Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of ten tijde van de levering van perceel 3279 sprake was van onbebouwde grond en daarmee van een bouwterrein in de zin van artikel 11, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is vastgesteld.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van de levering een gedeelte van perceel 3279 daadwerkelijk bestemd was om te worden bebouwd. Verder is niet in geschil dat de theekoepel, het asfaltpad en de verharding moeten worden aangemerkt als gebouwen in de zin van artikel 11, vijfde lid, sub a, Wet OB. Of de fietsenstalling moet worden aangemerkt als gebouw is wel in geschil. Partijen verschillen met name van mening over de vraag of de aanwezige bebouwing verwaarloosbaar is of niet.
Moet perceel 3279 worden aangemerkt als een bouwterrein?
15. Eiseres beroept zich op de omzetbelastingvrijstelling van artikel 11, eerste lid, sub a, Wet OB. Primair stelt eiseres dat perceel 3279 ten tijde van de levering bebouwd was en daarom niet kan worden aangemerkt als bouwterrein. Op het perceel waren een monumentale theekoepel, een asfaltpad, een verharde parkeerplaats en een fietsenstalling aanwezig, aldus eiseres. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar uitspraken van het gerechtshof Den Haagen het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Subsidiair stelt eiseres dat enkel het bouwvlak van 270 m2 kan kwalificeren als bouwterrein, omdat de monumentale tuin uitdrukkelijk niet bestemd was om te worden bebouwd. Op het deel van perceel 3279 met de monumentale tuin is volgens eiseres in elk geval de omzetbelastingvrijstelling van toepassing en de naheffingsaanslag moet daarom worden verminderd tot € 19.730 (€ 421,05 * 270 m2 * 21/121).
16. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat ten tijde van de levering van perceel 3279 sprake was van onbebouwde grond en daarmee van een bouwterrein. De fietsenstalling kan niet als gebouw worden aangemerkt volgens verweerder. Verweerder voert aan dat de op perceel 3279 aanwezige gebouwen in verhouding tot de omvang van de onroerende zaak zo gering waren dat deze als verwaarloosbaar moeten worden beschouwd. Verweerder verwijst daartoe naar een arrest van de Hoge Raad van 7 december 2018. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van eiseres stelt verweerder dat sprake is van één prestatie, namelijk de levering van perceel 3279, en dat deze prestatie niet kan worden gesplitst. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat wel sprake is van afzonderlijk te onderscheiden prestaties voor de Wet OB, stelt verweerder dat de monumentale tuin op grond van artikel 11, vijfde lid, sub c, van de Wet OB hoort bij de nog te realiseren woning op het perceel en daarmee het fiscale regime van de hoofdprestatie, het bouwterrein, volgt.
17. De rechtbank hanteert het volgende toetsingskader. De levering van onroerende zaken is vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting, tenzij sprake is van (onder meer) een bouwterrein.Onder een bouwterrein wordt verstaan onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen.
18. De Hoge Raad heeft beslist dat een richtlijnconforme uitleg met zich meebrengt dat sprake is van een bouwterrein indien uit een beoordeling van alle omstandigheden – met inbegrip van de intentie van partijen, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens – blijkt dat op de datum van de levering het betrokken terrein daadwerkelijk was bestemd te worden bebouwd.Hierbij moet acht worden geslagen op hetgeen ten tijde van de levering is beoogd met de grond.De beoordeling dient niet alleen te geschieden aan de hand van de contractuele bepalingen, maar ook aan de hand van de omstandigheden ter zake van de transactie voorafgaand aan en ten tijde van die handeling.
19. Het hangt van de omstandigheden van het geval af of een terrein als geheel heeft te gelden als bebouwde grond. Omstandigheden die daarvoor in het bijzonder van belang kunnen zijn, zijn de omvang van de op de percelen voorziene bouwwerken en de verhouding tussen het bebouwde en het onbebouwde gedeelte van het terrein. Ook de aard van een bouwwerk kan van belang zijn.Aanwezige bebouwing sluit niet uit dat sprake is van onbebouwde grond indien de aard en de omvang van deze bebouwing in verhouding tot de omvang van de onroerende zaak zo gering zijn, dat deze bebouwing als verwaarloosbaar moet worden beschouwd.
20. Vast staat dat de theekoepel, het asfaltpad, de verharding en de fietsenstalling ten tijde van de levering op perceel 3279 aanwezig waren. Tussen partijen is niet in geschil dat de theekoepel, het asfaltpad en de verharding moeten worden aangemerkt als gebouwen in de zin van artikel 11, vijfde lid, sub a, Wet OB. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat ook de fietsenstalling als gebouw moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft eiseres namelijk onweersproken verklaard dat de fietsenstalling verankerd was met de grond en naar zijn aard en inrichting bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven.
