ECLI:NL:RBGEL:2022:3767

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
C/05/389108 / HA ZA 21-293
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting na brandstichting door dierenactivist op perceel van Duck-To Holding B.V.

In deze zaak vorderden Duck-To Holding B.V. en Tomassen Duck-To B.V. schadevergoeding van [gedaagde], die in de nacht van 27 op 28 mei 2020 brand stichtte op hun perceel te Ermelo. De rechtbank Gelderland oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de brandstichting, waardoor Duck-To en Tomassen aanzienlijke schade hebben geleden. De rechtbank heeft de schade vastgesteld op basis van rapporten van experts en de ingediende bewijsstukken. De schade omvatte onder andere de verwoesting van voertuigen, inventaris en opstal. De rechtbank heeft de vorderingen van Duck-To en Tomassen toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 61.513,40 aan Holding en € 57.274,50 aan Tomassen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank heeft het beroep op matiging van de schadevergoeding afgewezen, omdat [gedaagde] niet voldoende onderbouwde dat volledige schadevergoeding tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Het vonnis is uitgesproken op 27 juli 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/389108 / HA ZA 21-293
Vonnis van 27 juli 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUCK-TO HOLDING B.V.,
gevestigd te Ermelo ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOMASSEN DUCK-TO B.V.,
gevestigd te Ermelo ,
eiseressen,
advocaat mr. L.F.M. Meles te Almere,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.P. Harten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Holding , Tomassen en [gedaagde] genoemd worden. Holding en Tomassen worden samen ook aangeduid als Duck-To .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 september 2021
  • de akte indienen aanvullende producties van Duck-To met producties 9 tot en met 38
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Holding is houdstermaatschappij van twee werkmaatschappijen, Tomassen en Duck-To-Farm B.V. (verder: Duck-To-Farm ) die zich (kort gezegd) bezighouden met (peking)eenden. Holding ontplooit zelf verder geen activiteiten. Tomassen ontplooit activiteiten in verband met de slacht, het vrieshuis, de opslag en de distributie van eenden en Duck-To-Farm houdt zich bezig met de ‘voorschakels’, te weten activiteiten ‘rondom’ de moederdieren die eieren leggen (opfok en legdieren), de broederij, de groei van vleeseenden en de distributie van eieren, kuikens en volgroeide eenden naar de slachterij. De activiteiten van Tomassen en Duck-To-Farm zijn met elkaar verweven.
2.2.
Duck-To is eigenaar van bedrijfsopstallen (verder: de slachterij) en ondergrond (verder: het perceel) te Ermelo .
2.3.
[gedaagde] heeft in de nacht van 27 op 28 mei 2020 als dierenactivist brand gesticht op het perceel door vuur in aanraking te brengen met een vrachtwagen en meerdere vrachtwagentrailers en een ‘weeghok’ (verder: de brandstichting).
2.4.
Bij de stukken bevindt zich een in opdracht van de verzekeraars van Duck-To opgesteld (taxatie-)eindrapport van ing. F.W. van der Lugt NIVRE-re/sd van Sedgwick van 21 juli 2020 (verder: het rapport van Sedgwick ) met daarin voor zover hier van belang de volgende inhoud:
Algemeen
[…]
Op 29 mei 2020 bezochten wij het schadeadres en spraken wij met [financieel directeur] , CFO Europe [… ] en de heer ing. P. de Raad NIVRE-re van Vloedgraven Expertise .
Risico-omschrijving
Duck-To Holding B.V. , hierna te noemen verzekerde, is eigenaar van de vrijstaande bedrijfsgebouwen aan de Fokko Kortlanglaan 116 te Ermelo . […]
Verzekerde verhuurt de gebouwen aan Eendenslachterij Tomassen Duck-To B.V. , een producent van vers ingevroren pekingeendenvlees en eendendelen.
[…]
Contra-expert
Verzekerde heeft Vloedgraven Expertise ingeschakeld als eigen deskundige. De ondertekende akte benoeming van experts bevindt zich in ons dossier.
Gesteld voorval/oorzaak
In de nacht van donderdag 28 mei 2020 , omstreeks 01:30 uur, is brand gesticht op het terrein van verzekerde, met schade aan de eigendommen van verzekerde tot gevolg. Een persoon heeft in eerste instantie geprobeerd in het gebouw te komen door te controleren of ergens een deur niet op slot was gedraaid. Nadat deze poging mislukte heeft de persoon de deur van de ruimte naast de weegbrug, hierna te noemen ‘weegruimte’, geopend en daar een brandend voorwerp naar binnen gegooid. […] Daarna heeft de persoon een vrachtwagen en opleggers in brand gestoken. Zeer waarschijnlijk hebben passanten of omwonenden de brandweer gealarmeerd. Het brandalarm was niet in werking getreden, omdat geen rook in het gebouw was gekomen. De politie heeft [financieel directeur] op de hoogte gesteld en [financieel directeur] is direct naar de schadelocatie gereden.
Onderzoek derden
Uit de videopnamen van de beveiligingscamera’s kan duidelijk worden opgemaakt dat de brand is aangestoken. […] Uit de videobeelden is af te leiden dat een persoon een brandversnellend middel uit een jerrycan over de vrachtwagen en naastgelegen opleggers giet. Vervolgens steekt deze persoon met een aansteker het brandversnellende middel in brand, waarbij de kleding van deze persoon ook vlamvat. De politie heeft alle videobeelden in beslag genomen.
Brandweer/politie
De brandweer was snel ter plaatse en kon voorkomen dat het vuur oversloeg naar de naastgelegen gebouwen. De aangestoken brand in de weegruimte is, vanwege gebrek aan zuurstof, gesmoord. De brandweer heeft daar geen bluswerkzaamheden uitgevoerd. Verzekerde heeft aangifte gedaan bij de politie waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Een kopie van het proces verbaal, met proces-verbaalnummer PLO600-2020240495-1, berust in ons dossier. Een 34 -jarige man uit [plaatsnaam] meldde zichzelf vrijdagavond 29 mei 2020 op het politiebureau. De verdachte wordt verhoord en zijn rol bij de brandstichting wordt onderzocht. Wij hebben ons namens u als belanghebbenden gemeld en zullen u op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
[…]
Omvang van de schade
Als gevolg van de brand zijn een vrachtwagen en drie opleggers volledig uitgebrand. De vrachtwagen en opleggers zijn elders verzekerd. De drie opleggers waren gevuld met eierkarren met lades en zogeheten easy-load kooien met lades, behorende tot de inventaris van verzekerde. Deze inventaris is deels opgeslagen in een open kapschuur en deels in de op het terrein gestalde opleggers. De volledige inhoud van de uitgebrande opleggers moest als verloren worden beschouwd.
Voorts is schade ontstaan aan het hekwerk, een schuifpoort en betonnen platen van de terreinverharding (Stelconplaten), alsmede aan een deel van de achter het hekwerk gelegen haag. De weegruimte was ten tijde van ons bezoek reeds gereinigd. Als gevolg van de brand in deze ruimte is schade ontstaan aan de gevelplaten. Voorts raakte de deur beschadigd. De aanwezige inventaris in deze ruimte, waaronder een printer, een weegschaal, een computer, een switch en een elektrische verwarming zijn door de brand dermate beschadigd geraakt dat vervanging noodzakelijk is.
