ECLI:NL:RBGEL:2022:3208

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
9785169 / HA / VERZ 22-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tussen de Stichting Radboud Universiteit Medisch Centrum (Radboudumc) en een internist-oncoloog, aangeduid als [verweerster]. De rechtbank heeft het verzoek van Radboudumc tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen op de g-grond, namelijk een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De verstoorde relatie was het gevolg van een combinatie van factoren, waaronder het niet tijdig registreren van [verweerster] in de relevante registers, klachten over haar functioneren en de wijze waarop Radboudumc met deze klachten omging. De rechtbank oordeelde dat Radboudumc ernstig verwijtbaar had gehandeld door geen verbetertraject aan te bieden en door de communicatie met [verweerster] te schaden, wat leidde tot een onwerkbare situatie. De rechtbank kende [verweerster] een billijke vergoeding toe van € 375.000,- bruto, naast de transitievergoeding van € 41.049,07. De rechtbank benadrukte dat Radboudumc als goed werkgever had moeten handelen en dat de omstandigheden die tot de verstoring van de arbeidsrelatie leidden, grotendeels aan Radboudumc te wijten waren. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de verplichtingen van werkgevers om een goede arbeidsrelatie te onderhouden en om werknemers de kans te geven zich te verbeteren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9785169 / HA / VERZ 22-15
uitspraak van 24 juni 2022
beschikking
in de zaak van
de stichting Stichting Radboud Universiteit Medisch Centrum
gevestigd te Nijmegen
verzoekende partij,
tevens verwerende partij
gemachtigde mr. H.A. Hoving
en
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij,
tevens verzoekende partij
gemachtigde mr. W.J.F. Nieuwenhuis
Partijen worden hierna Radboudumc en [verweerster] genoemd.

1.Inleiding

In dit geschil gaat het in de kern om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en zo ja, of aan [verweerster] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
[verweerster] is eind augustus 2019 op non-actief gesteld omdat is geconstateerd dat zij van mei 2017 tot 6 februari 2018 niet geregistreerd is geweest als internist in het Register van internisten van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS), er twijfels zijn over de registratie in het Register Beroepen Individuele Gezondheidszorg (BIG), en zij nooit als internist-oncoloog geregistreerd is geweest.
Inmiddels was er naar aanleiding van klachten over het vakinhoudelijk functioneren door Radboudumc een onderzoek gestart naar het functioneren van [verweerster] . In afwachting van dat advies is de non-actiefstelling gehandhaafd. De registratieproblematiek en de uitkomst van dat onderzoek was voor Radboudumc reden om in oktober 2019 een verzoek tot ontbinding te doen. Dat is door de kantonrechter [1] en vervolgens in hoger beroep door het gerechtshof [2] afgewezen. Ook het tegen de beschikking van het gerechtshof gerichte cassatieberoep is door de Hoge Raad [3] afgewezen.
Hangende het cassatieberoep is Radbouducm in kort geding, op vordering van [verweerster] , veroordeeld tot wedertewerkstelling van [verweerster] , onder de in het kortgedingvonnis genoemde voorwaarden [4] . Dat vonnis heeft er niet toe geleid dat [verweerster] nadien werkzaamheden heeft verricht. Partijen verkeren in een patstelling en verwijten elkaar onredelijke voorwaarden te stellen en aldus niet mee te werken aan daadwerkelijke werkhervatting.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 31 maart 2022 ontvangen verzoekschrift met de producties 1 t/m 83;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig (tegen)verzoek, ontvangen op 23 mei 2022 met de producties 1 tot en met 29;
- de op 25 mei 2022 door Radboudumc nagezonden producties 86 tot en met 97;
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2022. Daar zijn verschenen namens Radboudumc [de voorzitter Raad van Bestuur] en [de bedrijfsleider] , bijgestaan door mr. H.A. Hoving en [verweerster] , bijgestaan door mr. W.J.F. Nieuwenhuis. Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd, Hoving aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekening bijgehouden.
2.2.
Na een schorsing, teneinde nogmaals schikkingsmogelijkheden te onderzoeken,
hebben partijen verzocht uitspraak te doen. Daarbij hebben zij medegedeeld allebei af te
zullen zien van hoger beroep. [verweerster] onvoorwaardelijk, Radboudumc voorwaardelijk,
namelijk voor zover de onderhavige beschikking wordt gewezen voor 1 juli 2002 en de
arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 augustus 2022.

3.De feiten

Arbeidsovereenkomst
3.1.
[verweerster] is sinds 1 september 2012 bij Radboudumc in dienst als academisch medisch specialist (internist-oncoloog) op de afdeling Medische Oncologie (hierna: MO). Op de arbeidsovereenkomst is de Cao umc (verder: cao) van toepassing. Artikel 12 a.3 lid 1 onder a bepaalt dat de opzegtermijn voor de werkgever drie maanden bedraagt.
Het salaris van [verweerster] bedraagt € 9.268,00 bruto per maand, exclusief TVO (artikel 15.4.2 cao) van € 1.112,90, 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering op basis van een parttime dienstverband met een omvang van 0,8 fte.
Afdeling Medische oncologie
3.2.
De afdeling MO staat sinds 1 februari 2019 onder leiding van [het Afdelingshoofd MO]
(hierna: [het Afdelingshoofd MO] ) en sinds 1 mei 2019 van bedrijfsleider
[de bedrijfsleider] (hierna: [de bedrijfsleider] ).
Klachten over functioneren [verweerster]
3.3.
Naar aanleiding van zorgen over het functioneren van [verweerster] en binnengekomen klachten hebben meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen onder meer [het Afdelingshoofd MO] en [verweerster] . In het verslag van die gesprekken, te weten op 5 juni 2019, is het volgende te lezen: (…)
Aanleiding voor het gesprek was vervolg geven aan punten besproken in het jaargesprek en dat wij ons zorgen maken over jouw functioneren als medisch specialist. [het Afdelingshoofd MO] heeft de volgende zaken benoemd waarop dit gebaseerd is:
- Je inbasket bestaat uit meer als 10.000 berichten die niet zijn afgehandeld. Dit geeft ons de indruk dat er niet adequaat gehandeld is op de diverse berichten. Daarnaast is het niet conform de afspraak dat de inbasketberichten worden afgehandeld en na afhandeling worden verwijderd.
- Collega stafleden hebben klachten aan ons doorgegeven die zij hebben ontvangen van zeven patiënten over de door jou geleverde zorg. Het betreft zaken op het gebied van weinig tijd voor het consult (na vaak lang wachten in wachtkamer), niet gehoord worden, aantal zaken niet geregeld hebben. In tegenstelling tot andere patiënten waarvoor je bijna letterlijk voor door het vuur gaat en niets je te veel is om het goed met patiënten te regelen.
- Je hebt meerdere poli’s laten sluiten of geblokt zonder dat voor ons duidelijk is met welke reden dit is gedaan.
- Je hebt vragen van een jurist naar aanleiding van een klacht negen maanden laten liggen en deze pas beantwoord na directe opdracht van [het Afdelingshoofd MO] .
- Het aandachtsveld BEACON heb je wat ons betreft onvoldoende aandacht gegeven. Hier is in het jaargesprek ook bij stil gestaan. Inmiddels is besloten dat de BEACON wordt overgenomen door andere stafleden.
(…)
Vervolgens is in de brief vastgelegd dat de hiervoor weergegeven zaken dienen te verbeteren en is uitgesproken wat zijdens Radboudumc de verwachtingen daaromtrent zijn.
3.4.
Op 20 juni 2019 heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] , [het Afdelingshoofd MO] en [de bedrijfsleider] . In de schriftelijke vastlegging van dit gesprek, in het e-mailbericht van 21 juni 2019 van [de bedrijfsleider] aan [verweerster] , staat dat sinds het gesprek op 5 juni 2019 vier voorbeelden zijn ontvangen met betrekking tot patiëntenzorg waar [verweerster] verantwoordelijk voor was en waar zij inadequaat zou hebben gehandeld. Een en ander, zo staat in het e-mailbericht, vormt aanleiding voor de afdelingsleiding in overleg met de afdeling HR een traject op te starten om het functioneren van [verweerster] objectief en onafhankelijk te toetsen om tot concrete verbeterdoelstellingen te komen, waarbij [verweerster] ondersteuning zal ontvangen die gefaciliteerd wordt door de afdeling.
3.5.
Op 4 juli 2019 hebben [het Afdelingshoofd MO] en [de bedrijfsleider] het mogelijk disfunctioneren van [verweerster] als internist-oncoloog gemeld bij de ‘Commissie Onderzoek (mogelijk) disfunctioneren medische specialist’ (hierna: de Commissie Onderzoek) van het Radboudumc. De afdelingsleiding heeft de Commissie Onderzoek gevraagd om een onafhankelijk en objectief onderzoek in te stellen naar het functioneren van [verweerster] als medisch specialist.
Commissie Onderzoek en non-actiefstelling
3.6.
Op 16 augustus 2019 heeft de Commissie Onderzoek gesproken met [het Afdelingshoofd MO] , waarvan een verslag is opgemaakt. Aan de orde kwamen onder meer de ontvangen klachten, de vraag of er een verbetertraject aan [verweerster] is aangeboden en de intercollegiale verhoudingen. Blijkens het verslag lag er nog geen verbeterplan.
In reactie op de vraag of [het Afdelingshoofd MO] het aannemelijk achtte dat een verbetertraject kans van slagen had, heeft zij geantwoord het moeilijk te vinden daar een antwoord op te geven, dat ze zich afvraagt [verweerster] coachbaar is en dat ze twijfelt of [verweerster] dusdanig kan verbeteren om als collega topzorg te gaan verlenen. [het Afdelingshoofd MO] heeft de Commissie Onderzoek gevraagd hierin mee te denken en laten weten dat een verbeterplan moet worden opgesteld op basis van het inhoudelijke advies van de Commissie Onderzoek.
3.7.
Een week na dit gesprek, op 23 augustus 2019, is [verweerster] met ingang van 26 augustus 2019 voorlopig op non-actief gesteld om de reden dat geconstateerd is dat zij van 28 mei 2017 tot 6 februari 2018 niet geregistreerd is geweest als internist in het specialistenregister van de RGS, er twijfels zijn over de registratie in het BIG-register, en zij nooit als internist-oncoloog is geregistreerd.
3.8.
