ECLI:NL:RBOBR:2022:2090

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
SHE 21/386
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor varkensstal met biologische combiluchtwasser en natuurtoestemming

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, met als derde-partij het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant. De zaak betreft een omgevingsvergunning die is verleend voor de uitbreiding van een veehouderij met een vleesvarkensstal, inclusief de toepassing van een biologische combiluchtwasser. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 24 december 2020, waarin de vergunning werd verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onzekerheid bestaat over de prestaties van de biologische combiluchtwassers en heeft aanvullende voorschriften aan de vergunning verbonden om de ammoniakemissie te waarborgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omgevingsvergunning met de nieuwe voorschriften in stand kan blijven, ondanks de discussie over de effectiviteit van de luchtwassers. De rechtbank heeft de vergunninghouder verplicht om de werking van het luchtwassysteem regelmatig te controleren en de resultaten van een ammoniakverwijderingsrendementsmeting te overleggen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de omgevingsvergunning niet vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/386

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: [naam] en [naam] )
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder.

(gemachtigden: mr. E.G. Grigorjan en [naam] ).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
-
het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant ( [naam] ),
te 's-Hertogenbosch, gemachtigde: mr. A. Speekenbrink,
- [naam]te [vestigingsplaats] , vergunninghouder, gemachtigde [naam] .

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan maatschap [naam] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, afwijken van het bestemmingsplan, milieu en natuur, voor het wijzigen van de veehouderij aan de [adres] te [vestigingsplaats] en het uitbreiden van deze veehouderij met een vleesvarkensstal.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 25 februari 2021 (herstelbesluit 1) heeft verweerder het bestreden besluit gerectificeerd omdat aan het besluit van 24 december 2020 per abuis niet de juiste bijlagen waren toegevoegd.
Op 11 maart 2021 (herstelbesluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit gerectificeerd omdat in dit besluit niet alle milieutechnische afwegingen en toetsingskaders waren meegenomen.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 april 2022. Namens eiseres is gemachtigde [naam] gekomen. Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen. [naam] is tevens verschenen namens [naam] . Vergunninghouder is samen met [naam] , de gemachtigde en adviseur [naam] verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank zet eerst de feiten op een rij. Na de behandeling van enkele formele punten geeft de rechtbank een oordeel over de beroepsgronden. De rechtbank stelt vast dat onvoldoende zeker is of de biologische combiluchtwassers het beloofde ammoniakverwijderingsrendement zullen halen en is daarom van oordeel dat een natuurtoestemming noodzakelijk is. De rechtbank heeft mogelijke beschermingsmaatregelen met partijen op zitting besproken en verbindt extra voorschriften aan de omgevingsvergunning. Een inhoudelijke passende beoordeling is hierdoor niet meer nodig.
Feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- De derde-partij heeft een bedrijf waar paarden en vleesvarkens worden gehouden aan de [adres] te [vestigingsplaats] , nabij verschillende Natura 2000-gebieden, waaronder “Kampina & Oisterwijkse Vennen” (Kampina), “Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek”, “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen”, “Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux” en “Strabrechtse Heide & Beuven”. Het bedrijf ligt aan een doodlopende weg die uitkomt op de [naam] en vervolgens op de [naam] weg.
- Op 3 maart 1992 is voor de inrichting een vergunning verleend op grond van de toen geldende Hinderwet. De totale ammoniakemissie bedroeg in deze situatie 1.473,5 kg NH3.
- Op 6 maart 2001 heeft verweerder een vergunning verleend op basis van de Wet milieubeheer (Wm). De totale ammoniakemissie bedroeg in deze situatie 1.493,5 kg NH3.
- Vergunninghouder heeft in 2017 wel een aparte natuurvergunning aangevraagd, maar heeft deze aanvraag later weer ingetrokken.
- Op 9 februari 2017 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Deze aanvraag is nadien gewijzigd en ziet onder meer op het houden van 4 paarden (in stal 2 en een schuilhut) en 2.687 vleesvarkens, waarvan 1.360 in de nieuw te bouwen stal 6. Deze stal wordt voorzien van een biologische combiluchtwasser (BWL 2010.02.V6). In stal 4 worden 175 vleesvarkens gehuisvest en in stal 5 worden 1.152 vleesvarkens gehuisvest. Stallen 4 en 5 worden eveneens voorzien van een biologische combiluchtwasser (BWL 2009.12.V4).
- Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit heeft met ingang van 8 februari 2019 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Eiseres heeft tijdig zienswijzen ingediend. Na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit is de aanvraag gewijzigd en is toepassing van de biologische combiluchtwasser aangevraagd.
- [naam] heeft op 23 december 2020 een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) voor de activiteit natuur verleend nadat zij eerder op 29 september 2020 en 14 december 2020 een vvgb had verleend.
Over de effectiviteit van stalsystemen in het algemeen en luchtwassers in het bijzonder zijn meerdere rapporten uitgebracht:
  • WUR Evaluatie geurverwijdering door luchtwassystemen bij stallen Deel 2: Steekproef rendement luchtwassers in de praktijk (maart 2018) en het vervolgrapport Metingen aan twee biologische combiluchtwassers door twee geurlaboratoria (juni 2019);
  • Rapport van CDM “Analyse van de ammoniakemissie uit de landbouw in de periode 2005-2016” (november 2018);
  • Rapport van CBS “Stikstofverlies uit opgeslagen mest” (oktober 2019);
  • Eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (commissie Hordijk juni 2020);
  • CDM-advies “Stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslagen” (juni 2020);
  • WUR Onderzoek naar verbeterpunten voor combi-luchtwassers in de praktijk (november 2021), bijgevoegd als bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat 30 november 2021
Formele punten
3. De rechtbank merkt de herstelbesluiten aan als besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Awb. Het beroep van eiseres richt zich van rechtswege ook tegen deze besluiten.
4. Het beroep van eiseres is uitsluitend gericht tegen de vvgb en de op basis daarvan verleende toestemming voor de activiteit natuur (ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiseres heeft niets aangevoerd over een toename van stikstofdepositie op buitenlandse Natura 2000-gebieden.
6.1
Volgens eiseres had een nieuw ontwerpbesluit ter inzage gelegd moeten worden, omdat na de eerste terinzagelegging de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de grondslag voor de verlening van de ontwerp vvgb onverbindend heeft verklaard in de uitspraak van 29 mei 2019 [2] .
6.2
Verweerder heeft hiervoor geen aanleiding gezien. Ook beschouwt verweerder de wijziging van de aanvraag ondergeschikt.
6.3
In rechtsoverweging 39.8 van de uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling overwogen dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure opnieuw helemaal moet worden doorlopen na vernietiging van een natuurvergunning waaraan de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ten grondslag is gelegd. De gevolgen van de aangevraagde activiteit moeten opnieuw in kaart worden gebracht en bovendien dient alsnog te worden beoordeeld of een passende beoordeling is vereist. Als dat het geval is, dient die alsnog te worden opgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder om dezelfde reden ook een nieuw ontwerpbesluit ter inzage had moeten leggen. Bovendien is de aanvraag gewijzigd. Stallen 4 en 5 worden voorzien van een biologisch gecombineerd luchtwassysteem in plaats van een meer traditioneel systeem en de rechtbank beschouwt dat niet als een ondergeschikte wijziging.
6.4
De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet in haar belangen is geschaad. Zij heeft alle argumenten kunnen aanvoeren. De rechtbank ziet daarom aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
7.1
Volgens eiseres zijn in het bestreden besluit de stikstofemissies van verkeer ten onrechte slechts meegenomen over een korte afstand. Bovendien kan eiseres zich niet voorstellen dat het aantal verkeersbewegingen klopt omdat er veel meer dieren zullen worden gehouden.
7.2
Verweerder heeft de verkeersemissies in kaart gebracht tot het moment waarop het verkeer in het heersend verkeersbeeld is opgenomen.
7.3
Vergunninghouder heeft aangegeven dat het verkeer van en naar de inrichting uitsluitend via de [naam] en de [naam] weg naar [woonplaats] rijdt en niet via de [naam] weg ten zuiden van de [naam] . Verder heeft vergunninghouder gesteld dat er net zoveel vrachtwagens van en naar de inrichting zullen rijden, maar dat nu met vollere combinaties (dus efficiënter) kan worden gereden dan in de referentiesituatie.
7.4
In paragraaf 2.6.2 van de instructie bij AERIUS staat dat een algemeen criterium voor verkeer van en naar inrichtingen is dat de gevolgen niet meer aan de inrichting worden toegerekend wanneer het verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 19 mei 2021 [3] aanvaardbaar gevonden dat in stikstofberekeningen wat betreft het verkeer van en naar inrichtingen wordt aangesloten bij wat in paragraaf 2.6.2 van de instructie over het heersende verkeersbeeld is vermeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te denken.