Naast de eigendommen van Duck-To Holding B.V. , zijn tevens eigendommen van Duck-To Farm B.V. beschadigd geraakt, waaronder 28 eierkarren, eierrekken, afdekhoezen en afstandhouders. Deze eigendommen lagen in de opleggers ten tijde van de brand. Zoals reeds met u besproken staat Duck-To Farm B.V. als medeverzekerde op de polis genoemd, de inventaris en goederen hiervan blijken echter niet te zijn getaxeerd en worden niet apart genoemd op de polis. Wij hebben de schade aan de eigendommen van Duck-To Farm B.V. derhalve onder voorbehoud vastgesteld en laten dit verder te uwer beoordeling.
Schadevaststelling/specificatie
Aan de hand van diverse marktconforme gespecificeerde offerten en nota’s hebben wij de schade aan de opstal op basis van herstelkosten vastgesteld. De opruimingskosten hebben wij aan de hand van een nota vastgesteld en de inventaris aan de hand van de voortaxatie. De schade aan de bestrating (Stelconplaten) stelden wij vast aan de hand van een marktconforme gespecificeerde offerte. De inventaris van Duck-Farm B.V. hebben wij, onder voorbehoud, deels op basis van nieuwwaarde en deels op basis van dagwaarde vastgesteld.
Wij hebben de schade als volgt vastgesteld:
Opstal (ongetaxeerd)
- herstelkosten EUR 12.818,91
Inventaris (getaxeerd)
- waarde voor EUR 13.473.300,00
- waarde na
-/- EUR 13.379.350,00
- schade EUR 93.950,00
Aanvullende schade en extra kosten
- opruimingskosten (gebouw) EUR 3.787,20
- bestrating (Stelconplaten) EUR 21.168,50
EUR 24.955,70
Totaal, exclusief btw
EUR 131.724,61
Inventaris Duck-To Farm B.V. (onder voorbehoud)
- inventaris, totaal exclusief btw
EUR 19.194.00
Een specificatie bevindt zich in ons dossier.
Wij wezen verzekerde op de consequenties van eventueel in de polis van toepassing zijnde maximeringen en/of eigen risico’s.
Akkoord verzekerde
De ondertekende akte van taxatie bevindt zich in ons dossier.
Andere verzekeringen
Verzekerde verklaarde ter zake van deze schade geen beroep op een andere verzekering te kunnen doen. Wij hebben tevens de milieuschade is in behandeling. De milieuschade is bij u bekend onder uw schadenummer 2013447.01. Ons dossiernummer is 844730-1. Deze schade rapporteerden wij u separaat.
De schade aan de vrachtwagen en de opleggers is gemeld bij a.s.r. Verzekeringen. Hiervoor is CED ingeschakeld.
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een akte van taxatie (verder: de akte van taxatie), die op 16 juli 2020 is getekend door/namens Sedgwick , optredend als expert voor verzekeraars en Vloedgraven Expertise , optredend als expert voor Holding (verder Vloedgraven ) die volgens de akte daartoe benoemd zijn bij akte van 4 juni 2020, ter vaststelling van de schade door de brandstichting. In de akte van taxatie staat dat Sedgwick en Vloedgraven de in die akte genoemde bedragen hebben vastgesteld. Deze bedragen en de omschrijving daarvan komt overeen met hetgeen is opgenomen in het rapport van Sedgwick onder het kopje “Schadevaststelling/specificatie”.
2.6.
In verband met de brandstichting is [gedaagde] bij vonnis van 16 november 2020 van de rechtbank Gelderland [1] (verder: het strafvonnis) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden waarvan 10 voorwaardelijk voor opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en opzettelijke brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten.
2.7.
Holding heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. In het strafvonnis is de vordering van Holding ten aanzien van de posten ‘A1’, ‘A3’ en ‘A7’ (te weten het eigen risico van twee opleggers [2 x € 500,00] en van 2 afzetunits [2 x € 450,00]) ten bedrage van in totaal € 1.900,00 toegewezen. Holding is ten aanzien van het meer gevorderde niet ontvankelijk verklaard, omdat de inhoudelijke behandeling een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
2.8.
Tegen het strafvonnis is geen hoger beroep ingesteld, het strafvonnis is onherroepelijk.
2.9.
[gedaagde] is namens Duck-To en Duck-To-Farm aangeschreven tot voldoening van een schadebedrag van €158.187,40. Betaling is uitgebleven.

3.Het geschil

3.1.
Duck-To vordert -samengevat- dat de rechtbank, bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis:
- voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens Duck-To door de brandstichting onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle daardoor door Duck-To geleden schade;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 62.813,40 aan Holding en een bedrag van € 95.374,00 aan Tomassen , vermeerderd met wettelijke rente,
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 2.356,87 aan buitengerechtelijke kosten
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. en kosten.
3.2.
Duck-To stelt -kort weergegeven- dat [gedaagde] jegens haar en Duck-To-Farm door de brandstichting onrechtmatig heeft gehandeld. Door de brandstichting is, aldus Duck-To , een aantal van haar goederen beschadigd en/of verloren gegaan waardoor zij schade heeft geleden.Zij heeft daarnaast als gevolg van de brandstichting kosten moeten maken. Slechts een deel van de schade is door haar verzekeraars vergoed. [gedaagde] dient de rest te vergoeden. Een deel van de vordering betreft schade van Duck-To-Farm , wiens vordering op [gedaagde] aan Holding , zo stelt zij, is gecedeerd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat door de brandstichting de door Duck-To genoemde zaken zijn beschadigd en dat Duck-To daardoor de gestelde kosten heeft moeten maken alsmede de hoogte van de door Duck-To genoemde schade posten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De kern van het geschil

4.1.
Geen punt van geschil is dat [gedaagde] de brandstichting heeft gepleegd en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Duck-To en -voor zover daardoor ook goederen van Duck-To-Farm zijn beschadigd- jegens Duck-To-Farm . Evenmin is punt van geschil is dat hij gehouden is de daardoor door Duck-To en Duck-To-Farm geleden schade te vergoeden.
4.2.
Het komt er op aan om vast te stellen welke schade het gevolg is van de brandstichting en om die schade dan te begroten. Daarbij overweegt de rechtbank dat [gedaagde] de omschrijving van de brandstichting en de daardoor ontstane brand en de schade in het rapport van Sedgwick (aangehaald in rov. 2.4) niet heeft betwist.
Uitgangspunten
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van het bestaan en de omvang van de schade weliswaar in beginsel de gewone bewijsregels gelden, maar dat de rechter daarbij ingevolge art. 6:97 BW bevoegd is de schade te begroten op de wijze die met de aard van deze schade in overeenstemming is of de schade te schatten indien deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld [2] . Deze bepaling geeft de rechter de vrijheid om bij de begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht en bewijslast toe te passen [3] . Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding is het voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Het staat het de rechter dan vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang hiervan vervolgens te schatten [4] .
4.4.
Bij de beoordeling van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt verder als uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Dit betekent dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest zonder het schadeveroorzakende feit. De schade moet in beginsel worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd [5] .
4.5.