Op 29 augustus 2019 heeft de Commissie Onderzoek met [verweerster] gesproken. In het daarvan opgemaakte verslag staat dat [verweerster] kenbaar heeft gemaakt zich niet goed te hebben kunnen voorbereiden op het gesprek, omdat zij na haar vakantie geen toegang meer bleek te hebben tot het bedrijfsprocessensysteem van Radboudumc (EPIC, het elektronisch patiëntendossier waarin ook de inbasket is te raadplegen). Besproken zijn de inbasket, de klachten en een eventueel verbetertraject. [verweerster] wilde vooral eerst verdere reflectie, aldus het verslag.
3.9.
Op 11 september 2019 heeft [het Afdelingshoofd MO] aan [verweerster] bevestigd dat zij de op non-actiefstelling voorlopig handhaafde na de hoorzitting van 4 september 2019 en in afwachting van het te geven advies van de Commissie Onderzoek.
3.10.
De Commissie Onderzoek heeft op 12 september 2019 een rapport en advies uitgebracht. Het advies luidt als volgt:
De commissie adviseert dat er sprake is van disfunctioneren en neemt conform artikel 12, tweede lid van de Regeling de vrijheid om te adviseren over een verbetertraject. De commissie meent dat er in het disfunctioneren enkele elementen zijn die coachbaar zouden kunnen zijn maar adviseert daarover negatief gezien het structurele karakter van het disfunctioneren en de niet coachbare onderdelen daarvan.
3.11.
De Commissie Onderzoek baseert het advies op de in het rapport genoemde gronden. Onder de bevindingen is daarin het volgende opgenomen:
(…)
In het gesprek met [het Afdelingshoofd MO] heeft de commissie haar melding nader onderzocht en vernomen dat sinds haar aantreden als afdelingshoofd op 1 februari 2019, zij regelmatig samen met de bedrijfsleider gesprekken heeft gevoerd met [verweerster] over problemen in haar functioneren met de bedoeling dit te verbeteren. In februari heeft [het Afdelingshoofd MO] in het jaargesprek afgesproken dat [verweerster] zich nog uitsluitend zou focussen op patiëntenzorg en heeft ze haar werkzaamheden voor het project Beacon stopgezet.
Het bespreken van deze problematiek en het beperken van de focus tot patiëntenzorg leidde in de ogen van [het Afdelingshoofd MO] niet tot de gewenste verbetering. Sterker nog ook tijdens dit traject bleven klachten komen en werden nieuwe voorvallen zichtbaar.
(…)
Volgens de Commissie Onderzoek is op onderdelen sprake van disfunctioneren. Zij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er onverantwoorde elementen aanwezig zijn geweest en dat er patiëntveiligheidsissues aan de orde zijn geweest. Zij geeft verder aan dat zij in het gesprek met [verweerster] heeft ervaren dat [verweerster] de voorbeelden kleiner probeert te maken. Er is volgens haar sprake van een patroon van weinig reflectie, ontwijkend gedrag, een mate van laksheid, onzorgvuldigheid of ontkenning van (de ernst van) problemen met een structureel karakter.
Aankondiging einde dienstverband in najaar 2019
3.12.
Bij brief van 20 september 2019 heeft [het Afdelingshoofd MO] aan [verweerster] medegedeeld dat zij op basis van het gegeven advies van de Commissie Onderzoek, de niet naleving van de registratieverplichtingen en nieuwe zaken die tijdens de non-actiefstelling naar voren zijn gekomen, waaruit duidelijk is geworden dat [verweerster] haar werk niet naar behoren heeft gedaan, in overleg met de Raad van Bestuur heeft besloten de arbeidsovereenkomst zo spoedig mogelijk te beëindigen. Daarnaast geeft [het Afdelingshoofd MO] in deze brief te kennen dat er een nader onderzoek verricht zal worden naar alle dossiers waarin [verweerster] vanaf 1 mei 2017 hoofdbehandelaar was. En verder stelt [het Afdelingshoofd MO] [verweerster] er van in kennis dat de patiënten waarvan zij hoofdbehandelaar was geïnformeerd zullen worden dat zij niet meer werkzaam is bij Radboudumc, alsmede dat er een melding gedaan wordt bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ).
Het informeren van patiënten
3.13.
Radboudumc heeft vervolgens bij brief van 23 september 2019 aan alle patiënten van [verweerster] laten weten dat zij niet meer bij Radboudumc werkzaam is en daarvan ook een mededeling geplaatst op haar website.
Verzoek tot ontbinding, bij kantonrechter, hoger beroep bij gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad
3.14.
Bij verzoekschrift van 28 oktober 2019 heeft Radboudumc de kantonrechter onder meer verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] (art. 7:669 lid 3 sub e BW), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 sub g BW). De kantonrechter heeft deze verzoeken bij beschikking van 20 december 2019 afgewezen.
3.15.
Hierop heeft Radboudumc het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (verder: het hof) verzocht de beschikking van de kantonrechter van 20 december 2019 te vernietigen en de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden wegens verwijtbaar handelen (e-grond), disfunctioneren (d-grond) dan wel een verstoorde arbeidsrelatie (g-grond). Het hof heeft bij beschikking van 16 september 2020 het beroep van Radboudumc verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. Samengevat en voor zover van belang heeft het hof overwogen
5.8
Primair verzoekt Radboudumc ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster].
(….)
5.9
Radboudumc heeft onder meer tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter uiteengezet dat de onderbouwing van deze grond berust op vier pijlers, te weten:
a. Het rapport en advies van de Commissie Onderzoek van 12 september 2019;
b. Het ontbreken van de vereiste registratie als internist in het RGS-register gedurende de periode van 28 mei 2017 tot 6 februari 2018 en als arts in het BIG-register van 8 januari 2018 tot 3 april 2018 en als internist-oncoloog in het register van de NIV;
c. De onjuiste verklaring van [verweerster] d.d. 10 juli 2017, dat zij als geregistreerd internist en arts bevoegd was voorbehouden medische handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 36 BIG;
d. De constateringen van [het afdelingshoofd] tijdens de periode vanaf 23 augustus 2019.
Deze pijlers dienen volgens Radboudumc in ruime zin te worden beoordeeld. In hoger beroep heeft Radboudumc een nieuwe, vijfde pijler, toegevoegd te weten het Rapport betreffende het onderzoek naar 290 patiëntendossiers van [verweerster], gedateerd 18 maart 2020.
5.1
Alvorens in te gaan op deze pijlers, moeten deze worden bezien tegen de achtergrond van het navolgende. Eén van de aspecten die opvallen in het dossier is hoe de ontwikkelingen zijn verlopen vanaf begin 2019 ten opzichte van de periode van bijna zeven jaar daarvoor (vanaf de indiensttreding van [verweerster] bij Radboudumc). Vanaf [---] 2012 is [verweerster] werkzaam als staflid van de afdeling medische oncologie, met tot begin 2019 [het voormalig afdelingshoofd] als afdelingshoofd. In die periode ontvangt [verweerster] steeds goede beoordelingen. Tot 1 februari 2019 is [het afdelingshoofd] werkzaam als internist-oncoloog op de afdeling medische oncologie en daarmee een directe collega van [verweerster]. Op 1 februari 2019 volgt [het afdelingshoofd] [het voormalig afdelingshoofd] op. Kort na haar aantreden voert [het afdelingshoofd] reguliere jaargesprekken met de stafleden van de afdeling en ook met [verweerster]. Op 15 februari 2019 vindt het eerste gesprek plaats en op 6 maart 2019 het vervolggesprek. Hiervoor zijn onder 3.8 de gemaakte afspraken weergegeven. Uit deze opsomming blijkt geenszins dat sprake was van een tekortschietende zorgverlener, maar van zaken die beter kunnen. Als [het afdelingshoofd] op 9 april 2019 een schriftelijke klacht van een huisarts uit [G] over [verweerster] ontvangt, gaat zij daarover naar haar zeggen in gesprek met [verweerster], maar daarvan is geen verslag gemaakt, althans niet in het geding gebracht. Wel heeft op 5 juni 2019 een gesprek plaats tussen [het afdelingshoofd], [de bedrijfsleider] en [verweerster]. Hiervoor onder (…) is een deel van de verslaglegging van dit gesprek geciteerd en blijkt dat afspraken zijn gemaakt over het opruimen van de inbasket, dat is benadrukt dat elke patiënt hetzelfde aandachtsniveau verdient, dat klachten hierover meteen met [verweerster] zullen worden besproken, dat overleg met een collega moet plaatsvinden over invulling van de spreekuren en dat [verweerster] als patiëntendokter zal worden ingezet. Dit betreffen verbeterpunten, maar geen halszaken. De klacht van huisarts uit [G] wordt niet als gespreksonderwerp genoemd in het verslag. Vijftien dagen later krijgt [verweerster] tijdens een gesprek met [het afdelingshoofd] en [de bedrijfsleider] te horen dat er vier voorbeelden van inadequaat handelen van [verweerster] met betrekking tot patiëntenzorg zijn ontvangen en dat dat voor Radboudumc aanleiding is om het functioneren van [verweerster] als internist-oncoloog te laten toetsen. Dit is dus het eerste moment, op 20 juni 2019, dat Radboudumc het functioneren van [verweerster] als onvoldoende bestempelt. Veertien dagen later meldt de afdelingsleiding aan de Commissie Onderzoek dat wat haar betreft sprake is van mogelijk disfunctioneren van [verweerster] als internist-oncoloog en verzoekt om een onafhankelijk en objectief onderzoek in te stellen naar het functioneren van [verweerster]. Een en ander is toegelicht in een brief van [het afdelingshoofd] aan de Commissie Onderzoek van 9 juli 2019. De Commissie Onderzoek baseert zich vervolgens bij haar onderzoek op die brief, het gesprek met [het afdelingshoofd] op 16 augustus 2019, waarbij de hiervoor onder 3.15 opgenomen thema’s zijn besproken en op het gesprek met [verweerster] op 29 augustus 2019. [verweerster] is dan inmiddels al op non actief gesteld, nadat [het afdelingshoofd] tijdens het voorbereiden van het gesprek met de Commissie Onderzoek had geconstateerd dat [verweerster] in de periode 2017-2018 enkele maanden niet is ingeschreven geweest in het RGS- en het BIG-register, omdat [verweerster] niet tijdig had zorggedragen voor verlenging van de inschrijvingen terwijl [verweerster] de afdelingsleiding daarover evenmin in kennis had gesteld. Volgens Radboudumc worden in de weken na de non-actiefstelling van 23 augustus 2019 tot en met 19 september 2019 bij [het afdelingshoofd] bij voortduring ernstige fouten en slordigheden van [verweerster] bij de behandeling van haar patiënten door collega stafleden van de afdeling medische oncologie gemeld. Zij constateren die na het overnemen van de behandeling van patiënten van [verweerster]. Deze klachten konden niet meer worden meegenomen in het rapport van de Commissie Onderzoek, maar laat Radboudumc wel meewegen bij haar te nemen beslissing over de verdere toekomst van [verweerster] bij Radboudumc. De afdelingsleiding neemt vervolgens de conclusie van de Commissie Onderzoek, “dat sprake is van disfunctioneren” en het advies “dat een verbetertraject geen zin heeft” over en deelt [verweerster] op 20 september 2019 mee dat de arbeidsovereenkomst zo snel mogelijk zal worden beëindigd alsook dat onderzoek zal worden gedaan naar alle dossiers waarin [verweerster] hoofdbehandelaar was vanaf 1 mei 2017 tot dan. Drie dagen later bericht [het afdelingshoofd] de patiënten van [verweerster] dat [verweerster] niet meer bij Radboudumc werkzaam is. Op 25 oktober 2019 wordt het verzoekschrift strekkende tot ontbinding bij de kantonrechter ingediend. Vervolgens zien de analyse van 28 november 2019 en (na de beschikking van de kantonrechter op 20 december 2019), het rapport van 18 maart 2020 het daglicht. Beide rapporten worden gebruikt ter onderbouwing van een al op 20 september 2019 genomen beslissing te komen tot een beëindiging van het dienstverband met [verweerster].