De rechtbank acht de verklaringen van vergunninghouder over het verkeer van en naar de inrichting niet onaannemelijk. Daarom heeft verweerder de grens waarop het verkeer van en naar de veehouderij zich niet meer onderscheidt van het overige verkeer en onderdeel wordt van het reguliere gebruik van de weg in dit geval mogen leggen bij de aansluiting op de Brede Heide. De stikstofemissies van de vervoersbewegingen van en naar de veehouderij zijn daarmee juist in beeld gebracht. Ook acht de rechtbank niet aannemelijk dat deze vollere vrachtwagens meer stikstof zullen uitstoten dan in de referentiesituatie. De rechtbank gelooft ook de verklaring van vergunninghouder dat in 1992 (vóór de varkenspestepidemie) een veetransporteur meerdere bedrijven bezocht en dat dus in de referentiesituatie verkeer met volle vrachtwagens niet kon worden uitgesloten. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de hiermee gepaard gaande stikstofemissie onjuist is bepaald.
8.1
Eiseres stelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het bemesten van de omliggende percelen van de veehouderij.
8.2
Verweerder heeft aangegeven dat een natuurvergunning voor het bemesten van de omliggende percelen niet is aangevraagd.
8.3
Uit rechtsoverweging 20 van de uitspraak van 29 mei 2019 [4] volgt dat de Afdeling het bemesten op zichzelf beschouwt als een project of andere handeling. De gevolgen daarvan worden dus niet, zoals bij het weiden van vee, in samenhang met de exploitatie, oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf beoordeeld, maar op zichzelf. Dat betekent dat voor het bemesten afzonderlijk zal moeten worden bepaald of sprake is van een referentiesituatie en wat de referentiesituatie is en dat het bemesten afzonderlijk zal moeten worden aangevraagd. Dat is in dit geval niet gedaan, dus verweerder kon het ook niet vergunnen of weigeren en hoefde er dus ook geen rekening mee te houden. Dit betoog treft geen doel.
9.1
Eiseres wijst op de toepassing van biologische combiluchtwassers in de aangevraagde situatie. Het staat volgens eiseres niet met zekerheid vast dat deze wassers inderdaad het beloofde ammoniakverwijderingsrendement zullen hebben. Eiseres wijst op enkele van de in rechtsoverweging 2 van deze uitspraak genoemde rapporten. Het project veroorzaakt wel een stikstofdepositie van 1,2 mol op de Kampina en daardoor leidt het project tot een nog grotere overbelasting op de Kampina. Omdat niet zeker is dat de combiluchtwassers werken, moet een passende beoordeling worden gemaakt. Omdat de voordelen van de combiluchtwassers niet vast staan, mag deze maatregel niet in de passende beoordeling worden betrokken.
9.2
Volgens verweerder is [naam] terecht uitgegaan van de Rav-emissiefactor voor vleesvarkens D 3.2.15.4 (0,45 kg per dierplaats) in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Volgens de Wageningen universiteit kunnen combiwassers met een goede PH-regeling en regelmatige aandacht voor de combiwasser om uitval te voorkomen het ammoniakverwijderingsrendement van 85% prima behalen. Zeker in combinatie met een sensormeting. Bij toezicht zal verweerder hieraan bovengemiddelde aandacht geven.