In gevallen van zaakbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan. Volgens vaste rechtspraak zal het geldbedrag waarin deze waardevermindering kan worden uitgedrukt in het algemeen gelijk zijn aan de -naar objectieve maatstaven berekende- kosten die met het herstel zijn gemoeid. Wanneer een zaak geheel en al verloren gaat voor de rechthebbende doordat herstel niet mogelijk is of economisch onverantwoord, lijdt deze door dit verlies een nadeel in zijn vermogen dat gelijk is aan de waarde van de zaak. Indien de desbetreffende, verloren gegane zaak een exemplaar is zonder eigen, individueel bepaalde kenmerken, van een soort waarvoor een voor het publiek toegankelijke markt bestaat, zal de rechthebbende door dit verlies een nadeel in zijn vermogen lijden dat in het algemeen kan worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer van de zaak ten tijde van het verlies (de ‘marktwaarde’) [6] .
4.6.
De rechtbank zal hierna de verschillende door Duck-To genoemde posten beoordelen. Daarbij neemt de rechtbank op basis van de niet betwiste stellingen van Duck-To als uitgangspunt aan dat de (gekentekende en ongekentekende) voertuigen die tijdens de brandstichting op het perceel aanwezig waren eigendom waren van Tomassen en dat de opstallen en inventaris eigendom waren van Holding . Tijdens de brandstichting waren daar daarnaast ook nog goederen van Duck-To-Farm aanwezig.
Post I: De oplegger met kenteken [kenteken 1] ( Tomassen )
4.7.
Duck-To stelt dat deze oplegger door de brand is vernield, dat de dagwaarde daarvan door de verzekeraar is bepaald op € 67.00,00, dat de verzekeraar daarvan 50%, € 33.500,00, heeft vergoed en dat zij voor de restanten nog € 200,00 van een opkoper heeft ontvangen. De schade voor Tomassen bedraagt dus, zo stelt zij: € 33.300,00 (€ 67.000,00 - € 33.500,00 - € 200,00). Duck-To heeft als (aanvullende) producties ter zake van de oplegger onder meer overgelegd:
  • een aanschaffactuur van 20 maart 2018 op naam van Tomassen (aanschafwaarde excl. btw € 72.920,00);
  • een ‘conformiteitsbewijs’ van RDW van 3 april 2018,
  • een expertiserapport opgesteld door CED, de schade-expert van de verzekeraar van de oplegger (Nationale-Nederlanden), waarin de herstelkosten worden begroot op € 75.400,00 excl. btw en de dagwaarde op € 67.000,00 excl. btw,
  • een brief van de verzekeraar waarin staat dat er zake van de oplegger 50% van de dagwaarde te weten € 33.500,00 wordt uitgekeerd;
  • correspondentie met en een factuur van Tomassen aan een opkoper van ‘wrakken n.a.v. brandschade’, met ten aanzien van de oplegger een koopprijs van € 200,00 excl. btw,
  • een kentekenbewijs op naam van Holding en
  • foto’s van de oplegger na de brandstichting, waarop een kennelijk door brand beschadigde oplegger te zien is en een stuk van een nummerplaat, beginnende met de letters OR .
4.8.
Uit genoemde stukken blijkt en niet weersproken is dat de oplegger door de brandstichting is beschadigd. De rechtbank begroot de schade voor Tomassen op basis van voornoemde stukken, waartegen door [gedaagde] niets concreets is ingebracht, op € 33.300,00. Daarbij overweegt de rechtbank dat er geen reden is om af te wijken van het door Duck-To genoemde expertiserapport van CED. Niet in geschil is dat een door de verzekeraar ingeschakelde expert doorgaans geen reden heeft een hogere schade te begroten dan reëel is. De overige overgelegde stukken, waaruit aanschafprijs en ouderdom blijken, geven evenmin reden om daaraan te twijfelen. Anders dan [gedaagde] stelt kan (mede gelet op de hiervoor in rov. 4.3 - 4.5 gegeven uitgangpunten) de boekwaarde van de oplegger, die in deze procedure overigens niet bekend is, niet als uitgangspunt voor de begroting worden gehanteerd. Dat de factuur van de oplegger weliswaar op naam van Tomassen is gesteld maar het kentekenbewijs op naam van Holding staat laat de rechtbank verder onbesproken nu [gedaagde] de stelling van Duck-To ook niet heeft betwist dat opstallen en inventaris van de ondernemingen aan Holding toebehoorden en de voertuigen aan Tomassen . De door [gedaagde] aan Tomassen te betalen schadevergoeding ten aanzien van deze post bedraagt
€ 33.300,00.
Post II: De oplegger met kenteken [kenteken 2] ( Tomassen )
4.9.
Duck-To stelt dat ook deze oplegger door de brandstichting verloren is gegaan, dat die een dagwaarde had van € 8.700,00 excl. btw, dat de restwaarde € 200,00 excl. btw bedroeg, dat deze oplegger, gelet op zijn leeftijd (uit 1998), niet meer verzekerd was en dat de schade daarom € 8.500,00 bedroeg (€ 8.700,00 - € 200,00). Duck-To heeft als (aanvullende) producties ter zake van deze oplegger onder meer overgelegd:
  • een factuur van Spuiterij Winkoop van 10 augustus 2015 die ziet op het “Spuiten van opbouw, wielen en wielnaven” van de oplegger van € 6.070,00 ex btw;
  • een factuur van “Balde Banden” van 22 augustus 2019 van € 855,00 exclusief btw;
  • correspondentie met en een factuur van Tomassen aan een opkoper van ‘wrakken n.a.v. brandschade’, met ten aanzien van de oplegger een koopprijs van € 200,00 exclusief btw,
  • een kentekenbewijs op naam van Holding waarop als datum eerst toelating 19-10-1998, datum eerste inschrijving in Nederland 15-08-2005 en datum tenaamstelling 10-04-2015 staan vermeld,
  • foto’s van de oplegger na de brandstichting, waarop een de oplegger met kentekenplaat [kenteken 2] en daarop een aantal kennelijk door brand beschadigde/gesmolten kratten zijn te zien,
  • een aanvullend rapport van J. Snippe-Kiers NIVRE-re (verder Snippe) van Mobiel expertise & advies (verder: MEA) van 8 januari 2022 (verder: het aanvullend MEA-rapport) waarin over deze oplegger staat (randnummer 7)
4.10.