Tegen de onderzoeksopzet is door prof. [L] gemotiveerd aangevoerd dat op basis van de beide door Radboud gedane onderzoeken niet kan worden geconcludeerd dat het functioneren van [verweerster] niet is wat mag worden verwacht van een goed functionerende medisch specialist/internist-oncoloog van de afdeling Medische Oncologie van Radboudumc. [5] Prof. [M] meent dat de door prof. [L] genoemde uitgangspunten niet gelden voor een onderzoek naar patiëntenzorg.
5.11
Vast staat dat [verweerster] een verwijt kan worden gemaakt ter zake van de registratiekwestie bij het RGS- en het BIG-register. Zij erkent ook dat zij op dit punt niet goed heeft gehandeld. Zij had ervoor moeten zorgdragen dat de registraties in orde waren en had in elk geval Radboudumc moeten laten weten dat door haar toedoen problemen met de registratie waren ontstaan [6] . Anderzijds mocht [verweerster] er op vertrouwen dat dit nalaten geen consequenties zou hebben voor haar dienstverband. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de e-mailwisseling van 5 en 6 februari 2018 (zie hiervoor onder 3.7) blijkt dat zowel de HR medewerkster [de HR-medewerkster] , de bedrijfsleider [de bedrijfsleider] als de vroegere afdelingsvoorzitter [het voormalig afdelingshoofd] in februari 2018 wisten, althans konden weten, dat iets niet in orde was met de registratie van [verweerster]. Het e-mailbericht van 6 februari 2018 heeft als onderwerp: ‘Herregistratie nog niet rond’. [het afdelingshoofd] heeft ter zitting erkend dat Radboudumc hiermee destijds iets had moeten doen. Inmiddels is het zo dat door Radboudumc dagelijks in plaats van maandelijks kan worden nagegaan of de registratie van haar werknemers in het BIG-register in orde is. Daarbij komt dat [het afdelingshoofd] en [de voormalig bedrijfsleider] in maart 2019 het formulier “Checks jaargesprek i.v.m. kwaliteit en veiligheid patiëntenzorg” voor akkoord hebben ondertekend. In het kader van het jaargesprek wordt elk jaar een bevoegdhedencheck uitgevoerd. De registraties waren blijkens deze check in orde. De registratie(s) is (zijn) vervolgens geen onderwerp van gesprek geweest tijdens de jaargesprekken en evenmin bij het gesprek in juni 2019. De registratie is wat betreft de inschrijving in het RGS-register sinds 6 februari 2018 en wat betreft de BIG-registratie sinds 3 april 2018 weer in orde. Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat Radboudumc de registratiekwestie en daarmee direct samenhangend, de onjuiste verklaring van [verweerster] van 10 juli 2017, waarin zij verklaart bevoegd te zijn alle nodige handelingen te kunnen verrichten, destijds kennelijk niet als ernstig heeft beoordeeld en dan gaat het niet aan deze kwestie ten grondslag te leggen aan het gestelde verwijtbaar handelen in een procedure die maanden later wordt opgestart.
5.12 (…)
uit de rapporten kan,(…) niet zonder meer worden geconcludeerd dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] (…), zodat geen sprake is van een (…)e-grond. (…)
(…)
5.13
Als de ontbinding niet al op de e-grond kan worden toegewezen, dan in elk geval op de d-grond, zo stelt Radboudumc. De vraag die beantwoording behoeft is of is voldaan aan de maatstaf van artikel 7:669 lid 3 onder d BW dat sprake is van ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid.
(…)
5.14
Radboudumc is een academisch ziekenhuis. Logisch en begrijpelijk is dat de zorg voor patiënten voor Radboudumc centraal staat en dat zij om die reden hoge eisen stelt aan al haar medewerkers en dus ook aan stafleden zoals [verweerster].
(…) Er moet echter niet worden vergeten dat Radboudumc als werkgever ook een ander belang dan het belang van haar patiënten in het oog dient te houden, namelijk dat van haar werknemers. Een werkgever dient zich immers als goed werkgever te gedragen, ook tegenover een werknemer die naar de mening van de werkgever niet goed functioneert.
5.15
Indien sprake is van een vermoeden van niet goed functioneren, dan zal dat met de werknemer moeten worden besproken in een zo vroeg mogelijk stadium, dus zo spoedig mogelijk na het opkomen van een kritiekpunt. (…)
Het contact moet gericht zijn op verbetering en niet op het registreren of rapporteren van disfunctioneren. Deze eisen gelden ook voor een werkgever als Radboudumc die – overigens volstrekt begrijpelijk – steeds de nadruk legt op patiëntenzorg.
5.16
Aan de hiervoor bedoelde eisen is niet voldaan. (…)
Tijdens de jaargesprekken in 2019 is wel gesproken over verbeterpunten, maar uit de verslaglegging is niet duidelijk dat het om meer ging dan enkele toen besproken – sommige al meteen daarna door [verweerster] opgepakte – punten, veelal op het vlak van werkorganisatie en de administratieve aspecten van het werk. In de klacht van de huisarts in april 2019 (…) heeft de afdelingsleiding kennelijk de bevestiging gezien van een al bestaand vermoeden ten aanzien van de kwaliteit van de door [verweerster] verleende patiëntenzorg en is men in de hoogste versnelling gegaan om bewijzen tegen [verweerster] te verzamelen die dat vermoeden zouden schragen. Daarbij heeft Radboudumc de hiervoor in 5.15 beschreven tussenstap van een verbetermogelijkheid overgeslagen. Dit ten onrechte. Ter toelichting het volgende.
In het verslag van het gesprek op 5 juni 2019 is te lezen dat men zich zorgen maakt
“over jouw functioneren als medisch specialist”. Voor het eerst wordt tijdens dat gesprek melding gemaakt van klachten van collega stafleden, die zouden zijn ontvangen van zeven patiёnten van [verweerster]. Als voorbeeld wordt genoemd dat er vaak na lang wachten in de wachtkamer, weinig tijd voor een consult is. Blijkens het verslag wordt onder meer afgesproken dat dergelijke klachten vanaf nu meteen met [verweerster] zullen worden besproken. Tijdens het gesprek op 20 juni 2019 worden vier nieuwe klachten gemeld en dit vormt, zoals in het verslag van het gesprek letterlijk is opgenomen, aanleiding voor de afdelingsleiding in overleg met de afdeling HR een traject op te starten
“om het functioneren van [verweerster] objectief en onafhankelijk te toetsen om tot concrete verbeterdoelstellingen te komen, waarbij [verweerster] ondersteuning zal ontvangen die gefaciliteerd wordt door de afdeling”. De volgende stap is de brief van 4 juli 2019 aan de Commisie Onderzoek (…). Blijkens het verslag van het gesprek van [het afdelingshoofd] met de Commissie Onderzoek op 16 augustus 2019 zegt [het afdelingshoofd] dat zij meent dat een verbeterplan moet worden opgesteld op basis van het inhoudelijke advies van de Commissie Onderzoek. Daarvoor heeft zij op de vraag van de Commissie Onderzoek of zij het aannemelijk acht dat een verbetertraject kans van slagen heeft, geantwoord dat zij het moeilijk vindt antwoord te geven op die vraag, omdat ze zich afvraagt of [verweerster] coachbaar is en dat zij zich afvraagt of ze zelfreflectie zal krijgen. Ze voegt daaraan toe dat zij zich kan voorstellen dat er een 1 op 1 begeleidingstraject moet worden ingesteld, maar dat zij geen idee heeft of dit gaat helpen. Tijdens het gesprek tussen [verweerster] en de Commissie Onderzoek vertelt [verweerster] Radboudumc tijdens het gesprek op 22 juni 2019 om een formeel begeleidingstraject te hebben gevraagd. De Commissie Onderzoek schrijft in haar rapport van 12 september 2019 dat zij “
adviseert dat sprake is van disfunctioneren” en met betrekking tot het verbetertraject “
negatief adviseert”, “
gezien het stucturele karakter van het disfunctioneren en de niet coachbare onderdelen daarvan”.
5.17
Hiervoor is overwogen dat de werkgever ten aanzien van de vraag of sprake is van geschiktheid of ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid een zekere beoordelingsruimte heeft (…). Die beoordelingsruimte is niet zo groot dat het alleen aan de werkgever is te beslissen of een werknemer wel of niet de gelegenheid dient te krijgen zijn functioneren te verbeteren. Het enkele feit dat de interne regels meebrengen dat Radboudumc in beginsel gehouden is het advies van de Commissie Onderzoek te volgen maakt dat niet anders, te minder omdat de Commissie Onderzoek zich voor een belangrijk deel heeft gebaseerd op de inbreng die vanuit Radboudumc zelf werd gegeven bij monde van [het afdelingshoofd]. (…)
Radboudumc had, als goed werkgever, zich zeker in dat licht niet zonder meer op het advies mogen verlaten maar had een eigen inschatting dienen te maken en een verbetertraject moeten opzetten, zoals voorafgaande aan de opdracht aan de Commissie Onderzoek nog haar bedoeling was en bleek uit hetgeen [het afdelingshoofd] tijdens het gesprek met de Commissie Onderzoek naar voren bracht. Het betoog van Radboudumc komt er op dit punt op neer dat zij een keuze moet maken tussen het te werk stellen van een slechte arts of het kiezen voor patiëntenveiligheid, maar dit is een niet bestaand dilemma.