9.3
De rechtbank heeft al enkele keren een uitspraak gedaan over de vraag of verweerder voor wat betreft de prestaties van de biologische combiluchtwassers kan volstaan met een verwijzing naar de emissiefactor in bijlage 1 van de Rav. De rechtbank wijst op de tussenuitspraak van 11 januari 2022 [5] . Hierin overwoog de rechtbank dat de effectiviteit van emissiebeperkende stalsystemen niet rechtstreeks uit de Rav kan worden afgeleid. De Rav is namelijk geen regeling bij of krachtens de Wet natuurbescherming (Wnb), maar een regeling op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Dat betekent echter niet dat de Rav geen enkele betekenis heeft. De rechtbank overwoog verder dat in de rapporten genoemd in rechtsoverweging 2 van deze uitspraak geen aanleiding kan worden gevonden voor het oordeel dat de emissiefactoren in de (bijlage 1 bij de) Rav wat betreft dit luchtwassysteem dan wel voor andere luchtwassystemen in de Rav in zijn algemeenheid niet realistisch zijn. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat bij later onderzoek door de WUR bij twee biologische combiluchtwassers een rendement van 90% (5% meer dan het beloofde rendement in de Rav) is vastgesteld. De rechtbank overwoog in de uitspraak verder het volgende: “
Gelet op de door eisers genoemde rapporten weet de rechtbank niet zeker of een biologische combiluchtwasser in iedere stal op dezelfde wijze zal presteren en zal blijven presteren. De daadwerkelijke prestaties van de biologische combiluchtwasser hangen af van het ontwerp, het onderhoud en het gebruik van het stalsysteem in het afzonderlijke bedrijf.. (…) De rechtbank ziet op basis van de discussie op de zitting alsmede argumenten in andere zaken en de informatie in het laatste WUR-rapport en de Kamerbrief, in lijn met haar tussenuitspraak van 9 april 2021, aanleiding om op de volgende manier tegen de zaak aan te kijken. Op basis van het WUR-rapport en het aan de hand daarvan gestelde onder rechtsoverweging 8.5 is de rechtbank van oordeel dat de verwijzing naar de Rav onvoldoende zekerheid biedt dat toepassing van de daarin genoemde combiluchtwassers ook leidt tot de in de Rav genoemde ammoniak emissiereductie. De oplossingen in het WUR-rapport zijn (nog) niet vastgelegd in wet- en regelgeving of in de beschrijvingen (leaflets) van de systemen. Naleving van het Activiteitenbesluit of installatie conform de leaflet betekent niet dat de beoogde ammoniak emissiereductie daadwerkelijk wordt behaald en ook in de toekomst behaald zal worden. Ook de plaatsing van ammoniaksensoren is niet in de leaflet genoemd. Daarom kan niet van de emissiefactor in de Rav worden uitgegaan en kan niet op voorhand worden verzekerd dat toepassing van de combiluchtwassers daadwerkelijk zal leiden tot een daling van de stikstofdepositie. Dat betekent dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden gaan optreden en dat, ondanks de wetswijziging van 1 januari 2020, dit bedrijf (en veel andere bedrijven) nog steeds een natuurvergunning nodig zouden kunnen hebben. Deze natuurvergunning kan pas worden verleend na een passende beoordeling.Volgens de rechtbank hoeft deze passende beoordeling niet te bestaan uit een beoordeling van de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied per habitattype of stikstofgevoelige leefgebieden. Zo’n uitgebreide passende beoordeling kan namelijk achterwege blijven indien beschermingsmaatregelen worden getroffen. Een beschermingsmaatregel is een maatregel die beoogt de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit een plan of project voortvloeien te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zal aantasten. Beschermingsmaatregelen kunnen betrokken worden in een op basis van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn te verrichten passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 18 van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019. De meeste oplossingen die staan genoemd in het WUR-rapport en de Kamerbrief kunnen worden beschouwd als beschermingsmaatregelen. Dit geldt zeker voor de doorlopende monitoring van ammoniak door middel van ammoniaksensoren (maatregel I) en een betere regeling van Ph in de biologische combiluchtwassers (maatregel III). Ook een verplichting tot een verscherpte controle en beter procesmanagement door de agrariër (maatregel II) zou als beschermingsmaatregel kunnen worden aangemerkt, afhankelijk van de formulering van deze verplichting. De rechtbank sluit niet uit dat er ook nog andere oplossingen denkbaar zijn die ook als beschermingsmaatregel kunnen worden aangeduid. Door in deze zaak (en in andere zaken over luchtwassystemen) deze (en mogelijk andere) oplossingen te borgen in vergunningvoorschriften, kunnen deze oplossingen als beschermingsmaatregelen worden betrokken in de passende beoordeling. Wordt door middel van deze beschermingsmaatregelen bewerkstelligd dat de benodigde ammoniak emissiereductie wordt behaald en geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden, dan kan een beoordeling van de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied per habitattype of stikstofgevoelige leefgebieden dus achterwege blijven. In aanvullende voorschriften kan ook de toegestane ammoniakvracht worden beperkt tot de hoeveelheid die is vergund of wordt vergund in de omgevingsvergunning om te voorkomen dat onnodige emissieruimte alsnog wordt vergund.”
9.4
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat betekent dat [naam] en in navolging daarvan verweerder niet kon uitsluiten dat de inrichting significante gevolgen heeft voor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en dat een passende beoordeling is vereist.