De rechtbank acht voldoende bewezen dat de oplegger door de brandstichting schade heeft ondervonden. Er ontbreekt echter een schadebegroting door een derde/ verzekeraar. De begroting in het aanvullend MEA-rapport, dat in opdracht rapport van Duck-To is opgesteld, kan niet als zodanig worden beschouwd en kan dan ook niet zonder meer worden overgenomen. Dit geldt temeer nu de motivatie van de waardebepaling daarin zeer summier is en van de daarin genoemde “referentie met handelspartijen”, op basis waarvan de waarde zou zijn begroot, geen stukken zijn overgelegd. Een aankoopfactuur ontbreekt en de stelling van [gedaagde] dat de aankoopwaarde van de oplegger niet meer dan € 5.000,00 was, is verder niet weersproken. Ten aanzien van de schade maakt de rechtbank uit de overgelegde foto’s op dat er (tenminste) roetschade is en dat er kratten op de oplegger zijn gesmolten (waarbij de schade aan de kratten zelf kennelijk elders is begroot, als onderdeel van de post opstal en inventaris, welke post wordt besproken in rov. 4.16 en verder). Aannemelijk is dat, zoals Snippe tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, daardoor schade aan de oplegger is ontstaan, onder meer doordat “smeltsel” van de kratten op en in de oplegger is gedropen. Zoals overwogen acht de rechtbank dan ook bewezen dat de oplegger schade heeft ondervonden. Op de overgelegde foto’s is echter (mogelijk mede als gevolg van de hoek waarin deze zijn genomen en de kwaliteit van de afdrukken) niet te zien welke schade de oplegger (verder) concreet heeft opgelopen. Op het oog ziet een groot deel van de oplegger er onbeschadigd uit. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven kan dan ook niet worden aangenomen dat de schade onherstelbaar was, dat restwaarde van de oplegger nog maar € 200,00 was en dat, zoals Duck-To stelt, ook de in 2018 aangeschafte nieuwe banden als gevolg van de brand geen enkele waarde meer vertegenwoordigden. Daarbij komt dat de motivering van Snippe dat de restwaarde “
via VBV gecertificeerde oplegger bepaald”is, voor de rechtbank niet te volgen is. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de omstandigheid dat een opkoper de oplegger voor € 200,00 heeft mogen kopen evenmin voldoende om van die restwaarde uit te kunnen gaan, nu verder ook niet duidelijk is hoe die prijs is bepaald.
4.11.
Van Duck-To had verwacht mogen worden dat zij de door haar gestelde schade voldoende had onderbouwd, mede gelet op het verweer van [gedaagde] dat de onderbouwing onvoldoende was en de opdracht in het tussenvonnis om vóór de mondelinge behandeling -kort gezegd- de voor de schadeonderbouwing benodigde achterliggende stukken te overleggen. Er is nu geen plaats meer voor nadere bewijslevering/onderbouwing. De rechtbank schat en begroot de schade daarom op basis van hetgeen nu over en weer is gesteld en overgelegd op € 2.500,00. De rechtbank gaat ervan uit dat tenminste een dergelijk bedrag nodig is voor het herstel van de roet- en smeltschade, waarvan op basis van de foto’s kan worden aangenomen dat die in ieder geval is ontstaan, terwijl er onvoldoende aanknopingspunten zijn om die kosten hoger te schatten. Er is evenmin aanleiding om tot een andere schatting te komen uitgaande van het verschil tussen markt- en restwaarde van de oplegger. Dit mede gelet op de aanschafprijs in 2005 van € 5.000,00 en de toen/nadien nog gedane investeringen van € 6.070,00 en € 855,00 excl. btw en de verder niet weersproken stelling van Snippe tijdens de mondelinge behandeling dat een goed onderhouden trailer niet snel in waarde daalt. Dat de marktwaarde verminderd met de restwaarde minder dan € 2.500,00 zou bedragen kan zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt niet worden aangenomen. De door [gedaagde] aan Tomassen te betalen schadevergoeding ten aanzien van deze post bedraagt
€ 2.500,00.
Post III: De wielontsmetting-installatie op oplegger met kenteken [kenteken 3] ( Tomassen ).
4.12.
Duck-To stelt dat deze installatie was bevestigd op de aan Tomassen toebehorende oplegger met kenteken [kenteken 3] , dat deze door de brand is vernield, dat de dagwaarde daarvan € 2.750,00 bedroeg en dat deze niet verzekerd was. Duck-To heeft als (aanvullende) producties ter zake van deze installatie overgelegd:
  • een factuur van Van Ravenhorst transportoplossingen van 4 april 2018, met daarop ten aanzien van kenteken [kenteken 3] , naast onder andere posten dien zien op “reparatie van toerenbediening” en “vernieuwen bandpaksluitingen” een post van € 2.750,00 excl. btw voor “leveren en monteren van wielontsmetting”,
  • foto’s van na de brandstichting, waarop een oplegger met kentekenplaat BZ BS-50 is te zien, die kennelijk geheel door brand is verwoest;
  • het aanvullend MEA-rapport waarin over de wielontsmetting staat (randnummer 8-11) dat Snippe heeft waargenomen dat de wielontsmetting-installatie aanwezig was op de geheel uitgebrande vrachtauto met kenteken [kenteken 3] , dat deze pas op de vrachtwagen is geïnstalleerd nadat deze in verzekeringsdekking was genomen en daarom niet onder de dekking valt, dat de investering toen de installatie in maart 2018 werd gemonteerd € 3.287,80 excl. btw bedroeg en dat hij om tot de dagwaarde te komen globaal een afschrijving van 10% per jaar hanteert, wat neerkomt op een afschrijving van €537,00 excl. btw en dat de restwaarde als nihil is te beschouwen.
4.13.
Duck-To heeft met de genoemde factuur en de foto waarop een installatie te zien, die volgens Duck-To de wielontsmetting is -waaraan [gedaagde] ter zitting ook geen concrete andere duiding heeft gegeven- afdoende onderbouwd dat dit systeem ten tijde van de brandstichting op de oplegger aanwezig was en door de brand is vernietigd. De enkele betwisting door [gedaagde] wordt door de rechtbank als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Snippe heeft echter naar het oordeel van de rechtbank uit de factuur van Ravenhorst ten onrechte afgeleid dat de kosten van de wielontsmetting-installatie inclusief montage € 3.287,50 bedroegen. Dit bedrag betrof immers de totale factuur, inclusief andere werkzaamheden, die hier nu niet aan de orde zijn. Voor het leveren en monteren van de wielontsmetting is slechts € 2.750,00 excl. btw in rekening gebracht. Nu tegen een lineaire afschrijving van 10% op een dergelijke installatie, zoals door Snippe wordt gehanteerd door [gedaagde] niets concreets is ingebracht en de rechtbank dit redelijk acht wordt deze schadepost begroot op € 2.200,00 (€ 2.750,00 – € 550,00 (20%)). De door [gedaagde] aan Tomassen te betalen schadevergoeding ten aanzien van deze post bedraagt
€ 2.200,00.
Post IV De chassisopbouw van de oplegger met kenteken [kenteken 3] ( Tomassen ).
4.14.
Op basis van de in rov 4.12 genoemde foto’s acht de rechtbank bewezen dat de oplegger met kenteken [kenteken 3] en alles wat daarop zat als gevolg van de brandstichting volledig verloren is gegaan. Duck-To stelt dat de chassisopbouw met afzetsysteem en laadklep van deze oplegger vernietigd is, dat daar geen afzonderlijke verzekering voor was, dat de opbouw ook niet meeverzekerd was met het chassis en dat de dagwaarde door de expert van de verzekeraar en de contra-expert gezamenlijk is vastgesteld op een bedrag van € 7.000,00 (dagv p.7 laatste streepje). Tijdens de mondelinge behandeling heeft Duck-To /Snippe echter medegedeeld dat van een gezamenlijke vaststelling met een verzekeringsexpert geen sprake is.
4.15.