Afgezien van het feit dat niet vast staat dat sprake is van een slechte arts, is het naar het oordeel van het hof mogelijk een verbetertraject te ontwerpen waarbij de zorg en veiligheid voor patiënten zeker worden gesteld. (…)
De stelling dat [verweerster] niet coachbaar is, is gebaseerd op een niet beproefd vermoeden en daarom onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat.[
verweerster] zal met andere woorden dus nog in de gelegenheid moeten worden gesteld haar functioneren te verbeteren [7] , waarbij concreet zal moeten worden aangegeven op welke punten het functioneren van [verweerster] verbetering behoeft, welke hulp Radboudumc haar daarbij gaat geven, hoeveel tijd [verweerster] krijgt om haar functioneren te verbeteren en wanneer tussenevaluaties plaatsvinden, waarbij alles gericht is op het behouden van [verweerster] voor de afdeling in plaats van het verzamelen van bewijs tegen [verweerster] met het doel zo spoedig mogelijk afscheid van haar te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat evenmin sprake is van een redelijke grond in de zin van een d-grond.
(…)
5.2
Het hof onderkent (…) dat de verhoudingen tussen partijen (inmiddels ernstig) onder druk zijn komen te staan.
De druk is echter grotendeels op het conto van Radboudumc te schrijven [8] , die de ontstane problemen en kritiek te snel heeft laten escaleren in een non actiefstelling, ontbindingsverzoek en communicatie daarover met de buitenwacht (met alle gevolgen voor [verweerster] van dien) zonder een echt verbetertraject in te zetten. Ook was het de keuze van Radboudumc om vier senior stafleden, naaste collega’s van [verweerster], te betrekken in het interne onderzoek dat zij heeft verricht. Dat alles heeft de verhoudingen ongetwijfeld geen goed gedaan. Het hof heeft op basis van wat er is uitgewisseld en besproken ook de indruk dat er door Radboudumc weinig tot geen aandacht is besteed aan signalen betreffende de mogelijke achterliggende persoonlijke problematiek aan de zijde van [verweerster], waarmee een aantal aspecten van de kritiek op haar werk misschien deels te verklaren zou kunnen zijn en waar het bieden van enige ruimte of ondersteuning mogelijk ook tot een deel van de oplossing zou hebben bijgedragen. Gelet op dat alles kan de huidige spanning in de onderlinge verhoudingen niet geheel op [verweerster] worden afgewenteld door om die reden haar terugkeer te versperren.
(…)
5.21 (…)
Aan Radboudumc kan worden verweten dat zij het confronteren van [verweerster] met kritiek en het verzamelen van bewijs tegen [verweerster] op zo’n manier heeft aangepakt dat sprake is van een schending van haar werkgeversverplichtingen en dat een oplossing binnen het dienstverband een opgave wordt. Daarbij rekent het hof het Radboudumc zwaar aan prematuur over het einde van het dienstverband te hebben gecommuniceerd. Het is aan Radboudumc om haar tot op heden uitgezette koers gericht op een einde van het dienstverband om te buigen naar een serieuze en reële kans voor [verweerster] om te laten zien dat zij wel degelijk als een goed en bekwaam handelend internist-oncoloog bij Radboudumc werkzaam kan zijn.
(…)
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige verstoring van de arbeidsverhouding dat van Radboudumc niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
3.16.
Bij brief van 1 oktober 2020 heeft Radboudumc laten weten mogelijk cassatieberoep te zullen instellen en dat de Raad van Bestuur en het afdelingshoofd geen ‘draai’ zullen maken omdat zij geen verantwoordelijkheid kunnen nemen voor door [verweerster] te leveren patiëntenzorg. Ook wordt opgemerkt dat het hof, [verweerster] en haar gemachtigden ten onrechte voorbij gaan aan, kort gezegd, de inhoudelijke argumenten die Radboudumc naar voren heeft gebracht. Wel heeft (de advocaat van) Radboudumc [verweerster] en haar advocaat uitgenodigd voor een gesprek om de ontstane situatie te bespreken.
3.17.
Radboudumc heeft op 14 oktober 2020 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Dat beroep is verworpen bij beschikking van 17 december 2021.
Overleg over terugkeer na uitspraak gerechtshof
3.18.
Bij brief van 19 oktober 2020 heeft de advocaat van Radboudumc, onder verwijzing naar haar brief van 1 oktober 2020, wederom een gesprek tussen [verweerster] en de voorzitter van de Raad van Bestuur voorgesteld. Daaraan is toegevoegd dat centraal zou staan te onderzoeken en te beoordelen of een verbetertraject binnen de afdeling MO van Raboudumc mogelijk en werkbaar is, op basis van de in de brief genoemde door Radboudumc te stellen kaders en met voldoende waarborgen voor de patiënten veiligheidsrisico’s.
3.19.
Op 27 oktober 2020 heeft de advocaat van [verweerster] gereageerd, mede ook naar aanleiding van een tussen beide advocaten in de daartussen gelegen tijd gevoerd telefoongesprek. Geconstateerd is dat Radboudumc ‘erg zuinig’ is over terugkeer van [verweerster] , dat vooral omstandigheden benoemd worden die terugkeer heel moeilijk of onmogelijk zouden maken, waaronder het gebeurde tussen [verweerster] en stafleden en [verweerster] en patiënten. Ook wordt benoemd dat terugkeer door media aandacht tot maatschappelijke commotie zal leiden. Voorts heeft de advocaat van [verweerster] er op gewezen dat Radboudumc geen voorstel doet om te komen tot herstel van de relatie, in de opzet van Radboudumc [verweerster] slechts kan falen en feitelijk het ongelijk van de staf van de afdeling MO moet gaan aantonen. Ter zake het voorgestelde verbetertraject wijst de advocaat van [verweerster] er op dat dit voorbarig is zolang nog niet concreet duidelijk is in welk opzicht en in welke mate [verweerster] ongeschikt zou zijn voor de bedongen arbeid. Voorgesteld wordt om met de zogeheten SIRT [9] -casus aan de slag te gaan en die te laten beoordelen door een met name genoemde hoogleraar.
Bijdrage kosten rechtsbijstand
3.20.
In het najaar 2020 heeft Radboudumc onverplicht € 20.000,- aan [verweerster] betaald voor kosten rechtsbijstand.
Verder contact over verbeterplan/Plan van Aanpak
3.21.
Op 13 november 2020 heeft de advocaat van [verweerster] aan Radboudumc onder meer laten weten:
Cliënte zal, voor zover het de ‘nieuwe’ verwijten betreft, niet meewerken aan het maken van afspraken onder de noemer van ‘verbetertraject’ zolang uw cliënte niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt in welk concreet opzicht en in welke mate cliënte ongeschikt acht voor bedongen arbeid.
Indien uw cliënte anders dan in het kader van een verbetertraject
“kaders”wenst te stellen en
“aanwijzingen”wenst te geven
“over goede en veilige patiëntenzorg (…)”, dan zal cliënte zich daaraan conformeren’.
Verder wordt er op gewezen dat, inmiddels twee maanden na de uitspraak van het Hof [verweerster] nog steeds niet heeft waar ze recht op heeft, te weten terugkeer in haar eigen functie.
3.22.
Op 4 december 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur en [verweerster] , in aanwezigheid van beide advocaten. Vervolgens heeft Radboudumc haar plannen uitgewerkt en verduidelijkt in een concept Plan van Aanpak dat op 9 december 2020 aan [verweerster] is verstrekt en er - samengevat - op neerkomt dat eerst het vertrouwen (voldoende) moet worden hersteld en, zo dit binnen een termijn van 4-8 weken het geval is, daarna een verbetertraject moet plaatsvinden. Over het Plan van Aanpak hebben partijen geen overeenstemming bereikt.
3.23.
Op 15 januari 2021 heeft, in het bijzijn van de wederzijdse advocaten, een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en het afdelingshoofd. Daarbij is afgesproken dat [verweerster] haar visie zou onderbouwen middels acht SIRT-casus. Deze zouden worden getoetst door een externe deskundige. Om, volgens partijen verschillende redenen, is dit niet geeffectueerd.
Kort geding tot werkhervatting
3.24.
Op 4 februari 2021 heeft [verweerster] Radboudumc in kort geding gedagvaard en
gevorderd dat [verweerster] weer wordt toegelaten tot het verrichten van haar werkzaamheden in
de functie van academisch medisch specialist op de afdeling Medische Oncologie. Na de
mondelinge behandeling op 24 februari 2021hebben partijen aanhouding gevraagd in
verband met onderhandelingen. Daarbij is ook gesproken over mogelijke detachering waarbij
[verweerster] als voorkeur heeft genoemd Rijnstate ziekenhuis en Isala ziekenhuis.
3.25.
Begin februari 2021 heeft Radboudumc twee externe onderzoekers, ( [onderzoeker A]
en [onderzoeker B] ) een onderzoeksopdracht gegeven, met de vraag
‘Wat is er nodig om
het vertrouwen te [de gespreksleider] tussen enerzijds de Raad van Bestuur, de leiding en de senior
stafleden van de afdeling Medische oncologie en anderzijds [verweerster] ?’.
Het rapport maakt geen deel uit van het procesdossier.
3.26.
Radboudumc heeft een Plan van Aanpak 2.0 opgesteld, waarin rekening is gehouden met tijdens de mondelinge behandeling door de voorzieningenrechter gemaakte opmerkingen. In het Plan van Aanpak 2.0 is onder meer meetbaarheid opgenomen van de communicatie door [verweerster] . In de meetbaarheid wordt voorzien door de aanwezigheid van een begeleider bij gesprekken met patiënten en hun begeleiders.
Op de daarin aangehaalde voorbeelden van verbeterpunten ter zake het voeren van administratie is een aantal voorbeelden genoemd. Hierop reageerde [verweerster] bij brief van 8 april 2021 met de mededeling dat een deel van de verwijten onjuist is en een deel in het verleden is gelegen en al lang is opgelost.
