel of geen sprake is van een toename van stikstofdepositie. Verzoekers stellen in hun gronden dat er wel toename van stikstofdepositie is. Als er aanknopingspunten zijn dat er toename van stikstofdepositie is op Natura 2000-gebieden dan is wel een vergunning nodig en is de verleende vergunning niet juist. In dat geval kan derde-partij het project niet met de verleende vergunning en ook niet zonder vergunning uitvoeren. Deze zaak kan dus wel degelijk tot stilleggen van het project leiden, als blijkt dat de stikstofdepositie toeneemt.
Daarom is sprake van een spoedeisend belang.
Wat is vergunde project?
3. Het project behelst het verschuiven van een emissiepunt van stal 1 en het wijzigen van de luchtwasser op stal 3. Daarnaast is op grond van de uitspraak van de Afdeling over de omgevingsvergunning bepaalt dat de uitlaatopeningen van stal 3 een oppervlakte van 4,48 m2 moeten hebben. Voor deze activiteiten is deze vergunning ook bedoeld. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat alleen voor deze gevraagde activiteiten de stikstofdepositie moet worden berekend. Alle activiteiten waarvoor eerder al een onherroepelijke vergunning is verleend, kunnen dus in deze procedure niet opnieuw ter discussie worden gesteld.
3.1.
Dat betekent dat het betoog van verzoekers dat ten onrechte niet is gekeken naar de stikstofemissie van het transport en bij de bouw van de stallen niet slaagt. Deze activiteiten zijn al vergund bij eerdere Wnb-vergunningen en door de wijziging van het emissiepunt op stal 1 en de luchtwasser en uitlaatopening op stal 3 veranderen deze transportbewegingen en activiteiten door de bouw van de stal niet. De stikstofuitstoot van deze activiteiten hoeft verweerder dus niet bij zijn oordeel te betrekken.
Datzelfde geldt ook voor de beroepsgronden dat de mestkelder en het veevoer niet zijn meegenomen bij de berekening. Ook daarop ziet de huidige aanvraag niet.
Kortom, verweerder hoeft alleen de stikstofdepositie te beoordelen van de wijziging van het emissiepunt op stal 1 en de luchtwasser en uitlaatopening op stal 3. Dat is het te beoordelen project.
Mag verweerder uitgaan van de emissiefactoren uit de Regeling ammoniak en veehouderij (RAV)?
4. Verzoekers betogen dat verweerder bij de berekening ten onrechte is uitgegaan van de in de RAV opgenomen emissiefactoren. Volgens verzoekers is de actuele wetenschappelijke kennis dat er onzekerheid bestaat over het rendement van luchtwassystemen, waarvan bij het opstellen van de RAV is uitgegaan. De daarin opgenomen emissiefactoren kloppen niet. Daarbij wijst verzoeker naar het rapport van ‘Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen’ (het WURrapport) [4] , in het bijzonder tabel 5, de onderzoeken ‘Stikstofverlies uit opgeslagen mest’ [5] en ‘Niet uit de lucht gegrepen’ [6] en overweging 10.3 van de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021. Verweerder heeft volgens verzoekers ten onrechte enkel verwezen naar de RAV, zonder rekening te houden met aangetoonde onzekerheid over de in de RAV genoemde emissiefactoren.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van de emissiefactoren zoals genoemd in de RAV. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat net als in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021 over het intrekken van een vergunning, [7] ook bij vergunningverlening moet gelden dat de twijfel over de combiluchtwassers vast staat voordat verweerder mag afwijken van de RAV-codes.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in het standpunt dat voor het verlenen van een vergunning hetzelfde toetsingskader geldt dan voor het intrekken van een vergunning. Bij het verlenen van een Wnb-vergunning moet verweerder, anders dan bij het intrekken van een vergunning, namelijk beoordelen of bij de wijziging of uitbreiding op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat significante gevolgen optreden voor een Natura 2000gebied. Het geldende criterium, dat volgt uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, is dat geen redelijke wetenschappelijke twijfel mag bestaan dat het project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden. [8] De bewijslast hiervoor ligt bij verweerder, die de vergunning verleend. Dat is dus anders dan bij intrekking van een vergunning.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat uit het WUR-rapport, in het bijzonder tabel 5, kan worden afgeleid dat het rendement van het type luchtwasser dat derde-partij wil gaan gebruiken, ook voor stikstof (ammoniak), sterk verschilt. Duidelijk is dat deze luchtwassers niet altijd een rendement van 85% hebben. [9] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de door verzoekers genoemde onderzoeken dus dat er twijfel bestaat over het rendement van combiluchtwassers, zoals die ook in deze varkenshouderij wordt toegepast. Dit oordeelt ook de Afdeling in de uitspraak van 20 januari 2021.