Dat er een chassisopbouw met afzetsysteem en laadklep op de oplegger was bevestigd is door [gedaagde] niet weersproken en evenmin dat die niet onder de verzekeringsdekking viel. De kale betwisting dat de chassisopbouw door de brand is verloren gegaan wordt, gelet op de overgelegde foto’s en wat daarover is gezegd als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Duck-To heeft een stuk overgelegd van Van Ravenhorst Transport Solutions (productie 21) waarop staat: “Opbouw DAF met afzetsysteem en laadklep 2011 aanschafprijs huidig € 16.000,00 handelswaarde mei 20 € 7.000,00” alsmede een aan Tomassen verstuurde factuur van Cosmo Trucks van een DAF bakwagen chassis [kenteken 3] van 8 augustus 2011. [gedaagde] heeft op zich niet betwist dat de aanschafprijs van de chassisopbouw met afzetsysteem en laadklep € 16.000,00 bedraagt en gaat er zelf van uit dat de nieuwprijs daarvan in 1998 vermoedelijk zelfs € 18.000,00 was. Anders dan waar [gedaagde] van uitgaat kan er, nu de oplegger blijkens de verder niet betwiste factuur van Cosmo Trucks pas in 2011 is aangeschaft van worden uitgegaan dat ook de chassisopbouw toen pas is aangeschaft en niet 13 jaar eerder, in 1998. Uitgaande van een aankoopdatum in 2011 acht de rechtbank de door Snippe genoemde marktwaarde van € 7.000,00 in mei 2000, die kennelijk mede op basis van het schrijven Van Ravenhorst is begroot, redelijk. Dit komt dan neer op een gemiddelde waardevermindering sinds de datum van aankoop en montage van € 1.000,00 per jaar. Daarbij overweegt de rechtbank dat [gedaagde] ook niet betwist heeft dat Van Ravenhorst de chassisopbouw gebouwd heeft, specialist is op dit gebied en daarom een goede kijk heeft op aanschaf- en marktwaarde. De door [gedaagde] aan Tomassen te betalen schadevergoeding ten aanzien van deze post bedraagt
€ 7.000,00.
Post V De opstal en inventaris ( Holding en Duck-To-Farm ).
4.16.
Duck-To stelt dat Holding door de brandstichting schade heeft geleden aan haar opstal en inventaris ter grootte van het in het rapport van Sedgwick en in de akte van taxatie (zie rov. 2.4 en 2.5) genoemde bedrag van € 150.918,61 (€ 131.724,61 + inventaris Duck-To Farm € 19.194.00), exclusief milieuschade. Zij stelt voorts dat zij uitgaat van een “iets lager bedrag”, te weten € 150.837,77. Zij heeft daarvan zo stelt zij € 59.075,40 niet voorgoed gekregen van haar verzekeraar, omdat a) een eigen risico gold van € 50.000,00 en b) slechts sprake was van een dekkingspercentage van 91%, waardoor € 9.075,40 niet vergoed werd (9% van € 100.837,77 (€ 150.837,77 - € 50.000.00)). De rechtbank stelt vast dat het door Duck-To genoemde “iets lagere” bedrag van € 150.837,77 overeenkomt met het bedrag dat als “totaal schade inventaris (excl. milieu)” wordt genoemd in het door Duck-To overgelegde “groeidocument”/exceloverzicht (productie 6; verder: het groeidocument). Het groeidocument is, volgens de onbetwiste stellingen van Duck-To , het document waarin door de experts namens de verzekeraars en Duck-To op basis van hun onderzoek de schade werd vastgesteld, die uiteindelijk in een definitieve akte is vastgelegd.
4.17.
[gedaagde] betwist allereerst dat Holding aanspraak kan maken op een vergoeding voor schade aan de beschadigde inventaris van Duck-To-Farm . Duck-To heeft echter een akte van cessie overgelegd van 17 maart 2021 (productie 24) waarin Duck-To-Farm (en Tomassen ) een in de akte en een daarbij behorende bijlage omschreven vordering op [gedaagde] overdragen aan Holding . Anders dan [gedaagde] stelt is in die bijlage de vordering van in totaal € 19.194,00, duidelijk en concreet omschreven. De omschreven posten en bedragen komen overeen met wat daarover in het groeidocument staat onder het kopje “eigendom van derden; Duck-To-Farm ”. [gedaagde] heeft verder niet betwist dat haar (inmiddels) mededeling is gedaan van deze cessie en dat ook overigens aan de eisen van overdracht van de vordering op grond van artikel 3:94 BW is voldaan, zodat het verweer in zoverre wordt verworpen.
4.18.
Ten aanzien van de hoogte van de schade overweegt de rechtbank dat die is begroot door een expert namens Duck-To ( Vloedgraven ) en door een expert ( Sedgwick ) namens de verzekeraars, waarvan, zoals onder 4.8 overwogen ten aanzien van CED, op zich geen reden is te veronderstellen dat deze de schade hoger zou begroten dan wat reëel is. De schade is gespecificeerd in het groeidocument, waarin de per post begrote bedragen zijn opgenomen en waaraan (mede) facturen en/of offertes ten grondslag liggen, die ook zijn gevoegd bij het aanvullende MEA-rapport. In dat rapport is nog een (beperkte) toelichting op de schadebegroting is gegeven. Uit de omschrijving blijkt dat sprake is van herstelkosten, kosten van vervanging, dan wel van reinigingskosten/kosten van afvoer van afval en of de schade bestaat uit herstelkosten of vervangingskosten. De rechtbank acht de gestelde schade van Duck-To daarmee in beginsel voldoende onderbouwd. Van [gedaagde] had dan verwacht mogen worden dat zij haar betwisting had geconcretiseerd. Nu zij dit heeft nagelaten begroot de rechtbank de schade aan de opstal en inventaris van Holding en Duck-To-Farm , waarvan de vorderingen aan Holding zijn gecedeerd, op in totaal
€ 59.075,40.Tot dat bedrag is de vordering van Holding dus toewijsbaar.
Post VI beveiligingssysteem ( Holding )
De door Duck-To gevorderde vergoeding voor de aanleg van een extra beveiligingssysteem na de brandstichting, waarbij “aan het hekwerk rondom het gehele bedrijf stroomdraden zijn bevestigd” wordt afgewezen. Duck-To stelt dat dit is gebeurd “om soortgelijke incidenten te voorkomen”. De rechtbank wil aannemen dat de brandstichting voor Duck-To , zoals zij stelt de aanleiding was voor deze maatregelen en dat er in die zin een causaal verband bestaat. Vast staat echter dat [gedaagde] zich op 29 mei 2020 heeft gemeld bij de politie, terwijl niet onderbouwd is dat er vanuit zijn kant nadien nog een concrete dreiging bestond die redelijkerwijs reden was voor de aanleg van het beveiligingssysteem. De stelling dat de brandstichting door [gedaagde] Duck-To tot doelwit van dierenactivisten heeft gemaakt is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft in dat verband onbetwist aangevoerd dat er vóór de brandstichting ook al protestacties door dierenactivisten bij Duck-To plaatsvonden en dat het juist Duck-To zelf is geweest die veel media-aandacht voor de brandstichting heeft gezocht. Duck-To heeft haar stelling verder niet onderbouwd. De nog ter zitting aangevoerde stelling dat de verzekeraar(s) van Duck-To als gevolg van de brandstichting eiste(n) dat er een extra beveiligingssysteem werd aangelegd is in het geheel niet onderbouwd en wordt reeds daarom verworpen. De conclusie is dat onvoldoende onderbouwd is dat deze kostenpost aan [gedaagde] als gevolg van de brandstichting kan worden toegerekend.