Ook dit heeft niet tot overeenstemming geleid. Het Plan van Aanpak 2.0 maakte geen deel uit van de processtukken in het aangehouden kort geding.
3.27.
Nadat partijen niet tot een oplossing waren gekomen, is Radboudumc bij vonnis van 10 mei 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (verder: het kortgedingvonnis) veroordeeld om [verweerster] uiterlijk op de vijftiende dag na de dag van de betekening van dat vonnis en zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden in de functie van academisch medisch specialist in de zogenaamde GE-keten. De vordering tot ‘ongeclausuleerde’ toelating tot het werk is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft, voor zover van belang, onder meer overwogen (r.o. 4.7.):
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwt, leidt tot het oordeel dat [verweerster] terecht van Radboudumc mag verwachten dat zij weer tot haar werk wordt toegelaten, zonder dat zij daaraan voorafgaand van [verweerster] kan worden verlangd dat zij instemt met het PvA zoals dat er nu ligt. Deze toelating zal, mede gelet op het feit dat ook [verweerster] heeft erkend dat haar functioneren niet onberispelijk is en dat zij geen bezwaar heeft tegen begeleiding/coaching op zich, niet een ongeclausuleerde toelating worden zoals gevorderd, maar zal ook niet zodanig beperkt worden als door Radboudumc bepleit nu, het zij nog maar een keer gezegd, de (mate van) het gestelde disfunctioneren (nog) niet vaststaat.
De voorzieningenrechter is in dit verband van oordeel dat om te beginnen de door [verweerster] genoemde – door Radboudumc onvoldoende gemotiveerd betwiste – optie van het verrichten van werkzaamheden in de zogenaamde GE-keten, waarbij in een multidisciplinair team, samen met professionals binnen het vakgebied patiënten worden besproken en gezamenlijk beslissingen worden genomen, een passende start voor de hervatting van de werkzaamheden voor [verweerster] zal zijn. Daarbij zal binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, zulks naar de voorkeur van [verweerster] , een onafhankelijk supervisor vanuit het Radboudumc, niet zijnde iemand vanuit de afdeling Medische Oncologie aangewezen moeten worden, die in de eerste week van hervatting dagelijks, in de daaropvolgende week twee keer per week en daarna een keer per week, alle patiënten met [verweerster] zal bespreken. Wanneer dat na evaluatie door Radboudumc, [verweerster] en de aan te wijzen supervisor gedurende een periode van zes maanden goed is verlopen (en daarmee mogelijk het onderling vertrouwen zal zijn toegenomen), zal Radboudumc [verweerster] weer volledig tot de bedongen werkzaamheden dienen toe te laten.
Onbevoegd inzien patiëntendossiers
3.28.
Op 4 mei 2021 is geconstateerd dat [verweerster] op 8 april 2021 onbevoegd een viertal patiëntendossiers zou hebben ingezien. Op 21 mei 2021 is [verweerster] , onder de mededeling dat een berisping wordt overwogen, in de gelegenheid te reageren. [verweerster] heeft laten weten dat zij aan de hand van nummers niet kan nagegaan om welke dossiers het gaat en dat ze, mede gelet op de directe dreiging met een berisping, dit beschouwt als een actie om haar ‘ergens op te pakken’. Nadat [verweerster] de dossiers voor een tweede keer met toestemming had ingezien, heeft zij laten weten dat zij zich geen reden kon voorstellen waarom zij bewust die vier dossiers zou hebben geopend.
3.29.
Op 13 juli 2022 heeft Radbouwumc [verweerster] de disciplinaire maatregel van berisping (artikel 11.2 lid 1 sub a cao) opgelegd voor het ongeoorloofd raadplegen van vier patiëntendossiers zonder dat sprake was van een behandelrelatie met die patiënten.
Startgesprek werkhervatting/inzet externe gespreksleider
3.30.
Op 26 mei 2021 is [verweerster] uitgenodigd voor een startgesprek over werkhervatting onder leiding van een externe gesprekleider, mevrouw [de gespreksleider] . De eerste gesprekken vonden plaats op 28 mei en 3 juni 2021. In die en de daarop volgende gesprekken (telkens onder leiding van [de gespreksleider] en uitgespreid over de periode tot en met augustus 2021) werd gesproken over een mogelijke detachering voor drie dagen per week bij Rijnstate ziekenhuis naast een dag per week werkzaam te zijn in Radboudumc. Rijnstate ziekenhuis heeft laten weten onder de in de brief van 2 juni 2021 genoemde voorwaarden akkoord te gaan, waarbij een duur van zes maanden werd beoogd. Een van de voorwaarden was overeenstemming over een verbeterplan over de wijze van begeleiding, supervisie en beoordeling door internist-oncologen van Rijnstate.
3.31.
[het Afdelingshoofd MO] heeft de collega’s werkzaam op de afdeling MO bij e-mail van 4 juni 2021 het volgende bericht:
Bij deze wil ik jullie laten weten dat [verweerster] vanaf vandaag weer in het ziekenhuis is en werkzaamheden gaat oppakken.
3.32.
[de gespreksleider] heeft [verweerster] bij e-mail van 12 juni 2021 onder meer laten weten dat [het Afdelingshoofd MO] van tevoren geïnformeerd wilde worden over de afspraken die [verweerster] wilde maken/maakte voor gesprekken met collega’s op de werkvloer (buiten de gesprekken waarover partijen afspraken hadden gemaakt). Tevens is afgesproken dat [verweerster] [het Afdelingshoofd MO] een terugkoppeling zou geven over het op eigen initiatief geplande gesprek op 11 juni 2021 met de eigenaar van de GE-keten.
Supervisor
3.33.
Over de persoon van de supervisor konden partijen het niet eens worden.
[verweerster] stelde twee personen voor, waartegen Radboudumc bezwaar had. Het betroffen
namelijk chirurgen en geen internisten-oncologen. Uiteindelijk is de door [verweerster]
beoogde prof. R (geen internist-oncoloog) aangesteld als supervisor. Radboudumc heeft,
vanwege de noodzakelijk geachte begeleiding en beoordeling daarom daarnaast prof. V.
(internist-oncoloog) als werkbegeleider aangesteld. Eind juni 2021 bestond daarover min of
meer overeenstemming, zij het dat [verweerster] nog vragen had over voorwaarden voor de inzet
van prof V.
Verbeterplan/beoordelingstool
3.34.
Ter zake het verbeterplan en de te hanteren beoordelingstool bereikten
partijen geen overeenstemming. Radboudumc wenste enkel gebruik te maken van
CanMEDS, [verweerster] wenste dat in het kader van haar beoordeling gebruik gemaakt zou
worden van het zogenoemde IFMS-format.
3.35.
In de tussentijd zegde Radboudumc desgevraagd toe de kosten van een door
[verweerster] te raadplegen psycholoog voor haar te zullen betalen.
3.36.
Radboudumc had de afdeling MO geïnformeerd dat [verweerster]
vanaf 1 juli 2021 op haar werkdagen (maandag en donderdag) de ochtendoverdracht, om
10:30 uur de grote visite en om 16:00 uur het teamuur zou bijwonen, maar [verweerster] heeft
verstek laten gaan. [verweerster] heeft daarvoor later als reden gegeven dat zij die middag een
gesprek had met prof. V.
NIV-registratie
3.37.
In augustus 2021 zou [verweerster] starten met haar werkzaamheden in het
Rijnstate ziekenhuis.
3.38.
[verweerster] had haar inschrijving bij de Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)
(registratie specialisten) niet op orde. [verweerster] wist dat al in oktober 2019, maar
zij had nagelaten dit te repareren, omdat Radboudumc de ontbindingsprocedure was
gestart.
3.39.
Het Rijnstate ziekenhuis heeft [verweerster] laten weten dat zij zonder NIV-registratie niet kon starten. Voor de vergadering van de NIV op 5 oktober 2021 heeft [verweerster] op 3 oktober 2021 de benodigde stukken aangeleverd. Dat was niet tijdig, waarna de NIV [verweerster] tot 1 mei 2022 de tijd heeft gegeven haar aanvraag te completeren. Dat heeft [verweerster] nagelaten. (Mede) hierdoor kon [verweerster] niet starten met haar werkzaamheden bij het Rijnstate ziekenhuis.
Conclusie van externe gespreksleider
3.40.
Vanaf 30 juni 2021 zijn 20 gesprekken gevoerd met individuele stafleden en [verweerster] onder leiding van [de gespreksleider] , bedoeld om het vertrouwen te herstellen.
3.41.
[de gespreksleider] heeft op 8 juli 2021 geconcludeerd dat in herstel van vertrouwen geen voortgang werd geboekt en dit als volgt verwoord:
(…) Het maakt duidelijk dat het (gebrek aan) vertrouwen over en weer partijen parten speelt en iedere keer de kop opsteekt, ondanks het feit dat van beide kanten wordt ingezet om werkhervatting en re-integratie van [verweerster] te laten slagen. Beide partijen kijken echt anders tegen de gewenste aanpak aan en menen dat de ander te weinig tempo maakt.
3.42.
In december 2021 luidde de conclusie dat partijen ondanks de leiding van [de gespreksleider]
en de uitvoerige schriftelijke communicatie tussen (de advocaten van) partijen er na
zeven maanden niet in waren geslaagd in onderling overleg tot een verbeterplan te komen.
Klachten, schadeclaims en tuchtzaken
3.43.
Radboudumc heeft [verweerster] niet betrokken bij de be- en afhandeling van klachten
van diverse patiënten en van de ingediende schadeclaims.
3.44.
In of omstreeks maart 2022 zijn er door nabestaanden van bij
calamiteitenonderzoeken (in 2021 geïnitieerd door de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd (IGJ)) betrokken patiënten tuchtklachten ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg.
Radboudumc heeft toegezegd de daarmee gepaard gaande kosten van rechtsbijstand voor
[verweerster] te zullen betalen. Zij hoefde niet, zoals binnen Radboudumc gebruikelijk is, in te
stemmen met bijstand van een van de juristen van Radboudumc maar kon een advocaat
naar keuze om bijstand vragen.
Mediation
3.45.
In december 2021 heeft Radboudumc mediation voorgesteld om te komen
tot een minnelijke regeling over uitdiensttreding van [verweerster] . In februari 2022 hebben
Radboudumc en [verweerster] een gesprek gevoerd met een door [de gespreksleider] voorgedragen
mediator, maar [verweerster] had geen klik met deze mediator, waarna een andere mediator is
voorgedragen. Dat mediationtraject heeft tot eind april 2022 geduurd, maar heeft niet tot
afspraken over beëindiging van het dienstverband kunnen leiden.
Opzegging vertrouwen
3.46.
Bij brief van 4 maart 2022 aan de voorzitter Raad van Bestuur heeft de
volledige medische staf van de afdeling MO het vertrouwen in [verweerster]
opgezegd.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
Radboudumc verzoekt de kantonrechter bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. a) de arbeidsovereenkomst met [verweerster] met inachtneming van artikel 7:671b, lid 8, onder b BW zo spoedig mogelijk, althans ingaande 1 juli 2022 of een andere datum te ontbinden op grond van artikel 7:671b, lid 1, onder a BW juncto artikel 7:669, lid 3, onder g BW;
subsidiair:
b) de arbeidsovereenkomst met [verweerster] met inachtneming van artikel 7:671b, lid 8, onder b BW zo spoedig mogelijk, althans ingaande 1 juli 202 of een andere datum te ontbinden op grond van artikel 7:671b, lid 1, onder a BW juncto artikel 7:669, lid 3, onder i BW;
primair en subsidiair:
c) [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
Als verweer tegen het verzoek van Radboudumc concludeert [verweerster] primair tot afwijzing en subsidiair, in geval van ontbinding, verzoekt [verweerster]
- Radboudumc te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ten bedrage van € 41.049,07 bruto;
- in geval van ontbinding op de i-grond Radboudumc te veroordelen tot betaling van de additionele vergoeding van € 20.524,54, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag;
- te verklaren voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van Radboudumc;
- Radboudumc te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 600.000,- bruto, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag.
Bij wijze van (tegen)verzoek verzoekt [verweerster] te verklaren voor recht dat Radboudumc zich niet heeft gedragen als goed werkgever als bedoeld in artikel 7:611 BW en [verweerster] te veroordelen in de gemaakte juridische kosten begroot op € 174.233,69, integraal, althans een door de kantonrechter vast te stellen bedrag, te betalen binnen 14 dagen na de beschikking.
In het verzoek en het (tegen)verzoek verzoekt [verweerster] Radboudumc te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover voor de beslissing van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Geen opzegverbod van toepassing
5.1.
Gesteld noch gebleken is dat zich een omstandigheid voordoet ter zake waarvan een opzegverbod geldt.
Toetsingskader ontbinding op verzoek werkgever
5.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
G-grond, ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie
5.3.
Primair legt Radboudumc een ernstige en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding aan de ontbinding ten grondslag (artikel 7:669 lid 3 sub g BW), zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.4.
Met Radboudumc is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, zodanig dat van Radboudumc niet gevergd kan worden deze te laten voortduren. Niet reeds omdat partijen al langdurig en veelvuldig tegen elkaar hebben geprocedeerd, al neemt dat niet weg dat die veelheid aan procedures en de over en weer gemaakte verwijten de onderlinge verhoudingen bepaald niet hebben geholpen. In zoverre spelen ze indirect wel een rol. Wel omdat uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, blijkt van voortdurende onenigheid tussen [het Afdelingshoofd MO] / [de bedrijfsleider] en [verweerster] en ook tussen de Raad van Bestuur ( [de voorzitter Raad van Bestuur] ) en [verweerster] . Uit de veelheid van onder de feiten aangehaalde e-mails en brieven die tussen partijen en hun advocaten gewisseld zijn, de vele gesprekken tussen [het Afdelingshoofd MO] en [verweerster] , deels onder leiding van [de gespreksleider] , blijkt dat bij beide partijen niet alleen ieder vertrouwen in de ander, maar ook ieder begin van welwillendheid jegens de ander ontbreekt. Dat behoeft na het uitgebreide feitenrelaas nauwelijks nog toelichting. Desalniettemin wordt hierna een (beknopte) toelichting op dat oordeel gegeven.
De eerste deuk in de arbeidsrelatie is ontstaan toen bleek dat [verweerster] een tijdlang niet ingeschreven was geweest in het BIG-register en het RGS-register. Die deuk werd groter toen [het Afdelingshoofd MO] klachten ontving van een huisarts en van patiënten over het functioneren van [verweerster] , dat leidde tot inschakeling van de Commissie Onderzoek. De uitkomsten van dat rapport enerzijds en de wijze waarop Radboudumc vervolgens met de uitkomsten van dat rapport is omgegaan anderzijds, heeft de relatie tussen partijen zwaar onder druk gezet. Bij Radboudumc viel feitelijk het doek voor [verweerster] . Dat heeft geleid tot de - prematuur - aan patiënten van [verweerster] gedane mededeling dat zij niet meer bij Radboudumc werkzaam was. Eenzelfde bericht heeft Radboudumc op haar website geplaatst.
Aan de andere kant heeft het gebrek aan zelfreflectie bij [verweerster] , zoals [het Afdelingshoofd MO] dat heeft ervaren, de relatie tussen [verweerster] en [het Afdelingshoofd MO] geen goed gedaan.
Na het kortgedingvonnis dat tot werkhervatting (onder voorwaarden) had moeten leiden, is de relatie, nu ruim een jaar later, volstrekt onwerkbaar geworden. Radboudumc heeft, niet alleen na de uitspraak van het hof, maar ook na het kortgedingvonnis geen blijk gegeven van de werkelijke wil om tot werkhervatting van [verweerster] te komen. Die weinig welwillende houding, de vele aan werkhervatting gestelde voorwaarden, waaronder de veelheid aan gesprekken die [verweerster] met - onder meer - stafleden, onder begeleiding van [de gespreksleider] , moest voeren om het vertrouwen te [de gespreksleider] [10] , alsmede het gebod van [het Afdelingshoofd MO] dat zij vooraf van ieder contact dat [verweerster] op de afdeling met wie dan ook zou (willen) hebben op de hoogte moest worden gesteld, zijn voorbeelden waaruit het wantrouwen en de onwelwillendheid van Radboudumc blijkt. Voorts blijkt dit uit, zoals door [verweerster] onbetwist gebleven is gesteld, het verbod dat [verweerster] kreeg om te lunchen met de voorzitter van het GE-team en het verbod dat zij kreeg om inbreng te hebben tijdens de overdracht waar [verweerster] wel bij aanwezig mocht zijn. Dit alles heeft weer geleid tot toegenomen wantrouwen bij [verweerster] . Het heeft haar kritische houding jegens ieder voorstel of ieder verlangen van Radboudumc in het kader van de beoogde werkhervatting en het opstellen van een verbeterplan gevoed. En ook die (niet geheel onbegrijpelijke) kritische houding en het wantrouwen van [verweerster] heeft de relatie verder verstoord.
In dit verband mag ook de omstandigheid dat [verweerster] niet tijdig heeft gezorgd voor haar inschrijving in het NIV-register niet onvermeld blijven. Immers die registratie werd door het Rijnstate ziekenhuis, waar [verweerster] een herstart zou kunnen maken, verlangd. [verweerster] heeft de noodzaak van die registratie ten onrechte ter discussie gesteld. Gesteld noch gebleken is dat het een onredelijk voorwaarde was van het Rijnstate ziekenhuis.
Herplaatsing
5.5.
Gelet op de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie met niet alleen het afdelingshoofd [het Afdelingshoofd MO] , maar ook met de (voorzitter van de) Raad van Bestuur ligt, zoals Radboudumc tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, herplaatsing niet in de rede. Het verweer van [verweerster] dat geen onderzoek is gedaan naar herplaatsingsmogelijkheden wordt daarom verworpen.
Ontbinding(sdatum)
5.6.
Aangezien sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en herplaatsing niet in de rede ligt, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op de g-grond. Rekening houdend met het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a BW, wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 augustus 2022.
Transitievergoeding
5.7.
Omdat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op verzoek van Radboudumc is zij de transitievergoeding aan [verweerster] verschuldigd, door [verweerster] berekend op een bedrag van € 41.049,07 bruto. Radboudumc heeft de juistheid van dat bedrag niet betwist, zodat zij tot betaling hiervan zal worden veroordeeld.
Ernstig verwijtbaar handelen/nalaten Radboudumc?
5.8.
Omdat [verweerster] , in geval tot ontbinding wordt overgegaan, om toekenning van een billijke vergoeding verzoekt, moet beoordeeld worden of het handelen en/of nalaten van Radboudumc tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft geleid en, zo ja, of dat handelen en/of nalaten moet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar als bedoeld in artikel 7:671b lid 8, aanhef en onder c BW.
5.9.1.
De kantonrechter is, met [verweerster] en anders dan Radboudumc heeft bepleit, van oordeel dat van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten aan de zijde van Radboudumc sprake is geweest, hetgeen (in overwegende mate) heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daartoe wordt het volgende overwogen. Na de ontvangst van het rapport van de Commissie Onderzoek heeft Radboudmc - ten onrechte - direct ingezet op beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] . Hoezeer de zorgen die Radboudumc had over het functioneren van [verweerster] zonder meer begrijpelijk zijn gelet op haar tekortschieten in de registratieplicht alsook de conclusies van het rapport van de Commissie Onderzoek, heeft Radboudumc niet gehandeld zoals van een goed werkgever verlangd wordt. Het hof heeft daarover in zijn beschikking van 16 september 2020 [11] geen enkel misverstand laten bestaan. Niet alleen heeft het hof overwogen [12] dat niet vast stond dat [verweerster] een slecht arts is, maar ook dat het mogelijk moet zijn een verbetertraject te ontwerpen waarbij de zorg en veiligheid voor patiënten gewaarborgd wordt. Dat [verweerster] niet coachbaar zou zijn zoals door Radboudumc was gesteld, heeft het hof, als zijnde een niet beproefde en niet onderbouwde stelling verworpen. Het hof heeft voorts Radboudumc opgedragen haar uitgezette koers gericht op beëindiging van het dienstverband om te buigen naar een serieuze en reële kans voor [verweerster] . In dat verband heeft het hof ook overwogen dat de verhoudingen tussen partijen ernstig onder druk zijn komen te staan, maar dat dat grotendeels op conto van Radboudumc is te schrijven. Die spanning kan, aldus het hof, de terugkeer van [verweerster] niet beletten. [13] Desondanks heeft Radboudumc, hangende het cassatieberoep, nagelaten [verweerster] weer toe te laten tot haar werkzaamheden en haar de gelegenheid te geven, waar nodig, haar functioneren te verbeteren, zoals door het hof was overwogen.