Omdat de metingen aan luchtwassers van het eerder verleende staltype BWL 2007.02.V6 en het nu verleende staltype BWL 2009.12.V4, niet met elkaar overeen komen, staat ook niet vast dat, zoals verweerder en derde-partij betogen, de aanvraag-situatie en de referentie-situatie in dezelfde mate zullen worden beïnvloed door het gemeten rendement en dus per saldo geen verschil zou optreden ten opzichte van de referentiesituatie.
Er bestaat dus wel wetenschappelijke twijfel over de emissiefactoren die in de RAV zijn neergelegd en waar verweerder vanuit gaat. Omdat het in deze zaak gaat over de aanvraag van een vergunning, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat dat het project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden. [10] De vraag is dus of redelijke wettenschappelijke twijfel bestaat over de berekening van de stikstofdepositie met gebruikmaking van de RAV emissiefactoren. Alhoewel de door verzoekers ingebrachte rapporten pas een eerste indicatie geven, kan uit die rapporten wel wetenschappelijk twijfel aan de emissiefactoren worden afgeleid.
Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet zeker of verweerder zonder meer van de emissiefactoren uit de RAV heeft mogen uitgaan. Een voorlopige voorzieningprocedure leent zich echter niet voor beantwoording van de vraag of redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de berekening van de stikstofdepositie met gebruikmaking van de RAV emissiefactoren. Dit is namelijk een complexe en verstrekkende vraag, die nader onderzoek en overdenking vergt.
Wat betekent dit voor het verzoek om voorlopige voorziening?
5. Omdat het dus onzeker is of verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het project geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter of er aanleiding bestaat om, in afwachting van de bodemprocedure, een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij staat voorop dat derde-partij op basis van de reeds verleende, onherroepelijke vergunning de stallen al kan bouwen, alleen niet met de nu aangevraagde (beperkte) aanpassingen. Op de zitting heeft derde-partij toegelicht dat het bouwproces is gestart in januari 2021 en in totaal ongeveer 1,5 jaar in beslag zal nemen. De eerste varkens zullen dus niet op heel korte termijn in de stal komen en deze zaak gaat, zoals volgt uit overweging 3, alleen over stikstofuitstoot van de dieren in stal 1 en 3. Het gaat dus in deze zaak maar over een beperkt project met beperkte gevolgen. Daartegenover staat het belang van derde-partij om na lange procedures eindelijk de stallen te kunnen bouwen en het in gebruik te nemen.
Alles afwegende weegt het belang van derde-partij om in afwachting van de bodemprocedure de stallen af te kunnen bouwen met de door de uitspraak van de Afdeling onherroepelijk geworden omgevingsvergunning naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder.
5.1.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. M.I. Tuk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603.
2.Uitspraak van de Afdeling van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2935.
3.Uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
4.R.W. Melse, G.M. Nijeboer, N.W.M. Ogink,
5.C. van Bruggen, K. Geertjes,
6.
7.Uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, onder 10.3 en de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603.
9.WUR-rapport, p. 15.
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, onder 10.3 en de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603.