ECLI:NL:RBGEL:2021:2327

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
8980204 \ VV EXPL 21-2 \ 456
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een internist-oncoloog tot werkzaamheden en rectificatie door ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een internist-oncoloog, aangeduid als [eisende partij], en het Radboudumc, de gedaagde partij. De eisende partij was sinds 1 april 2012 in dienst bij Radboudumc, maar werd op non-actief gesteld per 26 augustus 2019. Radboudumc had eerder geprobeerd de arbeidsovereenkomst te ontbinden, maar dit verzoek werd door de kantonrechter en later door het Gerechtshof afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gegronde redenen waren voor de non-actiefstelling van de internist-oncoloog en dat zij weer tot haar werkzaamheden moest worden toegelaten. De rechtbank stelde dat het herstel van vertrouwen tussen partijen essentieel was, maar dat dit niet als voorwaarde gesteld kon worden voor de werkhervatting. De rechtbank bepaalde dat de internist-oncoloog binnen veertien dagen na betekening van het vonnis weer aan het werk moest kunnen, onder supervisie van een onafhankelijke supervisor. Daarnaast werd Radboudumc veroordeeld tot rectificatie van eerdere communicatie over de status van de internist-oncoloog, zowel via e-mail als op de website, en werd een dwangsom opgelegd voor het niet naleven van deze veroordelingen. De rechtbank stelde dat de gedaagde partij de proceskosten moest dragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8980204 \ VV EXPL 21-2 \ 456
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. W.J.F. Nieuwenhuis
tegen
de stichting
Stichting Radboud universitair medisch centrum
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. H.A. Hoving
Partijen worden hierna [eisende partij] en Radboudumc genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 februari 2021 met 23 producties
- de conclusie van antwoord met – afzonderlijk bij e-mailbericht van 22 februari 2021 toegezonden – 6 producties
- de bij e-mailbericht van 23 februari 2021 namens [eisende partij] toegezonden (2) nadere producties
- het verhandelde ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 24 februari 2021, mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [eisende partij] en de gemachtigde van Radboudumc
- de brief van de gemachtigde van [eisende partij] bij e-mailbericht van 21 april 2021, met daarin de mededeling dat het overleg tussen partijen niet tot een oplossing heeft geleid en het verzoek op de kortst mogelijke termijn alsnog vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is sinds 1 april 2012 bij Radboudumc in dienst als academisch medisch specialist (internist-oncoloog) op de afdeling Medische Oncologie. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao umc van toepassing.
2.2.
Radboudumc heeft [eisende partij] met ingang van 26 augustus 2019 op non-actief gesteld. Sindsdien heeft [eisende partij] geen werkzaamheden meer verricht.
2.3.
Bij verzoekschrift van 28 oktober 2019 heeft Radboudumc de kantonrechter onder meer verzocht de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van [eisende partij] (art. 7:669 lid 3 sub e BW), subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (art. 7:669 lid 3 sub g BW). De kantonrechter heeft deze verzoeken bij beschikking van 20 december 2019 afgewezen.
2.4.
Hierop heeft Radboudumc het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (verder: het hof)
– onder meer en kort gezegd – verzocht de beschikking van de kantonrechter van 20 december 2019 te vernietigen, de arbeidsovereenkomst tussen partijen alsnog te ontbinden op de door haar bij de kantonrechter aangegeven gronden, alsmede op grond van verwijtbaar handelen door [eisende partij] , als bedoeld in art. 7:669 lid 3 sub d BW. Het hof heeft bij beschikking van 16 september 2020 geoordeeld dat de door Radboudumc tegen de beschikking van de kantonrechter opgeworpen grieven falen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.
2.5.
Namens [eisende partij] is aan (de advocaat van) Radboudumc bij brief van 17 september 2020 geschreven:
“(…)
Vervolgens de vraag hoe het nu tussen partijen verder moet. Het Gerechtshof heeft uw cliënte een duidelijke opdracht gegeven: zij moet de koers gericht op een einde van het dienstverband ombuigen naar een serieuze en reële kans voor cliënte om weer aan het werk te gaan. Die eerlijke kans is precies waar cliënte voortdurend op heeft aangedrongen, maar waar uw cliënte niets van wilde weten.
Door deze opstelling van uw cliënte is het – in de bewoordingen van het Gerechtshof – een hele opgave geworden om binnen het dienstverband een oplossing te vinden. Tot op het niveau van de Raad van Bestuur van uw cliënte stond vast dat cliënte zou vertrekken. Dat heeft uw cliënte binnen en buiten de organisatie steeds verkondigd. Het Gerechtshof rekent dat uw cliënte zwaar aan en is van mening dat de druk die is komen te liggen op de onderlinge verstandhouding, op het conto van uw cliënte komt. Uw cliënte mag cliënte haar terugkeer niet versperren, aldus het Gerechtshof.
Een en ander rechtvaardigt om te beginnen de vraag hoe uw cliënte meent op geloofwaardige wijze een draai te kunnen maken. Het ligt op de weg van uw cliënte om voorstellen te doen over hoe zij gaat bewerkstelligen dat cliënte weer volwaardig onderdeel kan zijn van het team van Medische Oncologie en er voor cliënte weer een veilige en werkbare situatie kan ontstaan.
In deze voorstellen moet uw cliënte, wat cliënte betreft, in ieder geval aandacht besteden aan de volgende aspecten:
a.
rehabilitatie (op de afdeling, in het ziekenhuis, bij patiënten en in de media),
b.
herstel van vertrouwen (in relatie tot de leiding en tot directe collega’s),
c.
veiligheid in het werk en
d.
een deugdelijk verbetertraject zo daartoe volgens uw cliënte aanleiding bestaat.
(…)”
2.6.
Bij brief van 1oktober 2020, waarin Radboudumc onder meer een aantal aspecten opsomt waaraan het hof volgens haar ten onrechte geheel voorbij is gegaan, is namens Radboudumc aangevoerd:
“(…)
Hieruit blijkt onbetwistbaar dat [eisende partij] geen zelfreflectie toont op haar functioneren als internist oncoloog die primair zelf professioneel verantwoordelijk is voor het medisch handelen in de patiëntenzorg, jegens patiënten/nabestaanden met klachten over de door haar verleende zorg en jegens stafleden en collega’s van de afdeling MO met wie zij professioneel moet samenwerken. Hoe kunnen dan enerzijds het afdelingshoofd, de drie senior stafleden en de overige stafleden MO en anderzijds [eisende partij] gezamenlijk de schouders zetten onder een verbeterplan voor uw cliënte en herstel van verstoorde werkverhoudingen met de genoemde collega’s die met haar intensief moeten samenwerken en die weer vertrouwen moeten krijgen in haar als medisch professional? Van enige zelfreflectie van [eisende partij] is (ook) geen sprake waar u in uw brief (pagina 2 sub d:”een deugdelijk verbetertraject zo daartoe volgens uw cliënte aanleiding bestaat”) suggereert, dat een verbetertraject niet noodzakelijk zou zijn en in ieder geval wat betreft haar niet nodig is.
Hoe moet gezien het vorenstaande de bereidheid van [eisende partij] begrepen worden om via de tussenstap van mediation de situatie weer werkbaar te maken? Het voeren van vertrouwelijke (mediation)gesprekken tussen de genoemde stafleden MO en [eisende partij] lijkt de enige oplossing, maar is dit uitvoerbaar? Ik denk het niet. Zijn er andere oplossingen? Ik heb deze genoemd en we hebben hierover confraterneel gesproken.
2.7.
De advocaat van [eisende partij] heeft in een brief van 9 oktober 2020 (de advocaat van) Radboudumc opnieuw opgeroepen om constructief te werken aan een terugkeer van [eisende partij] .
2.8.
Radboudumc heeft op 14 oktober 2020 een verzoekschrift tot cassatie ingediend bij de Hoge Raad.
2.9.
Bij brief van 19 oktober 2020 is namens Radboudumc aan de advocaat van [eisende partij] geschreven:
“(…)
Ons overleg over de door u gestelde vraag (Hoe nu toch verder?) zou zich dan ook moeten richten op wat in de nabije toekomst gezamenlijk te doen op basis van de beschikking van het Hof. We moeten (dus) in de tijd niet naar achter maar naar voren kijken. Het gaat daarbij niet om een nadere uitwerking of onderbouwing van de standpunten over en weer over de door [eisende partij] geleverde zorg in de periode mei 2017 tot en met augustus 2019, maar over de door haar mogelijk te leveren zorg binnen Radboudumc de komende periode. Uitgangspunt voor de blik naar voren is vooralsnog hetgeen het Hof in de door mijn cliënte bestreden beschikking overweegt.
Alvorens aan [eisende partij] een echte kans kan worden geboden om de kritiek van (de stafleden van) de afdeling Medische Oncologie van Radboudumc (MO) in de praktijk te weerleggen zal een verbetertraject moeten worden vastgesteld aan de hand van de hiervoor door de afdelingsleiding MO te stellen kaders.
(…)
Ik rond af en herhaal kortheidshalve de slotpassage van mijn brief aan u van 1 oktober 2020:
De situatie rond [eisende partij] als staflid MO van Radboudumc is inmiddels nogal complex geworden, er lijken alleen maar verliezers te zijn. Tegen die achtergrond moeten we een serieuze ultieme poging doen om in gesprek te komen over de situatie. Daarom het voorstel om een gesprek te plannen tussen de voorzitter RvB en uw cliënte, vergezeld van ons beiden. Hierbij zullen ook de belangen van patiënten en nabestaanden, door hen ingediende en nog in te dienen (tucht)klachten, de rol van de IGJ en de grote bezorgdheid van de stafleden en andere betrokken medewerkers MO aan de orde (moeten) komen.
Deze brief is een verduidelijking van deze eerdere slotpassage. Hieraan voeg ik nog toe dat het uiteraard [eisende partij] en u vrijstaat om ook andere aspecten in bedoeld gesprek aan de orde te stellen. Onzerzijds zal centraal staan te onderzoeken en beoordelen of een verbetertraject binnen de afdeling MO van Radboudumc mogelijk en werkbaar is, op basis van de hiervoor door Radboudumc te stellen kaders en met voldoende waarborgen voor de patiëntveiligheidsriciso’s.
(…)”
2.10.
Op 4 december 2020 heeft, in aanwezigheid van beide advocaten, een gesprek plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Raad van Bestuur (verder: RvB) en [eisende partij] . Vervolgens heeft Radboudumc haar plannen uitgewerkt en verduidelijkt in een concept Plan van Aanpak (verder: PvA) dat op 9 december 2020 is verstrekt dat – beknopt samengevat – erop neerkomt dat eerst het vertrouwen (voldoende) moet worden hersteld en, zo dit binnen een termijn van 4-8 weken het geval is, dat daarna een verbetertraject moet plaatsvinden.
2.11.
Namens [eisende partij] is bij brief van 24 december 2020 als volgt op het concept PvA gereageerd:
“(…)
Echter, door (voldoende) herstel van vertrouwen als harde voorwaarde te stellen voor werkhervatting, handelt uw cliënte in strijd met de beschikking van het Hof. Het Hof heeft onder 5.20 immers duidelijk overwogen dat “de huidige spanning in de onderlinge verhoudingen niet geheel op [eisende partij] [kan] worden afgewenteld door om die reden haar terugkeer te versperren.
(…)
Cliënte hoeft niet te accepteren dat haar werkhervatting geheel afhankelijk wordt gesteld van (voldoende) herstel van het vertrouwen. Zij eist dat zij op korte termijn daadwerkelijk weer tot het werk wordt toegelaten. Zij staat al te lang op non actief en de schade die haar daarmee is toegebracht is te groot geworden om werkhervatting nog langer uit te stellen. Een heel concreet punt daarbij is de hoeveelheid patiëntgebonden werkzaamheden om voor herregistratie in aanmerking te komen, inmiddels door toedoen van uw cliënte ernstig onder druk is komen te staan.
(…)
Tegen de achtergrond van het voorgaande ziet cliënte graag de uitnodiging tegemoet voor het gesprek met de afdelingsleiding in de eerste helft van januari 2021. Bij dat gesprek zal ik aanwezig zijn en ik vermoed dat u om die reden eveneens zult aanschuiven. Ik stel het op prijs dat, om geen tijd meer te verliezen, de agenda’s tijdig op elkaar worden afgestemd.
Tevens ontvang ik graag uiterlijk op 6 januari 2021 de bevestiging dat uw cliënte uiterlijk op 18 januari 2021 cliënte weer tot het werk zal toelaten, waarbij het werk de bedongen arbeid zo dicht mogelijk nadert. In het gesprek met de afdelingsleiding kan worden afgestemd welke taken cliënte voorlopig zal gaan verrichten en wat over de werkhervatting zal worden gecommuniceerd en aan wie.
Bij het ontbreken van die bevestiging ziet cliënte zich genoodzaakt om de terugkeer naar het werk via de rechter af te dwingen.
(…)”
In reactie hierop heeft de advocaat bij brief van 8 januari 2021 geantwoord:
“(…)
Radboudumc blijft bereid het concept PvA te volgen met als uitgangspunten (i) de beschikking van het hof waarin de verantwoordelijkheden van werkgever en werknemer(s) centraal staan en (ii) voldoende waarborgen voor de kwaliteit en veiligheid van zorgverlening. Zoals eerder genoemd, op dit laatste ziet de IGJ als externe toezichthouder nauwlettend toe.
Indien [eisende partij] het concept PvA niet wil volgen en een (onmiddellijke) terugkeer via de rechter wil afdwingen, met enkele aanvullende vorderingen, dan is dat haar keuze. Deze keuze is in ieder geval niet bevorderlijk voor het vereiste herstel van vertrouwen. (…)”
2.12.
Op 15 januari 2021 heeft, in het bijzijn van de wederzijdse advocaten, een gesprek plaatsgevonden tussen [eisende partij] en de leiding van de afdeling Medische Oncologie. Dit gesprek heeft niet geresulteerd in toelating van [eisende partij] tot het werk.
2.13.
Bij brief van 20 januari 2021 is namens [eisende partij] gedetailleerd gereageerd op het concept PvA. Daarin is wederom aangedrongen op toelating tot het werk. Hierop heeft Radboudumc bij brief van 1 februari 2021 geantwoord dat zij een deel van de door [eisende partij] genoemde kanttekeningen wel akkoord heeft bevonden en heeft verwerkt in het, bij die brief gevoegde definitieve PvA van 29 januari 2021 (bijlage bij productie 23 bij dagvaarding), en een deel niet. Daarbij is verder opgemerkt dat voor Radboudumc het PvA uitgangspunt is bij het – door [eisende partij] onderkende – noodzakelijke herstel van vertrouwen en het aansluitende en noodzakelijke verbetertraject, waartegen [eisende partij] zich verzet c.q. de noodzaak niet van inziet.
2.14.
Namens [eisende partij] is bij brief van 15 februari 2021 als volgt op de brief van 1 februari 2021 en het PvA gereageerd:
“(…)
Twee passages uit uw brief van cliënte niet onbeantwoord laten.
“Het is aan de werkgever om de kaders te bepalen waaraan het functioneren van een werknemer moet voldoen. Het is aan de werknemer om zich daaraan te conformeren. Uit de gesprekken van 4 december 2020 en 15 december 2010
(kantonrechter: bedoeld zal zijn 15 januari 2021)is opnieuw gebleken dat uw cliënte zich daartegen verzet en iet in staat blijkt tot enige zelfreflectie op haar handelen.”
Uw brief bevestigt nog maar eens dat uw cliënte op cruciale onderwerpen vaak iets andershoortdan wat cliëntezegt. (…)
Kort en goed (…): cliënte bestrijdt niet dat het aan de werkgever is om de kaders te bepalen waaraan het functioneren van een werknemer moet voldoen, maar zij maakt er bezwaar tegen dat iets een verbetertraject wordt genoemd als niet eerst concreet duidelijk is geworden op welke punten het functioneren tekort heeft geschoten. Dit laatste is met na me bericht op de ‘nieuwe’ verwijten (…).
“De verbeterpunten 1 tot en met 4 zijn concreet uitgewerkt op pagina’s 9 en 10. Op 15 januari 2021 heeft het afdelingshoofd concrete voorbeelden besproken en toegelicht. Verder is de afspraak gemaakt dat er nog een inhoudelijke uitwisseling zal plaatsvinden over de 8 SIRT-casus. Het resultaat zal betrokken worden bij verbeterpunt 4.”
Voorafgaande aan of tijdens het gesprek op 15 januari jl. is niet duidelijk geworden wat uw cliënte concreet verstaat onder“goede en veilige patiëntenzorg, informatievoorziening/dossiervorming en communicatie”
(zie uw brief van 6 november jl.) Cliënte moet bestrijden dat het haar, met de enkele voorbeelden die uw cliënte (met name ten aanzien van verbeterpunt 2) op 15 januari jl. heeft genoemd, duidelijk(er) is geworden aan welke concrete norm haar functioneren niet heeft voldaan.
(…)
Aan verbeterpunt 4 zijn partijen op 15 januari jl. helemaal niet inhoudelijk toegekomen. Er zijn daarvan geen concrete voorbeelden genoemd. Gelukkig stond uw cliënte er wel voor open dat nog een inhoudelijke uitwisseling zou plaatsvinden over de SIRT-casus. Daar is cliënte nu mee bezig.
(…)”
2.15.
De advocaat van Radboudumc heeft de advocaat van [eisende partij] bij brief van 16 februari 2021 verzocht aan hem te berichten hoever [eisende partij] gevorderd is met haar reacties/ antwoorden op de 8 SIRT-casus. In die brief is verder gemeld dat als onderzoekers voor het onderzoek “Herstel vertrouwen” d.d. 1 februari 2021 en de op grond daarvan gevoerde en nog te voeren gesprekken, opdracht is verleend aan [onderzoeker 1] (verder: [onderzoeker 1] ) en mevrouw [onderzoeker 2] , mediator (verder: [onderzoeker 2] ). Bij die brief is verder een (voorbeeld)brief van de afdelingsleiding Medische Oncologie aan deelnemers van dat onderzoek gevoegd.
2.16.
[eisende partij] heeft bij e-mailbericht van 19 februari 2021 gereageerd op de 8 SIRT-casus.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Radboudumc zal veroordelen om [eisende partij] voor of uiterlijk op de tweede werkdag na de dag van de betekening van het te wijzen vonnis en zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden in de functie van academisch medisch specialist op de afdeling Medische Oncologie, een en ander op de gebruikelijke tijdstippen en voorwaarden en met de gebruikelijke faciliteiten, althans ten aanzien van de toelating tot het werk een voorziening te treffen die de kantonrechter geraden acht, en daarbij zal bepalen dat Radboudumc een dwangsom zal verbeuren van € 2.000,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat Radboudumc nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 50.000,--, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
Radboudumc zal veroordelen om onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat Radboudumc in gebreke blijft na betekening van het te wijzen vonnis daaraan te voldoen, een e-mailbericht en als dat niet mogelijk is een brief, te versturen aan alle personen en/of organisaties aan wie namens of door Radboudumc – mondeling, schriftelijk of door welk (digitaal) communicatiemiddel dan ook – is meegedeeld dat [eisende partij] niet meer werkzaam is bij Radboudumc en/of dat [eisende partij] op non-actief is gesteld, met als onderwerp “Rectificatie” en met de volgende tekst:
“Geachte lezer,Wij hebben gemeld dat [eisende partij] niet meer werkzaam is in het Radboudumc
En/of dat zij op non-actief is gesteld.In een vonnis van [datum vonnis] heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank
Gelderland aan Radboudumc opgedragen aan u bekend te maken dat:
1.
zowel de kantonrechter te Nijmegen als het Gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden, in uitspraken van respectievelijk 20 december 2019 en 16 september 2020, hebben geoordeeld dat er geen grond is voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eisende partij] , en
2.
[eisende partij] in de gelegenheid dient te worden gesteld haar werkzaamheden te hervatten.
Door het versturen van dit bericht willen wij aan dit vonnis voldoen en beogen wij
eerdere berichtgeving over [eisende partij] te rectificeren.
Radboudumc
[persoon X] , voorzitter Raad van Bestuur
[persoon Y] , afdelingshoofd Medische Oncologie”,
althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen kop en tekst, een en ander onder gelijktijdige toezending van afschriften van de verzonden e-mails en/of brieven naar het postadres van mr. W.J.F. Nieuwenhuis (Postbus 9220, 6800 KA Arnhem);
Radboudumc zal veroordelen om onmiddellijk, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,-- per dag of gedeelte van een dag dat Radboudumc in gebreke blijft na betekening van het te wijzen vonnis daaraan te voldoen, een bericht op de landingspagina van haar website ‘www.radboudumc.nl’ te plaatsen en daar gedurende ten minste 90 dagen deugdelijk zichtbaar geplaatst te houden, met als kop ‘Rectificatie’ en met een tekst die gelijkluidend is aan de tekst die cursief is weergegeven onder punt 2 van het petitum in de dagvaarding, althans ten aanzien van het bericht op de website een voorziening te treffen die de kantonrechter in goede justitie geraden acht;
Radboudumc te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis en, indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het te wijzen vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het te wijzen vonnis, tot tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[eisende partij] baseert haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende – zakelijk weergegeven – stellingen.
Waar [eisende partij] een evident belang heeft dat zij weer tot haar werk als medisch specialist wordt toegelaten (op peil houden van kennis en vaardigheden en het in voldoende mate en regelmatig uitoefenen van het specialisme ten behoeve van de herregistratie), blijft Radboudumc aankoersen op een einde van de arbeidsovereenkomst met [eisende partij] . Radboudumc miskent daarbij dat het hof heeft geoordeeld dat niet vast is komen te staan dat [eisende partij] een slechte arts zou zijn, dat er onvoldoende fundament is om te kunnen oordelen dat het functioneren van [eisende partij] zodanig onder de maat is dat zij reeds hierom dient te worden ontslagen en dat [eisende partij] alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld haar functioneren te verbeteren. Het hof heeft daarbij overwogen dat het mogelijk is een verbetertraject te ontwerpen waarbij de zorg en veiligheid voor patiënten zeker worden gesteld. Echter, het daartoe door Radboudumc opgestelde PvA voldoet niet aan de opdracht van het hof om [eisende partij] weer tot haar eigen werk toe te laten. De ruimte die [eisende partij] in het PvA wordt geboden plaatst beperkt het zelfstandig kunnen uitvoeren van haar werkzaamheden in hoge mate, nu zij daarin wordt geplaatst op het niveau dat nog onder dat van de co-assistent ligt en dat is onacceptabel.
[eisende partij] benadrukt dat haar terugkeer op basis van de beschikking van het hof voor Radboudumc niet vrijblijvend is en dat het primair aan Radboudumc is om de werkhervatting in goede banen te leiden en daarbij – zo nodig – directief op te treden in de richting van de afdelingsleiding en/of de (senior) stafleden. Radboudumc verspert met het door haar opgestelde PvA de terugkeer van [eisende partij] , nu zij de afdeling daarin een vrijbrief geeft om opnieuw uit te spreken dat het vertrouwen er niet is. Herstel daarvan wordt als gevolg daarvan een nog grotere opgave dan het hof al heeft onderkend.
3.3.
[eisende partij] voert verder nog aan dat het Radboudumc valt aan te rekenen dat binnen en in het bijzonder ook buiten het ziekenhuis het beeld is ontstaan dat zij een inadequaat handelend medisch specialist is, die niet op haar handelen aanspreekbaar is en die een gevaar vormt voor de patiëntveiligheid. Hierdoor is aan de reputatie van [eisende partij] zeer ernstige schade toegebracht. Het ligt dan ook op de weg van Radboudumc de gevorderde rectificatie te doen uitgaan.
3.4.
Radboudumc voert gemotiveerd verweer dat – beknopt weergegeven – neerkomt op het volgende.
Hoewel Radboudumc cassatie heeft ingesteld tegen de uitspraak van het hof en hierdoor de beschikking van het hof niet definitief is geworden en geen gezag van gewijsde heeft, heeft Radboudumc de beschikking van het hof wel tot uitgangspunt genomen bij het opstellen van het PvA. Radboudumc wijst daarbij op de inhoud van het definitieve PvA en de wijze waarop zij al dan niet de door [eisende partij] gemaakte opmerkingen naar aanleiding van het concept PvA in het definitieve PvA heeft verwerkt.
Op grond daarvan en de na de beschikking van het hof tussen partijen uitgewisselde standpunten/zienswijzen, is Radboudumc van mening dat de vordering van [eisende partij] in kort geding tot ongeclausuleerde toelating tot haar werkzaamheden als academisch medisch specialist op de afdeling Medische Oncologie, tegen de achtergrond van de ingewikkelde juridische en feitelijke situatie, niet passen bij de uitspraak van het hof, noch bij de feitelijke situatie c.q. de grote en vergaande inspanningen die Radboudumc zich de afgelopen maanden heeft getroost om samen met [eisende partij] tot goede afspraken over het noodzakelijk herstel van vertrouwen en een noodzakelijk verbetertraject te komen. Deze vordering past evenmin bij de 23 aansprakelijkstellingen en schadeclaims van patiënten/nabestaanden, waarover [eisende partij] , desgevraagd tijdens het gesprek van 15 januari 2021, niet anders heeft geantwoord op de vraag wat dit met haar deed, dan dat het aantal klachten en schadeclaims geen zelfstandige betekenis heeft, dat het gaat om de vaststelling of een klacht terecht is. Dat zij voor alles verklaringen heeft en dat anderen haar verkeerd beoordelen. Bovendien miskent [eisende partij] – aldus Radboudumc – daarmee:
het rapport en advies van de Commissie Onderzoek
het rapport van het afdelingshoofd van 18 maart 2020 (samen met 3 andere senior stafleden en met een objectie toets door de onafhankelijke deskundige [onafhankelijke deskundige A] )
de nadere onderbouwingen van [onafhankelijke deskundige A] en het afdelingshoofd d.d. 21 juni 2020 (respectievelijk producties 4 en 5 bij de conclusie van antwoord)
de beschikking van het hof van 16 september 2020 (zie bij de vaststelling van de feiten r.o. 3.10 tot en met 3.13 en bij de beoordeling r.o. 5.10:
“dit betreffen verbeterpunten, maar geen halszaken”
de mondelinge toelichting van het afdelingshoofd tijdens het gesprek van 15 januari 2021
de opsomming van de verbeterpunten 1-4 in het PvA met een toelichting en concrete voorbeelden.
3.5.
Radboudumc benadrukt dat de inhoud van het PvA zowel de door de Hoge Raad in de Ecofys-uitspraak van 14 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:933) benoemde gezichtspunten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, als het daarin opgenomen verbetertraject van [eisende partij] onderbouwen. Radboudumc wijst erop dat zij, net zoals ook het hof heeft gedaan (beschikking hof r.o. 5.17), bij de vaststelling van het PvA, zowel het rapport van de Commissie van Onderzoek als de bevindingen van de onafhankelijke deskundige [onafhankelijke deskundige A] als grondslag heeft genomen voor het oordeel dat Radboudumc [eisende partij] nog in de gelegenheid moet stellen haar functioneren te verbeteren, omdat de stelling dat zij
“niet coachbaar is, is gebaseerd op een niet beproefd vermoeden en daarom onvoldoende onderbouwd.”
Om het PvA te doen slagen is zowel voor (de Raad van Bestuur en de afdelingsleiding van de afdeling Medische Oncologie) Radboudumc als [eisende partij] herstel van (wederzijds) vertrouwen noodzakelijk. Hierop ziet de tweeledige opdracht van Radboudumc aan de onderzoekers [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2] .
3.6.
Radboudumc voert verder nog aan toe dat, gelet op de afwijkende visie van [eisende partij] ten aanzien van de hiervoor onder de feiten bedoelde 8 SIRT-cases, essentiële voorwaarde bij het herstel van vertrouwen én het verbetertraject is dat [eisende partij] haar visie op de zorgverlening aan de ernstig zieke patiënten met kanker zal moeten aanpassen aan de visie, het beleid en de instructies van het afdelingshoofd c.q. van de (senior) stafleden van de afdeling, zoals in het PvA is uiteengezet. Het is de keuze van [eisende partij] om hier wel/geen uitvoering aan te geven. Daarbij zal [eisende partij] , zoals ook het hof heeft overwogen, bereid moeten zijn haar functioneren in een een-op-een begeleidingstraject te verbeteren en moet ze zich committeren aan het verbetertraject van het PvA. Radboudumc voegt hier nog aan toe dat de IGJ (Inspectie gezondheidszorg en Jeugd) zich kan vinden in het verbetertraject en het daarvoor vereiste voldoende herstel van vertrouwen tussen de zorgprofessionals van de afdeling en [eisende partij] zoals onderbouwd in het PvA en dat de IGJ extern toezicht uitoefent op de waarborgen voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van patiënten. Hoewel de IGJ niet in de arbeidsrechtelijke verhouding treedt, verwacht de IGJ wel van de Raad van Bestuur en de afdelingsleiding dat zij duidelijke kaders stellen aan terugkeer van [eisende partij] op de afdeling Medische Oncologie, met een deugdelijke onderbouwing dat de kwaliteit van zorg en veiligheid van patiënten geen verhoogd risico lopen en dat adequate beheersmaatregelen worden doorgevoerd.
3.7.
Verder wijst Radboudumc erop dat de IGJ zich beraadt om een tuchtklacht tegen [eisende partij] in te dienen over de inmiddels binnengekomen vier verzoeken van REX Advocaten namens patiënten en nabestaanden, voorzien van een uitgebreide toelichting en onderbouwing van een deskundige [onafhankelijke deskundige B] hoogleraar medische oncologie uit Amsterdam).

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat de beschikking van het hof van 16 september 2020 bij de beoordeling van de vordering in dit geding in beginsel tot uitgangspunt moet worden genomen. Het gaat in het bijzonder om hetgeen het hof heeft overwogen in de ro. 5.13 tot en met 5.17 (als het gaat om beweerdelijk disfunctioneren) alsook 5.20 en 5.21 (als het gaat om de vertrouwenskwestie). Dat betekent dat nu het hof de arbeidsovereenkomst niet heeft ontbonden en, voor zover van belang, heeft overwogen dat van een voldragen d-grond geen sprake is [eisende partij] in beginsel toegelaten moet worden tot het verrichten van haar werkzaamheden. Hoewel het hof niet expliciet over de non-actiefstelling heeft geoordeeld, volgt opheffing van de op non-actiefstelling van [eisende partij] , wel impliciet uit deze uitspraak, terwijl nu van (nieuwe) zwaarwegende redenen om [eisende partij] op non-actief te houden vooralsnog niet is gebleken. De omstandigheid dat (nieuwe) zwaarwichtige redenen volgens Radboudumc zijn gelegen in telefonische klachten van verontruste patiënten en nabestaanden, 23 aansprakelijkstellingen en schadeclaims van patiënten/nabestaanden en, sinds november 2020 door een advocaat, namens vier patiënten/nabestaanden, bij de IGJ officiële meldingen zijn ingediend, maakt dat thans niet anders. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [eisende partij] , staat (nog) niet vast dat [eisende partij] ter zake deze aansprakelijkstellingen en schadeclaims terecht een verwijt wordt gemaakt. Ook de omstandigheid dat Radboudumc cassatie is ingesteld tegen de beschikking van het hof kan niet tot een ander oordeel leiden.
De vraag die voorligt is dan ook of, uitgaande van de verplichting van Radboudumc om [eisende partij] weer toe te laten tot haar werkzaamheden, Radboudumc voorafgaand daaraan voorwaarden mag stellen. In het bijzonder of het door Radboudumc, in het kader van een (voorafgaand aan het) verbetertraject opgestelde en aan [eisende partij] ter accordering voorgelegde PvA aanvaardbaar is. Oftewel de vraag of eerst het daarin genoemde vertrouwen moet worden hersteld voordat het verbetertraject moet/kan worden ingezet, dan wel dat [eisende partij] , onder voorwaarden/supervisie, haar werkzaamheden kan/mag hervatten, waardoor het vertrouwen in haar mogelijk weer terugkeert, ofwel, met andere woorden: mag/moet het herstel van vertrouwen zo’n prominente rol spelen als door Radboudumc is betoogd.
4.3.
Dat het vertrouwen tussen partijen beschadigd is en dat dit – voor zover mogelijk – hersteld moet worden staat vast.
Uit de beschikking van het hof volgt dat het vertrouwen tussen partijen vooral is beschadigd door het optreden van het Radboudumc nu zij
“de ontstane problemen en kritiek te snel heeft laten escaleren in een non actiefstelling, ontbindingsverzoek en communicatie daarover met de buitenwacht (met alle gevolgen voor [eisende partij] van dien) zonder een echt verbetertraject in te zetten”(r.o. 5.20 in die beschikking).
Verder volgt uit genoemde beschikking dat de omstandigheid dat het aan
“Radboudumc kan worden verweten dat zij het confronteren van [eisende partij] met kritiek en het verzamelen van bewijs tegen [eisende partij] op zo’n manier heeft aangepakt dat sprake is van een schending van haar werkgeversverplichtingen”en dat het aan Radboudumc is om de door haar tot het moment van die beschikking uitgezette koers gericht op een einde van het dienstverband om te buigen naar een serieuze en reële kans voor [eisende partij] om te laten zien dat zij wel degelijk als een goed en bekwaam handelend internist-oncoloog bij Radboudumc werkzaam kan zijn (r.o. 5.21 in die beschikking). Het is tegen de achtergrond van deze gezichtspunten dat de in deze procedure en hiervoor in r.o. 4.2. geformuleerde vraag moet worden beantwoord.
4.4.
In de stukken en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is uitvoerig stilgestaan bij het PvA en met name de tweedeling daarin: eerst herstel van vertrouwen en daarna, eventueel (ter beoordeling van Radboudumc) een verbetertraject. Bij herstel van vertrouwen gaat het dan, aldus Radboudumc, om herstel van vertrouwen tussen RvB, de directe collega’s en leiding van de afdeling Medische Oncologie enerzijds en [eisende partij] anderzijds.
Tegenover het uitvoerig bepleite standpunt van Radboudumc dat het door haar opgestelde PvA gevolgd moet worden, te meer omdat kwaliteit en patiëntveiligheid bij terugkeer van [eisende partij] , zonder dat voorafgaand daaraan het vertrouwen niet is hersteld, niet gewaarborgd zijn, heeft [eisende partij] aangevoerd dat het volgen van het PvA, waarin staat dat er eerst voldoende vertrouwen moet zijn en dat dan een verbetertraject kan volgen, voor haar neerkomt op onbegonnen werk, omdat haar feitelijke terugkeer daarmee afhankelijk wordt gesteld van het vertrouwen dat een grote groep collega’s, haar leidinggevende(n) en/of de RvB al dan niet in haar uitspreken. Zij heeft er daarbij op gewezen dat zij pas het vertrouwen kan herwinnen als zij daadwerkelijk binnen Radboudumc aan het werk is. [eisende partij] heeft hier nog aan toegevoegd dat haar vertrouwen in Radboudumc ook geschonden is, maar dat zij eraan wil werken ook dat vertrouwen te herstellen. Verder heeft zij benadrukt dat zij inmiddels 15 jaar werkervaring heeft en dat van haar, in haar positie van academisch medisch specialist, niet mag worden verwacht dat zij, nu haar functioneren in een tijdsbestek van 3 maanden ineens – en ten onrechte – als onvoldoende is beoordeeld, min of meer als co-assistent aan de slag zou moeten gaan. [eisende partij] heeft er ook op gewezen zij er uiteraard begrip voor heeft dat patiëntveilig gewerkt moet worden, maar daaraan toegevoegd dat het werk van een medisch oncoloog, naast een-op-een contacten met patiënten, ook in een multidisciplinair team, de zogenaamde GE-keten, plaatsvindt en dat zij, om te beginnen, in zo’n team zou kunnen worden ingezet. Op die wijze zouden besprekingen en beslissingen samen met professionals binnen/in het vakgebied worden genomen en zou de beoordeling/beslissing niet alleen bij haar liggen. Desgevraagd heeft [eisende partij] ook verklaard geen bezwaar te hebben om te starten met een soort supervisie, waarbij dagelijks, om de paar dagen, wekelijks of op welke termijn dan ook, alle patiënten met de supervisor besproken zouden kunnen worden. Zij heeft daar wel aan toegevoegd dat zij in dat geval behoefte heeft aan een onafhankelijke supervisor, waarbij dat best iemand vanuit het Radboudumc zou mogen zijn, maar niet iemand vanuit de afdeling Medische Oncologie.
4.5.
Anders dan Radboudumc meent, is de kantonrechter van oordeel dat namens [eisende partij] in de brief van 20 januari 2021 voorshands terecht bezwaar is gemaakt tegen de wijze waarop in het PvA de achtergronden van de kwestie en de kwalificaties waar dit het handelen van [eisende partij] betreft zijn beschreven. Deze beschrijving gaat nagenoeg volledig uit van de, volgens de beschikking van het hof op een aantal essentiële punten niet vaststaande, visie van Radboudumc. In dit verband is eveneens het bezwaar van [eisende partij] tegen het nader door Radboudumc gewenste onderzoek onder de stafleden dat zij als voorwaarde voor voortzetting van het PvA verbindt terecht. Dit geldt eveneens voor het op voorhand benoemen van een ontwikkelassessment vanwege een vermeend gebrek aan zelfreflectie en het niet beproefde vermoeden dat [eisende partij] niet coachbaar zou zijn. Ook dit staat immers niet vast ne die vraag ligt hier overigens ook niet ter beoordeling voor.
4.6.
Voor wat betreft het benodigde herstel van het vertrouwen is het volgende van belang.
Daar waar Radboudumc vasthoudt aan haar standpunt dat het vertrouwen eerst hersteld dient te zijn voordat aan een verbetertraject kan worden toegekomen, vindt de kantonrechter hiervoor in de beschikking van het hof geen aanknopingspunten. Integendeel, Radboudumc wordt daarin zelfs verweten dat zij niet eerder een verbetertraject heeft ingesteld (zie hiervoor r.o. 4.3./r.o. 5.20 in de beschikking van het hof). Uit de beschikking volgt wel dat het herstel van vertrouwen niet eenvoudig zal zijn, wat in de gegeven omstandigheden voor zich spreekt, maar niet dat zodanig herstel een voorwaarde zou zijn om een verbetertraject van start te laten gaan. Daarbij komt dat, zoals ook door [eisende partij] is aangevoerd, uit het PvA op geen enkele wijze volgt welke actieve bijdrage Radboudumc van haar kant aan dat herstel zal gaan leveren, terwijl dit toch een van de essentialia is voor een herstel van wederzijds vertrouwen. Ook anderszins heeft de kantonrechter geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat Radboudumc aan werkhervatting (en het inzetten van een verbetertraject) de voorwaarde kan verbinden dat eerst het hiervoor genoemde vertrouwen moet worden hersteld. Die voorwaarde kan Radboudumc in redelijkheid niet stellen. Bovendien is die het al dan niet in vervulling gaan van de voorwaarde volledig afhankelijk van de subjectieve beleving van een veelheid aan personen, zodat de kans op een succes, zonder dat [eisende partij] een serieuze kans heeft gekregen aan herstel van vertrouwen te werken.
4.7.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwt, leidt tot het oordeel dat [eisende partij] terecht van Radboudumc mag verwachten dat zij weer tot haar werk wordt toegelaten, zonder dat zij daaraan voorafgaand van [eisende partij] kan worden verlangd dat zij instemt met het PvA zoals dat er nu ligt. Deze toelating zal, mede gelet op het feit dat ook [eisende partij] heeft erkend dat haar functioneren niet onberispelijk is en dat zij geen bezwaar heeft tegen begeleiding/coaching op zich, niet een ongeclausuleerde toelating worden zoals gevorderd, maar zal ook niet zodanig beperkt worden als door Radboudumc bepleit nu, het zij nog maar een keer gezegd, de (mate van) het gestelde disfunctioneren (nog) niet vaststaat.
De kantonrechter is in dit verband van oordeel dat om te beginnen de door [eisende partij] genoemde – door Radboudumc onvoldoende gemotiveerd betwiste – optie van het verrichten van werkzaamheden in de zogenaamde GE-keten, waarbij in een multidisciplinair team, samen met professionals binnen het vakgebied patiënten worden besproken en gezamenlijk beslissingen worden genomen, een passende start voor de hervatting van de werkzaamheden voor [eisende partij] zal zijn. Daarbij zal binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, zulks naar de voorkeur van [eisende partij] , een onafhankelijk supervisor vanuit het Radboudumc, niet zijnde iemand vanuit de afdeling Medische Oncologie aangewezen moeten worden, die in de eerste week van hervatting dagelijks, in de daaropvolgende week twee keer per week en daarna een keer per week, alle patiënten met [eisende partij] zal bespreken. Wanneer dat na evaluatie door Radboudumc, [eisende partij] en de aan te wijzen supervisor gedurende een periode van zes maanden goed is verlopen (en daarmee mogelijk het onderling vertrouwen zal zijn toegenomen), zal Radboudumc [eisende partij] weer volledig tot de bedongen werkzaamheden dienen toe te laten.
4.8.
De hiervoor onder 3.1. sub b. en c. gevorderde rectificaties zullen, met de hierna bij de beoordeling weer te geven tekstuele aanpassing van punt 2., eveneens worden toegewezen. In de betreffende rectificaties staat aldus immers - slechts - wat, rekening houdend met dit vonnis, in rechte is bepaald. De aan de gevorderde rectificaties verbonden vordering tot verbeurte van een dwangsom zal gelet hierop, worden gematigd en gemaximeerd zoals hieronder bij de beslissing weer te geven.
4.9.
Radboudumc wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 124,-- zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 124,--, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Radboudumc om [eisende partij] uiterlijk op vijftiende dag na de dag van de betekening van dit vonnis en zolang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd, toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden in de functie van academisch medisch specialist in de zogenaamde GE-keten, een en ander zoals hiervoor onder 4.7. weergegeven;
bepaalt dat Radboudumc aan [eisende partij] een dwangsom verbeurt van € 2.000,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat Radboudumc nalaat aan de hiervoor onder 5.1. uitgesproken veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,--;
5.2.
veroordeelt Radboudumc binnen een week na betekening van dit vonnis een
e-mailbericht en, als dat niet mogelijk is een brief, te versturen aan alle personen en/of organisaties aan wie namens of door Radboudumc – mondeling, schriftelijk of door welk (digitaal) communicatiemiddel dan ook – is meegedeeld dat [eisende partij] niet meer werkzaam is bij Radboudumc en/of dat [eisende partij] op non-actief is gesteld, met als onderwerp “Rectificatie” en met de volgende tekst:
“Geachte lezer,Wij hebben eerder gemeld dat [eisende partij] niet meer werkzaam is in het Radboudumc en/of dat zij op non-actief is gesteld.In een vonnis van 10 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank
Gelderland aan Radboudumc opgedragen aan u bekend te maken dat:
3.
zowel de kantonrechter te Nijmegen als het Gerechtshof Arnhem-
Leeuwarden, in uitspraken van respectievelijk 20 december 2019 en 16 september 2020, hebben geoordeeld dat er geen grond is voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [eisende partij] , en
4.
[eisende partij] in de gelegenheid dient te worden gesteld haar werkzaamheden te hervatten op de in het vonnis van 10 mei 2021 vermelde wijze.
Door het versturen van dit bericht willen wij aan dit vonnis voldoen en beogen wij
eerdere berichtgeving over [eisende partij] te rectificeren.
Radboudumc
[persoon X] , voorzitter Raad van Bestuur
[persoon Y] , afdelingshoofd Medische Oncologie”,
en bepaalt dat van de aldus verzonden e-mailberichten en/of brieven gelijktijdig afschriften moeten worden toegezonden naar het postadres van mr. W.J.F. Nieuwenhuis (Postbus 9220, 6800 KA Arnhem);
bepaalt dat Radboudumc aan [eisende partij] een dwangsom verbeurt van € 500,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat Radboudumc nalaat aan de hiervoor onder 5.2. uitgesproken veroordeling te voldoen, met een maximum van € 15.000,--;
5.3.
veroordeelt Radboudumc binnen een week na betekening van dit vonnis een bericht op de landingspagina van haar website ‘www.radboudumc.nl’ te plaatsen en daar gedurende ten minste 60 dagen deugdelijk zichtbaar geplaatst te houden, met als kop ‘Rectificatie’ en met een tekst die gelijkluidend is aan de hiervoor onder 5.2. weergegeven tekst;
bepaalt dat Radboudumc aan [eisende partij] een dwangsom verbeurt van € 500,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat Radboudumc nalaat aan de hiervoor onder 5.3. uitgesproken veroordeling te voldoen, met een maximum van € 15.000,--;
5.4.
veroordeelt Radboudumc in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] vastgesteld op € 109,71 aan dagvaardingskosten, € 85,-- aan griffierecht, € 996,-- aan salaris voor de gemachtigde en € 124,-- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en, indien betaling binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op