In de periode daarna heeft Radboudumc een Plan van Aanpak voor terugkeer opgesteld waarin, kort gezegd, onder meer herstel van vertrouwen tussen de leiding en de stafleden van de afdeling MO enerzijds en [verweerster] anderzijds als harde voorwaarde werd gesteld.
Ook nadat Radboudumc door de voorzieningenrechter bij kortgedingvonnis was veroordeeld [verweerster] , onder de in het dictum genoemde voorwaarden, toe te laten tot het verrichten van patiëntgebonden werkzaamheden binnen het multidisciplinaire GE-team, heeft Radboudumc het per saldo laten afweten. Het beeld dat uit de correspondentie tussen partijen nadien opdoemt, is dat het [verweerster] onmogelijk is gemaakt om te kunnen terugkeren en te werken aan herstel van de relatie met haar collega’s. In plaats van een adequate aanpak om tot werkhervatting te komen en deel te kunnen nemen aan de werkzaamheden binnen het GE-team heeft Radboudumc van [verweerster] verlangd dat zij daaraan voorafgaand een twintigtal gespreken voerde onder begeleiding van de externe gesprekleider, [de gespreksleider] . Dit was niet alleen in strijd met het kortgedingvonnis, maar is überhaupt een niet acceptabele wijze om iemand na een langdurige schorsing en vele procedures verder, te laten terugkeren. Ook de wijze waarop de terugkeer van [verweerster] met de enkele mededeling dat zij haar werkzaamheden zal hervatten in het ziekenhuis is gecommuniceerd, geeft in relatie met hetgeen hierna verder wordt aangehaald geen blijk van een oprechte inzet te komen tot een geslaagde terugkeer. Werkhervatting en het voeren van gesprekken in het kader van terugkeer en herstel van vertrouwen kunnen immers grotendeels hand in hand gaan.
5.9.2.
[verweerster] heeft onbetwist gebleven gesteld dat zij een kamer kreeg buiten de afdeling MO, zij niet bij patiënt-gerelateerde besprekingen, bij overdrachten en sociale aangelegenheden van de afdeling mocht zijn en dat zij geen toegang had tot werkdocumenten van de afdeling op de H-schijf. Uit de e-mail van 12 juni 2021 van [het Afdelingshoofd MO] blijkt dat zij van te voren geïnformeerd wilde worden met wie [verweerster] afspraken maakte (wilde maken) voor gesprekken op de werkvloer, anders dan de gesprekken die in het overleg met [het Afdelingshoofd MO] werden afgestemd. Daarnaast moest [verweerster] [het Afdelingshoofd MO] telkens terugkoppeling geven van die gesprekken. De inzet van [Prof V.] , werkzaam op de afdeling MO, als aanvankelijk door Radboudumc beoogd supervisor en later als werkbegeleider was in strijd met het kortgedingvonnis. Juist om [verweerster] een eerlijke kans te bieden is in het kortgedingvonnis opgedragen dat een supervisor van buiten de afdeling MO zou worden aangezocht.
5.9.3.
Voorts heeft Radboudumc hoger beroep ingesteld tegen het kortgedingvonnis van 10 mei 2022 en deze procedure steeds aangehouden totdat het hof de procedure op 22 februari 2022 ambtshalve heeft doorgehaald. Hierdoor heeft [verweerster] (onnodig) lang in onzekerheid verkeerd. Verder heeft Radboudumc nog tijdens de mediation al de onderhavige ontbindingsprocedure aanhangig gemaakt. Tot slot speelt mee dat Radboudumc zonder [verweerster] daarin te kennen jegens haar gerichte klachten en wegens haar handelen ingediende schadeclaims heeft afgehandeld. Van Radboudumc had als goed werkgever verwacht mogen worden dat zij [verweerster] van de klachten en schadeclaims op de hoogte stelde, haar om een reactie had gevraagd en niet zonder een dergelijke reactie tot afhandeling van de klachten en uitbetaling van schadeclaims was overgegaan.
Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, die in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie die thans tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidt, kwalificeren als ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van Radboudumc.
5.9.4.
Dat ook [verweerster] steken heeft laten vallen, zoals het niet adequaat reageren op verzoeken en geboden mogelijkheden om de NIV-registratie gerealiseerd te krijgen, een registratie die door het Rijnstate ziekenhuis verlangd werd, is haar te verwijten. [verweerster] heeft ter zitting de noodzaak van die registratie ter discussie gesteld. Wat daarvan zij; het Rijnstate ziekenhuis stelde die registratie als voorwaarde voor detachering in het kader van haar werkhervatting. [verweerster] had de kans dat tijdig voor elkaar te maken maar heeft het laten lopen. Ook het bekijken van patiëntendossiers zonder toestemming kan haar euvel geduid worden. Dat zij zich desgevraagd niet kan herinneren welke dossiers dat zijn en waarom zij die geopend zou hebben, dat terwijl zij nog geen patiënt zag, is onbegrijpelijk. Wat daar allemaal van zij; het tekortschieten van [verweerster] ontneemt niet de ernstige verwijtbaarheid aan het handelen van Radboudumc. Wel zal het tekortschieten van [verweerster] een rol spelen bij de begroting van de billijke vergoeding.
De billijke vergoeding en pensioenschade
5.10.
Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten door Radboudumc zal aan [verweerster] een billijke vergoeding worden toegekend.
5.11.
Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, enerzijds als compensatie voor de (im)materiële schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van dat handelen of nalaten en anderzijds als middel om de werkgever te wijzen op de noodzaak haar gedrag aan te passen in eventuele volgende gevallen. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van verwijtbaarheid en de (financiële) gevolgen van het ontslag voor de werknemer, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het ernstig verwijtbare gedrag van de werkgever. Daarbij kan de hoogte van de billijke vergoeding mede worden bepaald aan de hand van de verwachte levensduur van de arbeidsovereenkomst en de mogelijkheid voor de werknemer om elders inkomsten te verwerven. [14] Bij de bepaling van de billijke vergoeding moet ook de aan de werknemer toekomende transitievergoeding worden betrokken.
Tot slot wordt opgemerkt dat, aangezien bij de bepaling van de billijke vergoeding alle omstandigheden moeten worden meegenomen, ook de rol die de werknemer heeft gespeeld, van betekenis is.
5.12.
[verweerster] verzoekt Radboudumc te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 600.000,- bruto. Zij legt daar, samengevat, aan ten grondslag dat als Radboudumc aan de uitspraak van het hof (en later de voorzieningenrechter) had voldaan, zij haar carrière als internist-oncoloog nog vele jaren bij Radboudumc zou hebben kunnen voortzetten. Radboudumc heeft door haar handelswijze haar schade enorm vergroot. Door het haar onmogelijk te maken gedurende feitelijk meer dan twee jaar geen patiëntenzorg te kunnen verlenen, is haar herregistratie als internist in beginsel onmogelijk geworden, althans ernstig in gevaar gebracht. Daarnaast is de wereld van de medische oncologie in Nederland klein en is haar reputatie door de (voorbarige) uitlatingen van Radboudumc, naar patiënten maar ook in de media, zwaar beschadigd. [verweerster] stelt dat zij naar verwachting de komende vijf jaar in Nederland niet als internist aan het werk zal kunnen, dan wel anderszins een vergelijkbaar inkomen zal kunnen verwerven.
[verweerster] heeft de billijke vergoeding daarom begroot op een inkomensschade van vijf jaar.
Aan inkomen zou zij in totaal € 745.096,- bruto hebben kunnen verdienen. Na ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal [verweerster] ingevolge de BWUMC-regeling [15] uit de cao een bedrag van € 252.000,- bruto ontvangen. Tot slot wijst [verweerster] op de enorme hoeveelheid leed die haar is toegebracht.
5.13.
Radboudumc heeft verweer gevoerd en geconcludeerd dat de billijke vergoeding op nihil moet worden gesteld omdat de arbeidsovereenkomst reeds inhoudsloos is geworden doordat [verweerster] haar NIV-(her)registratie niet in orde heeft gemaakt.
Afgezien daarvan wijst Radboudumc erop dat de vergoeding op basis van de BWUMC-regeling, die gedurende 34 maanden voorziet in een aanvulling op de WW, € 320.000,- bruto bedraagt. Op dat bedrag wordt ingevolge artikel 4.1. lid 3 van de regeling de transitievergoeding in mindering gebracht. Voor verdere opbouw van pensioen wordt door Radboudumc 50% van de gebruikelijke premie doorbetaald gedurende de looptijd van de BWUMC-regeling.
Ook wijst Radboudumc op de veelheid aan kosten die zij heeft gemaakt in verband met de met [verweerster] ontstane problematiek. Het gaat in totaal om een bedrag van afgerond ruim
€ 190.000,00 ter zake (eveneens afgerond):
- onverplicht betaalde kosten juridische bijstand (€ 20.000,00);
- onderzoek [onderzoeker A] en [onderzoeker B] (€ 34.000,00 [16] );
- kosten [de gespreksleider] /gesprekleider (€ 50.000,00);
- kosten psycholoog ten behoeve van [verweerster] (€ 1.500,00);
- ( on)verschuldigd betaalde dwangsommen (€ 58.000,00);
- inzet tweemaal van mediator (€ 17.000,00);
- inzet communicatiebureau (€ 3.500,00);
- kosten advocaat [verweerster] in verband met aanwezigheid tijdens mediation (€ 15.000,00);
Daarnaast wijst Radboudumc er op dat zij al schadeclaims van patiënten heeft uitgekeerd. Deze kosten moeten in mindering gebracht worden op een eventueel te betalen billijke vergoeding, aldus Radboudumc.
5.14.
Voorop gesteld wordt dat bij bepaling van de billijke vergoeding, aldus de Hoge Raad, ook de transitievergoeding dient te worden
betrokken. De Hoge Raad spreekt niet over
aftrekken. In dit geval is er geen reden de transitievergoeding bij de bepaling van de billijke vergoeding te betrekken. Dit omdat Radboudumc onbetwist gebleven heeft gesteld dat de transitievergoeding in mindering wordt gebracht op de BWUMC-regeling.
5.15.