9.5
De rechtbank heeft de uitspraak van 11 januari 2022 ter zitting besproken met partijen en hierbij voorschrift 3.6.1 dat aan het bestreden besluit is verbonden, betrokken. Dit voorschrift luidt in het bestreden besluit als volgt:

Het luchtwassysteem in de stallen 4, 5 en 6 mag pas in gebruik worden genomen als het centraal afzuigkanaal, de koppeling van de luchtwasser aan dit kanaal en de uitvoering/dimensionering van de luchtwasser door het bevoegd gezag is gecontroleerd en is goed bevonden”.
9.6
De rechtbank merkt op dat dit voorschrift nagenoeg geheel tegemoet komt aan de behoefte aan een goede voorafgaande controle door het bevoegd gezag voorafgaand aan ingebruikname van de luchtwasser. Een dergelijke controle heeft pas zin als de stal en de luchtwasser er daadwerkelijk staan en kan pas worden verricht na verlening van de vergunning. De rechtbank vindt het belangrijk dat verweerder (en in het verlengde daarvan [naam] ) bij deze controle aanwijzingen geeft over de plaatsing van de Ph-sensoren in het systeem, overeenkomstig de aanbevelingen van de WUR. Op basis van deze controle moet verweerder in staat worden geacht vast te stellen of de biologische combiluchtwassers het beloofde rendement zullen gaan halen voor ingebruikname van de stallen. Verder heeft vergunninghouder aangegeven dat doorlopend iemand op de veehouderij aanwezig is, die in staat is een storing van de luchtwasser op te merken en in te grijpen. Hij heeft ook aangegeven dat is voorzien in een noodstroomvoorziening. De rechtbank beschouwt dit vooralsnog als een afdoende management-maatregel. De rechtbank maakt hierbij wel de kanttekening dat, als het bij mankementen te lang duurt voordat de luchtwasser wordt hersteld, een automatisch systeem noodzakelijk kan zijn. Het is wel nodig om het onderhoud en het eventuele herstel van de luchtwasser vast te leggen in een logboek, zodat het bevoegd gezag kan nagaan of aanpassing van de voorschriften noodzakelijk is. De toepasselijke beschrijving voorziet niet in (het bijhouden van) dit logboek.
Een bouwcontrole en een onderhouds- en reparatielogboek bieden onvoldoende zekerheid dat de luchtwasser daadwerkelijk het beloofde rendement blijft halen. Dat is mede afhankelijk van het gebruikte biologische pakket alsmede van het onderhoud van de wasser. Dat kan pas worden vastgesteld na een rendementsmeting. Die meting heeft pas zin als de stal in gebruik is genomen en er dieren in zitten. Vergunninghouder is bereid om een half jaar na ingebruikname van de stal een ammoniakverwijderingsrendementsmeting te laten uitvoeren onder toezicht van verweerder. Zolang er nog geen afdoende sensoren op de markt zijn voor doorlopende emissiemetingen, kan deze ammoniakverwijderingsrendementsmeting jaarlijks worden herhaald.
9.7
De rechtbank beschouwt deze maatregelen als beschermingsmaatregelen die kunnen worden betrokken bij de passende beoordeling. Het had op de weg van [naam] gelegen om deze maatregelen te betrekken bij de passende beoordeling in de vvgb en met toepassing van artikel 2.27, vierde lid van Wabo, te laten borgen door middel van voorschriften in de omgevingsvergunning. Omdat hierdoor voldoende is geborgd dat de biologische combiluchtwassers het beloofde rendement zullen halen en de ammoniakemissie niet zal toenemen ten opzichte van de referentiesituatie, kan de stal in gebruik worden genomen en gehouden zonder significante gevolgen voor de nabijgelegen Natura 2000- gebieden. Een inhoudelijke passende beoordeling is dan niet noodzakelijk. De rechtbank neemt bij het voorgaande in aanmerking dat in de aangevraagde situatie sprake is van een daling van de ammoniakemissie ten opzichte van de referentiesituatie van 1.473,5 kg NH3 naar 1.229,2 kg NH3 per jaar en dat er dus sprake is van een buffer.
9.8
De rechtbank ziet daarom aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de volgende voorschriften van het bestreden besluit te wijzigen of hieraan te verbinden:
  • Voorschrift 3.6.1 wordt aangevuld met de volzin: “Het bevoegd gezag kan hierbij aanwijzingen geven over de situering van Ph-sensoren.”