Post VII Weegbrug ( Holding )
Duck-To heeft deze post tijdens de mondelinge behandeling laten vallen.
Post VIII Handlingskosten ( Tomassen )
Duck-To stelt dat Tomassen “handlingskosten” heeft moeten maken omdat een deel van haar personeel zich bezig moest houden met de gevolgen van de brandstichting, te weten het onderhouden van contacten met de verzekeraars, experts en politie, het doen van aangifte, het opruimen en het uitvoeren van de overige werkzaamheden die nodig waren om er voor te zorgen dat het bedrijf weer kon functioneren. Hierdoor kon het personeel geen andere werkzaamheden uitvoeren. Het gaat om, aldus Duck-To :
  • 14 uur van de algemeen directeur (eerste aanspreekpunt brandweer/politie/pers; met name de eerste dag veel zaken regelen);
  • 48 uur van de financieel directeur, (afwikkeling schade: verzekeraars, experts, financieel, rapportages, voorbereiding rechtszaak);
  • 45 uur van de directeur operationele zaken (operationele schade: brandweer, voertuigen, aangifte politie, vervanging middelen, schoonmaken offertes en voorbereiding rechtszaak);
  • 28 uur van het hoofd technische dienst (directe schade: als eerste aanwezig geweest, beperken schade, overleggen herstel, offertes);
  • (samen) 40 uur door 3 medewerkers van de technische dienst (schade opruimen, herstellen wat te herstellen is, elektra, grondwater) en
  • 8 uur van een administratief medewerker (administratieve ondersteuning: voertuiggegevens, facturen, kostennota’s),
een en ander tegen uurtarieven van respectievelijk € 70,00, € 60,00, € 42,00, € 29,00, € 20,00 en € 20,00.
[gedaagde] betwist dat Tomassen voor deze werkzaamheden kosten heeft moeten maken. Het bedrijf lag, aldus [gedaagde] , stil vanwege Covid en er werd waarschijnlijk gebruik gemaakt van de NOW-regeling of andere subsidies. Daarnaast is volgens [gedaagde] onduidelijk waarom er verschillende uurtarieven worden gehanteerd en is niet gespecificeerd waarvoor de werkzaamheden zijn verricht.
4.19.
De rechtbank overweegt dat ook interne kosten behoren tot de nadelige gevolgen van de onrechtmatige daden zoals de brandstichting, dat deze kunnen worden aangemerkt als hetzij redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid hetzij redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte en dat zij, voor zover zij redelijk zijn, voor vergoeding in aanmerking komen, behoudens de uit artikel 237 e.v. Rv (56 Rv oud) voortvloeiende beperkingen. Dit sluit in dat zij niet alleen binnen een redelijke omvang moeten blijven, maar ook dat het in de gegeven omstandigheden redelijk was ze te maken [7] .
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat Duck-To voldoende omschreven en gespecificeerd heeft door wie waarvoor werk is verricht. Duck-To heeft erkend dat het bedrijf in verband met Covid deels stil lag, maar daarbij toegelicht dat dit alleen gold voor de slachtlijnen, en dat de verkoop van de voorraad door ging, dat ‘administratief ook alles doorliep’ en dat ook de technische dienst aanwezig was en ingepland was voor werk. Als gevolg van het extra werk door de brandstichting konden, aldus Duck-To , de desbetreffende medewerkers hun eigenlijk geplande werkzaamheden niet verrichten. Er is, zo voert Duck-To aan, ook enkel een NOW-bijdrage gevraagd voor de productielijnen. Dit alles is door [gedaagde] niet meer weersproken. De rechtbank acht aannemelijk dat de omschreven kosten zijn gemaakt om schade te beperken dan wel ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid en acht deze werkzaamheden en de daarmee gepaarde kosten redelijk. Dat voor de verschillende functies andere uurtarieven worden gerekend zoals door Duck-To omschreven, acht de rechtbank logisch en redelijk. Het vorenstaande geldt met uitzondering voor de in totaal 107 uur die besteed is door de drie genoemde directeuren, waarvan 48 uur door de financieel directeur en 45 uur door de directeur operationele zaken. Deze uren betreffen bovendien deels uren die samenhangen met de gerechtelijke procedure, waarvan, nu een verder uitleg ontbreekt, de rechtbank aanneemt dat die vallen onder de in artikel 237 Rv e.v. genoemde kosten. De rechtbank zal de kosten van de financieel directeur en de directeur operatonele zaken matigen in die zin dat zij voor de overige door Duck-To genoemde werkzaamheden van hen voor ieder van hen nog 30 uur redelijk acht, tegen de door Duck-To genoemde tarieven.
De totale kosten die [gedaagde] aan Tomassen hiervoor dient te vergoeden komen daarmee op
€ 5.812,00(14 x € 70,00 + 30 x € 60,00 + 30 x € 42,00 + 28 x € 29,00 + (40 + 8) x € 20,00).
Post IX Kosten expertise Vloedgraven ( Holding )
Duck-To vordert vergoeding van € 1.238,00, voor de door Holding gemaakte kosten voor de door haar ingeschakelde expert Vloedgraven , die betrokken is geweest bij de schadevaststelling van de opstallen en inboedel. Zij heeft dit (nader) onderbouwd met:
  • een factuur van Vloedgraven van € 4.950,00, vermeerderd met € 1.039,50 aan btw met de omschrijving “expertisekosten inzake schadevaststelling aan OPSTAL en INVENTARIS” geadresseerd aan Holding en
  • een brief van SAA verzekeringen waarbij deze de nota van Vloedgraven aan Holding stuurt en schrijft dat Holding wordt belast met een bedrag van € 2.277,75, bestaande uit het bedrag van € 1.039,50 aan btw (wat in deze procedure geen rol speelt) en daarnaast een bedrag € 1.238,00 dat omschreven wordt als ‘het niet verzekerde deel”.
Temeer nu de betrokkenheid van Vloedgraven bij de schadevaststelling ook volgt uit het rapport van Sedgwick en de akte van taxatie (rov 2.4 en 2.5) acht de rechtbank met toezending van voornoemde, inhoudelijk verder niet betwiste, stukken voldoende onderbouwd dat deze kosten zijn gemaakt. De rechtbank acht deze kosten van
€ 1.238,00redelijke kosten voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 BW die [gedaagde] uit hoofde van zijn onrechtmatige daad aan Duck-To dient te vergoeden en zal de vordering in zoverre toewijzen.
Post X Beveiligingskosten
Duck-To vordert € 3.977,00 aan beveiligingskosten van Tomassen . Zij voert aan dat na de brandstichting zowel het hekwerk als de toegangspoort beschadigd waren, terwijl toen nog niet bekend was hoeveel mensen er bij de brandstichting betrokken waren, en of zij nog in de buurt van het perceel waren of waren aangehouden. Om het bedrijf ondanks het beschadigde hekwerk te beveiligen heeft Tomassen voor het Pinksterweekend (van vrijdag 29 mei 2020 10:00 uur tot maandag 1 juni 2020 05.00 uur) een extern beveiligingsbedrijf ingehuurd. Ter onderbouwing van deze post heeft Duck-To een aan Tomassen verzonden factuur van DB1 Onderzoek en Advies van 4 juni 2020 in het geding gebracht. Daarin is in totaal in rekening gebracht € 3.287,50 (47,5 manuren à € 3.087,50 en “kosten achtergrond onderzoek” € 200,00) exclusief btw, € 3.977,88 inclusief btw. Op de factuur staat vermeld “factuur voor uitgevoerde preventieve observatie werkzaamheden ivm dreiging van acties dierenactivisten in het Pinksterweekend. Gegevens bij opdrachtgever bekend. Met [eiser sub 2] is een uurtarief afgesproken van € 65.00 p/u. Achtergrondonderzoek in Nederland en België verricht. Gegevens bij opdrachtgever bekend”. Op de achterzijde staat een urenverantwoording voor in totaal 47,5 manuren met vermelding van de tekst “preobs locs DuckTo en mog verz.plaatsen” en initialen, kennelijk steeds van de beveiliger die die werkzaamheden heeft uitgevoerd. Bij één post van 6 uur staat “overleg + gesprek [plaatsnaam] (info)”. [gedaagde] betwist dat deze kosten gevolgschade zijn van de brand of dat dit redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade zijn en acht onduidelijk wat de noodzaak was van het achtergrondonderzoek. [gedaagde] wijst er op dat hij zich al op 29 mei 2020 bij de politie had gemeld..
Duck-To heeft er zitting nog aangevoerd dat door de brandstichting de noodzaak werd gevoeld om extra maatregelen te treffen en dat er sprake was van een bedreigende situatie omdat niet duidelijk was of meer acties zouden volgen.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat Duck-To de kosten met de gespecificeerde factuur voldoende heeft onderbouwd. Dat er daarnaast niet nog een betalingsbewijs is overgelegd doet daaraan niet af. Niet betwist is dat het hekwerk en de toegangspoort door de brandstichting waren beschadigd. Het gaat om een bewust tegen Duck-To gerichte brandstichting. Niet onderbouwd betwist is verder dat [gedaagde] zich weliswaar op 29 mei 2020 bij de politie had gemeld, maar dat er toen nog geen duidelijk beeld was over wie er precies achter de brandstichting zat en of de tegen het bedrijf gericht actie daarmee beëindigd was. Dat Tomassen zich door de gerichte brandstichting bedreigd voelde en door de beschadiging van hek en poort en de onduidelijkheid of de dreiging voorbij was genoodzaakt voelde externe beveiliging in de arm te nemen is dan allerzins begrijpelijk. Dit is een voorzienbaar gevolg van de brandstichting die daarmee in een zodanig verband staat dat zij, mede gelet op de aard van aansprakelijkheid, ook aan [gedaagde] als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
Ten aanzien van het “achtergrondonderzoek” heeft Duck-To ondanks vragen daarover van [gedaagde] ter zitting niet geconcretiseerd wat dat inhield en wat daarvan het verband was met de brandstichting. Deze post komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de btw, waarvan niet onderbouwd is dat deze kosten, die in beginsel verrekend kunnen worden, voor [gedaagde] schade opleverden. De totale beveiligingskosten die [gedaagde] aan Tomassen dient te vergoeden komen daarmee op
€ 3.087,50
Post XI Expertisekosten MEA ( Tomassen )
4.22.
Duck-To vordert de betaling van [gedaagde] aan Tomassen van een bedrag van € 4.995,00 excl btw voor expertisekosten van MEA. Zij heeft ter onderbouwing van deze post drie facturen van MEA aan Tomassen overgelegd ten bedrage van (excl. btw):
€ 540,00, voor “Expertisekosten, expert namens verzekeringsnemer inzake container opleggerverzekering, verzekerd bij ASR. Werkzaamheden en uren afgestemd met expert namens verzekeraar CED, de heer Jan van Galen eea onder schadenummer 20080980000”
€ 1.080,00, voor “Expertisekosten, expert namens verzekeringsnemer inzake opleggers en vrachtauto verzekerd bij Nationale Nederlanden. Werkzaamheden en uren afgestemd met expert namens verzkeraar CED, de heer Jan van Galen eea onder schadenummer CM 80022885” en
€ 3.375,00, voor “Expertisekosten, expert namens verzekeringsnemer, onverzekerde schade, coulance en opstellen expertiserapport inzake het regres op de veroorzaker van de brandschade”.
[gedaagde] betwist dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen: Het lijkt er op dat de kosten nodeloos zijn gemaakt omdat ze betrekking hebben op expertisewerkzaamheden die al door de schade-experts van verzekeraar CED zijn verricht. Er waren al allerlei experts en het inzetten van MEA is dan ook niet redelijk in de zin van artikel 6:96 BW. De omschrijvingen zijn summier en een specificatie van de werkzaamheden ontbreekt. Onduidelijk is of en waarom de nota’s niet door de verzekeraar zijn betaald. Aldus de stellingen en verweren van [gedaagde] .
Duck-To acht het inzetten van een eigen expert om te overleggen met die van de verzekeraars en om de belangen van Tomassen te behartigen en de gedeclareerde kosten redelijk.
4.23.
De rechtbank overweegt dat de in 4.22 onder a) en b) genoemde facturen kennelijk “met de expert van de verzekeraars afgestemde werkzaamheden (en uren)” betreffen die zien op een contra-expertise over de door de verzekeringsexpert beoordeelde omvang van verzekerde schade. Ondanks de verweren van [gedaagde] heeft Duck-To niet onderbouwd dat/waarom deze kosten (deels) voor rekening van Tomassen komen en niet geheel dan wel deels door de verzekeraars worden gedragen en deze bovendien als vermogensschade (redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid) hebben te gelden. Deze onderbouwing had van haar verwacht mogen worden, te meer gelet op de genoemde afstemming met de verzekeraars over de omvang van de werkzaamheden en uren en nu die werkzaamheden kennelijk (tenminste mede) zijn bedoeld om (de hoogte van) de betalingsverplichtingen van de verzekeraars uit hoofde van de verzekeringspolissen vast te stellen. Deze facturen komen nu die onderbouwing ontbreekt niet voor vergoeding in aanmerking.
4.24.
De factuur genoemd onder c) ziet, zoals niet is weersproken, op onverzekerde schade. Dit betreft blijkens de omschrijving, die verder niet concreet is betwist, kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en/of ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Dat Duck-To heeft geprobeerd voldoening van de schade buiten rechte te verkrijgen is niet concreet weersproken. De rechtbank acht het redelijk om een schade-expert in de arm te nemen om de omvang van de schade vast te stellen en acht, mede gelet op de aard en omvang van de schade de daarvoor berekende kosten redelijk. Dit deel van de vordering,
€ 3.375,00zal daarom worden toegewezen.
Post XII Milieukosten ( Holding )
4.25.
Duck-To stelt dat er ten gevolge van de brandstichting € 2.860,00 aan milieukosten zijn gemaakt, die weliswaar verzekerd waren, maar ten aanzien waarvan zij een eigen risico van € 2.500,00 heeft moeten dragen. De kosten bestaan uit:
  • een bedrag van € 1.200,00 voor “bemonstering wadi” waarvoor Duck-To een factuur voor dat bedrag (excl. btw) heeft overgelegd van 25 juni 2020 van Boluwa Eco Systems BV (verder Boluwa) met omschrijving “bodemonderzoek en analyses inclusief PFAS wegens calamiteit/brand”
  • een bedrag van € 1.660,00 voor “uitgraven greppel achter parkeerterrein” “1 dag kraantje + met grondwerker + afvoeren grond + herleveren schone grond”.