Voor wat betreft de mate van verwijtbaarheid wordt het volgende overwogen. Radoudumc is fors de fout ingegaan [17] , allereerst door [verweerster] geen verbetertraject te gunnen, door de wijze van communiceren, naar buiten, zowel naar patiënten als in de media, door na de uitspraak van het hof niet adequaat aan werkhervatting voor [verweerster] te werken en voorts door na het kortgedingvonnis als voorwaarde ‘herstel van vertrouwen’ aan werkhervatting te stellen, nota bene in strijd met dat kortgedingvonnis. Daarmee is [verweerster] de kans ontnomen haar werkzaamheden feitelijk te hervatten en haar functioneren, zo nodig, te verbeteren, is haar BIG-registratie vervallen, is zij gedwongen een veelheid aan procedures te voeren met alle leed van dien, en is haar reputatie zwaar beschadigd. Dit alles wordt Radboudumc zwaar aangerekend.
5.16.
Voor zover het om het begroten van de component inkomensschade gaat, zal de huidige situatie van [verweerster] worden vergeleken met de hypothetische situatie dat geen sprake zou zijn geweest van ernstig verwijtbaarheid handelen/nalaten van Radboudumc. In dat verband moet niet alleen ingeschat worden hoelang de arbeidsovereenkomst naar verwachting zou hebben voortgeduurd als Radboudumc niet ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld, maar ook of en, zo ja, op welke termijn, [verweerster] in staat geacht moet worden andere inkomsten te verwerven en, zo ja, tot welk bedrag. Bij de begroting van de inkomensschade wordt ook mogelijke pensioenschade betrokken.
5.17.
Het verweer van Radboudumc dat de arbeidsovereenkomst niet langer had voortgeduurd omdat die reeds inhoudsloos is geworden doordat de BIG- en NIV-registratie is verlopen, wordt verworpen. Voor het verlopen zijn van de BIG-registratie is Radboudumc verantwoordelijk. Zij heeft [verweerster] feitelijk de kans ontnomen patiëntgebonden zorg te verlenen, noodzakelijk om haar registratie te behouden. Dat de NIV-registratie niet op orde is, komt door nalatigheid van [verweerster] . Dat die registratie is verlopen, had aan werken bij Radboudumc niet in de weg hoeven staan, althans dat is, gelet op de betwisting door [verweerster] , niet voldoende komen vast te staan.
Dat neemt niet weg dat de kans niet groot wordt geacht dat het dienstverband nog lang had voortgeduurd als Radboudumc [verweerster] wel gelijk een verbetertraject had aangeboden, dan wel had voldaan aan de beschikking van het hof en later het kortgedingvonnis. Reden, na het rapport van de Commmissie Onderzoek was het afdelingshoofd ieder vertrouwen in [verweerster] kwijt. Dat zou uiteindelijk tot een verstoorde relatie hebben geleid, temeer omdat inmiddels meerdere tuchtzaken lopen en schadeclaims zijn ingediend, daargelaten of die schadeclaims terecht door Radboudumc zijn uitbetaald en onafhankelijk van de uitkomsten van de tuchtzaken. Daarop kan in deze procedure niet worden vooruitgelopen. Zoals het hof heeft geoordeeld, staat op dit moment niet vast of en in hoeverre van disfunctioneren sprake is. Die uitspraak is onherroepelijk geworden. In het slechtst denkbare scenario kan het zo zijn dat Radboudumc nu een billijke vergoeding moet betalen (vanwege haar handelen binnen de arbeidsrelatie jegens [verweerster] ) en komt te zijner tijd vast te staan dat [verweerster] wel ernstige medische (behandel)fouten heeft gemaakt.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor geschetste is, begroot de kantonrechter de levensduur van de arbeidsovereenkomst op maximaal twee jaar.
5.18.
Wat er van de verwachte levensduur ook moge zijn; bepalender is in deze specifieke zaak de vraag hoe groot de kans is dat [verweerster] elders inkomen zal kunnen verwerven. Met haar is de kantonrechter van oordeel dat de door haar gemaakte inschatting dat zij de komende vijf jaar in Nederland als internist, laat staan als internist-oncoloog, aan de gang kan gaan nihil is. Aan dergelijke werkhervatting staat niet in eerste instantie de verlopen registratie(s) in de weg, daargelaten dat Radboudumc daar deels voor verantwoordelijk is. Ook als de registratie(s) wel in orde was/waren geweest, is de kans dat [verweerster] elders aan de slag zou kunnen in haar vak, nihil. Hetgeen over [verweerster] in de media (in belangrijke mate door toedoen van Radboudumc) is gezegd, de zonder afstemming met [verweerster] betaalde schadeclaims en de lopende tuchtprocedures zijn daarbij een forse belemmering.
5.19.
Rekening houdend met het gegeven dat [verweerster] de komende vijf jaar haar vak als internist(-oncoloog) niet kan uitoefenen is de door haar begrootte inkomensschade van circa
€ 600.000,-bruto (na aftrek na de te ontvangen uitkering ingevolge de BWUMC-regeling) niet irreëel. Toch zal dat bedrag niet als billijke vergoeding worden toegekend. Reden is dat ook de rol die [verweerster] in het geheel heeft gespeeld moet worden meegewogen. Met name is [verweerster] tekortgeschoten als het gaat om het verzorgen van de NIV-registratie die het Rijnstate ziekenhuis als voorwaarde voor detachering stelde. Juist dat was een voorwaarde voor een start met de werkhervatting op een andere plek, in het Rijnstate ziekenhuis. Dat die voorwaarde volgens [verweerster] niet terecht werd gesteld, doet er niet toe. Niet aannemelijk is geworden dat deze binnen het kader van het instructierecht door het Rijnstate ziekenhuis gestelde voorwaarde onredelijk was. [verweerster] had die kans moeten grijpen, omdat juist detachering bij het Rijnstate ziekenhuis tot een succesvolle werkhervatting had kunnen leiden.
5.20.
Tot slot, Radbaoudumc heeft verzocht rekening te houden met een veelheid aan kosten die zij aan of ten behoeve van [verweerster] heeft voldaan. Het gaat dan om de onverplicht betaalde kosten van rechtsbijstand, welke verband houden met de kosten die [verweerster] heeft moeten maken als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Radboudumc, evenals de kosten vergoed aan de inzet van haar advocaat bij mediation. In totaal gaat het om ca. € 40.000,-. Ook wordt rekening gehouden met de door Radboudumc geleverde bijdrage aan de kosten van een psycholoog. Geen rekening wordt gehouden met de overige door Radboudumc ter zake opgevoerde kosten. Dat betreffen namelijk geen kosten die Radboudumc heeft gemaakt ten einde de gevolgen van haar jegens [verweerster] ernstig verwijtbare handelen of nalaten te compenseren. Om dezelfde reden kunnen ook de noodzakelijkerwijs door [verweerster] gemaakte kosten niet bij de hoogte van de billijke vergoeding worden betrokken.
5.21.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen wordt de billijke vergoeding in dit geval in redelijkheid vastgesteld op een bedrag van € 375.000,00,- bruto. Radboudumc zal tot betaling daarvan worden veroordeeld. Bij de verzochte verklaring voor recht dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Radboudumc heeft [verweerster] , gelet op de toewijzing van voornoemd bedrag aan billijke vergoeding, geen belang. Deze zal dan ook worden afgewezen.
Intrekking
5.22.
Nu beide partijen, in het kader van een tussen hen op dat punt bereikte schikking, hebben laten weten te zullen berusten in deze te wijzen beschikking, zal Radboudumc, ondanks dat zij wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, niet in de gelegenheid gesteld het verzoek in te trekken (artikel 7:686a lid 6 BW).
Kosten rechtsbijstand
5.23.
[verweerster] verzoekt op grond van artikel 7:611 BW juncto artikel 6:96 BW volledige vergoeding van de kosten van juridische bijstand, tot 1 mei 2022 in totaal begroot op
€ 174.233,69 (inclusief btw). [verweerster] heeft daartoe afschriften van facturen van haar advocaat overgelegd. Radboudumc voert verweer.
5.24.
De Hoge Raad heeft in de New Hairstyle uitspraak [18] bepaald dat de kosten die geen verband houden met een gevoerde procedure voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
De kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het voeren van de verschillende procedures tussen Radboudumc en [verweerster] kunnen dus niet onder de verzochte vergoeding vallen. Ten aanzien van de kosten die anders dan ten behoeve van de procedures zijn gemaakt, geldt dat [verweerster] enkel afschriften van facturen heeft overgelegd over de periode van medio 2019 tot 1 mei 2022. Een specificatie van de facturen ontbreekt, zodat niet inzichtelijk is welke werkzaamheden zijn verricht, met wel doel, en voor welk bedrag. Dit maakt dat het verzoek zal worden afgewezen. Bij de verzochte verklaring voor recht dat Radboudumc zich jegens [verweerster] niet heeft gedragen als goed werkgever heeft [verweerster] gelet op het voorgaande geen belang, zodat deze zal worden afgewezen.
De proceskosten
5.25.
Radboudumc zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1
augustus 2022;
6.2.
veroordeelt Radboudumc tot betaling aan [verweerster] van de transitievergoeding van
€ 41.049,07 bruto;
6.3.
veroordeelt Radboudumc om aan [verweerster] te betalen een bedrag van € 375.000,00
bruto ter zake de billijke vergoeding;
6.4.
veroordeelt Radboudumc in de kosten van de procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 996,00 voor salaris gemachtigde;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken door kantonrechter
mr. E.W. de Groot op 24 juni 2022.

Voetnoten

3.ECLI:NL:HR:2021:1891 (conclusie AG gevolgd: ECLI:NL:PHR:2021:661).
5.Onderstreping door rechtbank.
6.Onderstreping door rechtbank.
7.Onderstreping door rechtbank.
8.Onderstreping door rechtbank.
9.SIRT staat voor Selectieve Interne Radiale Therapie (een behandelmethode middels intensieve bestraling).
10.Een voorwaarde die overigens in strijd was met het kortgedingvonnis.
11.Zie hiervoor het citaat in r.o. 3.15. onder de feiten.
12.R.o. 5.17.
13.R.o. 5.20.
14.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 en Hoge Raad 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2218.
15.Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Universitair Medische Centra.
16.Radboudumc heeft twee verschillende bedragen genoemd (in verzoekschrift en pleitaantekeningen).
17.Verwezen wordt - kortheidshalve - ook naar hetgeen hiervoor ter zake het ernstig verwijtbaar handelen van Radboudumc in r.o. 5.8 en 5.9.1 tot en met 5.9.4 is overwogen.
18.Zie noot 16.