  • Het nieuwe voorschrift 3.6.3: “Het luchtwassysteem in stallen 4, 5 en 6 moet in gebruik worden gehouden conform de controle en aanwijzingen van het bevoegd gezag. De inrichtinghouder dient de werking van het systeem 1x per week te controleren en in een logboek vast te leggen. Eventuele aanpassingen of reparaties moeten (kort) worden beschreven en ook in het logboek worden vastgelegd.”
  • Het nieuwe voorschrift 3.6.4: “Zes maanden na ingebruikname van de stallen dient de inrichtinghouder de resultaten van een ammoniakverwijderingsrendementsmeting van het luchtwassysteem van stallen 4, 5 en 6 te overleggen. Deze meting dient ieder jaar te worden herhaald.”
9.9
De rechtbank heeft de strekking van deze voorschriften voorgehouden aan partijen. Verweerder (en daarmee ook [naam] ) en vergunninghouder hebben aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. Het is de rechtbank bekend dat verweerder en [naam] hun uitvoerende taken kunnen beleggen bij de verantwoordelijke omgevingsdienst. Eiseres vraagt zich af of verweerder wel zal gaan handhaven en wat verweerder gaat doen als de ammoniakverwijderingsrendementsmeting verkeerd uitvalt. De rechtbank gaat wel van handhavend optreden uit. Bovendien weet eiseres dat deze controles moeten gaan plaatsvinden en kan eiseres zo nodig de resultaten van deze controles opvragen. Indien de ammoniakverwijderingsrendementsmeting uitwijst dat de biologische luchtwasser niet het beloofde verwijderingsrendement behaalt, dan kan verweerder handhavend optreden en vergunninghouder gelasten de werking van de wasser te verbeteren dan wel minder dieren te gaan houden.
10.1
Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat de ziekenboeg in stal 1 een traditionele stal is met ruimte voor 96 varkens en dat de mogelijkheid bestaat dat hierdoor een veel hogere ammoniakemissie optreedt.
10.2
Verweerder heeft in voorschrift 3.4.1 van het bestreden besluit bepaald dat de ziekenboeg niet in gebruik mag zijn als productieruimte en dat in de ziekenboeg niet permanent dieren mogen worden gehouden. In voorschrift 3.4.2 is bepaald dat de oorspronkelijke plaats van het zieke dier dat tijdelijk in de ziekenboeg is niet door een ander dier mag worden bezet.
10.3
Vergunninghouder beschouwt zieke dieren als een calamiteit en gaat ervan uit dat maximaal 10 dieren tegelijkertijd in de ziekenboeg aanwezig zullen zijn.
10.4
Daargelaten dat eiseres dit argument zeer laat naar voren brengt, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat vergunninghouder permanent 96 dieren in de ziekenboeg gaat houden. Het gaat om een calamiteitenvoorziening, ofwel een noodvoorziening. Dit wordt voldoende geborgd in de huidige voorschriften. Het is alleen onduidelijk hoeveel dieren er nu tegelijkertijd in de ziekenboeg aanwezig zullen zijn. De rechtbank heeft vergunninghouder ter zitting gevraagd of het bezwaarlijk is om in de voorschriften op te nemen dat maximaal 10 dieren tegelijkertijd in de ziekenboeg aanwezig kunnen zijn. Vergunninghouder had hiertegen geen bezwaar. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en de voorschriften over de ziekenboeg aanvullen met voorschrift 3.4.4: “In de ziekenboeg mogen maximaal 10 dieren tegelijkertijd aanwezig zijn".
11. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond, maar is de omgevingsvergunning voor vergunninghouder niet van de baan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder heeft nagelaten te borgen dat geen sprake is van een toename van ammoniakemissie. Omdat het bestreden besluit niet in zijn geheel wordt vernietigd, ziet de rechtbank geen noodzaak voor een berekening van de stikstofdepositie met de nieuwste versie van AERIUS Calculator. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en verbindt de hierboven genoemde voorschriften aan het bestreden besluit. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit voor zover dit wordt vernietigd.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder heeft nagelaten te borgen dat geen sprake is van een toename van ammoniakemissie;
  • verbindt de volgende voorschriften aan het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd:
  • bepaalt dat deze voorschriften in de plaats treden van het bestreden besluit, voor zover dit is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. R.H.W. Frins, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 mei 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.