Duck-To heeft voorts een rapport van Boluwa van 16 juni 2020 overgelegd waarin de bevindingen van een door Boluwa uitgevoerd bodemonderzoek staat opgetekend en waarin staat dat bij het blussen van de brand van een vrachtwagen en opleggers met kunststof kratten op perceel bluswater in de vijver/wadi en geul/greppel terecht is gekomen en dat op aanwijzen van de Omgevingsdienst Noord Veluwe de wadi en greppel onderzocht dienen te worden op mogelijke verontreinigen. De eindconclusie is dat het bluswater geen verontreinigingen heeft veroorzaakt.
[gedaagde] betwist dat er milieuschade is aangericht en dat een eigen risico van € 2.500,00 gold.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat uit het rapport van Boluwa volgt dat er als gevolg van de brandstichting op last van de Omgevingsdienst Noord-Veluwe een milieuonderzoek moest worden uitgevoerd en dat de voor rekening van Holding komende kosten van € 1.200,00, voor zover die niet zijn gedekt door een verzekering, aan te merken zijn als schade die door de brand is veroorzaakt en aan [gedaagde] als gevolg daarvan is toe te rekenen.
Dat het hier niet letterlijk om “milieuschade” gaat maar om kosten van milieuonderzoek (en daarmee dus wel om “milieukosten”) doet daaraan niet af. Duck-To heeft voorts een polisblad van een milieuschadeverzekering van SAA-verzekeringen overgelegd waarin een eigen risico van € 2.500,00 “per emissie” vermeld staat. Gelet op deze stukken wordt de kale betwisting van de schade en het eigen risico door [gedaagde] als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
Voor het tweede deel van de vordering van € 1.660,00 voor het uitgraven van de greppel is geen factuur overgelegd en verder ook geen concrete onderbouwing gegeven. Dit had gelet op de betwisting van deze post door [gedaagde] , wel verwacht mogen worden, te meer nu uit het onderzoek van Boluwa blijkt dat de greppel niet vervuild was en daarom zonder nadere toelichting (die niet is gegeven) niet valt in te zien waarom de grond uit de greppel moest worden afgevoerd en worden vervangen door schone grond. Dit deel van de vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De conclusie is dat de vordering van Holding ten aanzien van “milieukosten” een bedrag van
€ 1.200,00(wat binnen het eigen risico valt) toewijsbaar is.
De totale schade
4.27.
Resumerende dient [gedaagde] de volgende bedragen aan respectievelijk Holding en Tomassen te voldoen.
Holding
Tomassen
Post I
oplegger [kenteken 1]
€ 0,00
€ 33.300,00
Post II
oplegger [kenteken 2]
€ 0,00
€ 2.500,00
Post III
wielontsmettingsinstallatie [kenteken 3]
€ 0,00
€ 2.200,00
Post IV
chassisopbouw [kenteken 3]
€ 0,00
€ 7.000,00
Post V
de opstal en inventaris
€ 59.075,40
€ 0,00
Post VI
beveiligingssysteem
€ 0,00
€ 0,00
Post VII
weegbrug
€ 0,00
€ 0,00
Post VIII
handlingskosten
€ 0,00
€ 5.812,00
Post IX
expertise Vloedgrave
€ 1.238,00
€ 0,00
Post X
beveiligingskosten
€ 0,00
€ 3.087,50
Post XI
expertisekosten MEA
€ 0,00
€ 3.375,00
Post XII
milieukosten
€ 1.200,00
€ 0,00
Totaal
€ 61.513,40
€ 57.274,50
Geen matiging
4.28.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op artikel 6:109 BW en verzocht de schadevergoeding te matigen, omdat hij, zo stelt hij, ten tijde van de brandstichting (licht) verminderd toerekeningsvatbaar was en gelet op zijn beperkte draagkracht. Hij heeft een inkomen op bijstandsniveau en een veelheid van schulden. Toekenning van het hele bedrag zou voor hem tot onaanvaardbare gevolgen leiden. Duck-To heeft zich verzet tegen matiging. Zij betwist dat sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid en heeft aangevoerd dat daarvan in de strafrechtelijke procedure niets is gebleken. Voor zover sprake is van een slechte financiële situatie kan dat, aldus Duck-To in de toekomst veranderen. Gelet op de aard van de aansprakelijkheid, brandstichting die [gedaagde] opzettelijk en in eigen persoon heeft gepleegd, is er, aldus Duck-To , geen reden om te matigen.
4.29.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge art. 6:109 BW, alleen dan voor matiging van schadevergoeding plaats is, wanneer volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Zoals naar voren komt uit de MvA bij art. 6:109 lid 1 BW (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 449) noopt de in die bepaling neergelegde maatstaf ertoe dat de rechter met terughoudendheid gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen [8] .
4.30.
Dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid heeft Duck-To betwist en [gedaagde] niet onderbouwd. De verder enkel aangevoerde omstandigheid dat [gedaagde] , kort gezegd, schulden en weinig financiële draagkracht heeft brengt, zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven nog niet met zich dat het toewijzen van de vordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden, mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid, die voortkomt uit opzettelijke brandstichting en nog daargelaten de nog door Duck-To aangevoerde omstandigheid dat de financiële positie van [gedaagde] in de toekomst kan veranderen. De het beroep op matiging wordt daarom afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten.
4.31.
Duck-To heeft gesteld dat zij een bedrag van € 2.356,87 aan buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen, welke kosten ook blijven binnen bedragen die volgens het Besluit behorend bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten redelijk geacht worden. De betwisting dat zijdens Duck-To buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht wordt, nu Duck-To een per exploot betekende vordering en aanmaning tot betaling van de schade heeft overgelegd, als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.32.
De gevorderde rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van 12 maart 2021 de datum van voornoemde aanmaning, omdat verder niet is gespecificeerd wanneer welke kosten precies eerder zouden zijn gemaakt.
4.33.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Duck-To worden begroot op:
- dagvaarding € 87,61
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.827,61.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens Duck-To door de brandstichting onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle daardoor door Duck-To geleden schade,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Holding te betalen een bedrag van € 61.513,40 (éénenzestigduizend vijfhonderddertien euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 61.513,40 met ingang van 12 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Tomassen te betalen een bedrag van € 57.274,50 (zevenenvijftigduizend tweehonderdvierenzeventig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 57.274,50 met ingang van 12 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Duck-To te betalen een bedrag van van € 2.356,87 aan buitengerechtelijke kosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Duck-To tot op heden begroot op € 7.827,61,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2022.

Voetnoten

1.Parketnummer 05/142907-20; ECLI:NL:RBGEL:2020:6076
2.Zie o.a. HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483, rov. 4.4.4.NJ 2017/262
3.HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5410 rov 3.3.2.; vgl HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, rov. 4.11.3; World Online
4.HR 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0304 rov. 3.3.
5.Zie onder meer: HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539 rov. 3.5.; HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208 rov. 3.3.3. en HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, rov 3.3.en rov 3.4.
6.HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO2786; HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:208.
7.Vgl: HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740, rov 3.6.; HR 01 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1036, rov 3.5.
8.HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2913 rov. 3.3.2.