21. De aard en omvang van de aanwezige bebouwing is echter zo gering, dat deze als verwaarloosbaar moet worden beschouwd. Daarbij is van belang dat de bebouwing in totaal maar een heel klein deel, ongeveer 3%, van het gehele perceel bedroeg. Het bebouwde gedeelte is daarmee in omvang ondergeschikt aan het onbebouwde gedeelte. Daarnaast kan uit het feit dat het asfaltpad, de verharding en de fietsenstalling na de levering zijn verwijderd, worden afgeleid dat deze gebouwen ook naar hun aard ondergeschikt waren aan de onbebouwde grond. Dat de theekoepel een monument is en op het perceel is blijven staan, maakt dit oordeel niet anders. De theekoepel stond weliswaar op het perceel, maar de theekoepel is onderdeel van de monumentale tuin die bij het perceel hoort en die in stand diende te blijven bij de bouw van de geplande woning. Gesteld noch gebleken is dat de aanwezigheid en de monumentale aard van de theekoepel bij de aankoop van het perceel een rol speelden. Er is daarom sprake is van onbebouwde grond, die gelet op hetgeen ten tijde van de levering met het perceel was beoogd, namelijk het realiseren van een woning op het perceel, als bouwterrein dient te worden aangemerkt.
22. In de uitspraken waar eiseres naar heeft verwezen ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Anders dan in het geval van eiseres, ging het in die uitspraken niet om bebouwing die naar zijn aard en omvang ondergeschikt was aan het onbebouwde gedeelte. Uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag leidt de rechtbank af dat het ging om een muur van 96 meter lang, 2,4 meter hoog en 0,25 meter breed. Volgens het gerechtshof Den Haag was deze muur mede dienstbaar aan het woningbouwproject en was de muur allerminst verwaarloosbaar. In de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ging het ook over bouwwerken die in essentie dienstbaar waren aan de bebouwde grond. Deze bouwwerken betroffen daarnaast volgens het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden enorme constructies die niet eenvoudig verplaatsbaar of verwijderbaar waren.
23. De subsidiaire stelling van eiseres dat enkel het bouwvlak van 270 m2 kan kwalificeren als bouwterrein, omdat de monumentale tuin uitdrukkelijk niet bestemd is om te worden bebouwd, kan haar niet baten. De levering van perceel 3279 moet namelijk als één (rechts)handeling worden beschouwd, die als geheel de levering van een bouwterrein tot voorwerp heeft. Het perceel 3279 is één zelfstandige onroerende zaak en is ook als zodanig in één handeling geleverd, waarbij de monumentale tuin niet apart is genoemd. De levering van perceel 3279 kwalificeert vanuit het oogpunt van de omzetbelasting daarom als één prestatie waarop één omzetbelastingregime (belast) van toepassing is.Voor zover de monumentale tuin al apart zou moeten worden gezien, kwalificeert hij in elk geval als erbij behorend terrein, zoals bedoeld in artikel 11, vijfde lid, sub c, van de Wet OB. Gezien de overgelegde foto’s hoort de tuin naar maatschappelijke opvattingen namelijk bij het deel van het perceel waarop de te bouwen woning is voorzien.
24. De conclusie uit het voorgaande is dat ten tijde van de levering van perceel 3279 sprake was van onbebouwde grond en dat het gehele perceel moet worden aangemerkt als een bouwterrein. Dit betekent dat de omzetbelastingvrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet OB niet van toepassing is. Verweerder heeft de naheffingsaanslag dan ook terecht en niet tot en te hoog bedrag opgelegd.
Is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld?25. Bij het niet voldoen van de verschuldigde omzetbelasting kan verweerder, op grond van artikel 67c, eerste lid en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 opleggen. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) of bij een pleitbaar standpunt dient oplegging van de verzuimboete achterwege te blijven.
26. Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door een belastingplichtige ingenomen standpunt gebaseerd kan worden op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, in die zin dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze uitleg en daarmee de door hem gedane aangifte juist was.
27. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een pleitbaar standpunt. Vast staat dat op perceel 3279 ten tijde van de levering enige bebouwing aanwezig was, waaronder de monumentale theekoepel die geheel intact was en bleef. Over de vraag of in een dergelijke situatie toch sprake is van onbebouwde grond, omdat de bebouwing verwaarloosbaar is, kan in redelijkheid verschillend worden gedacht. Eiseres kon en mocht daarom ten tijde van de aangifte naar objectieve maatstaven redelijkerwijs menen dat haar uitleg van het belastingrecht juist was. De verzuimboete zal dus worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond.