In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een doofblindenbegeleider, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van het dagloon voor de WIA-uitkering. Eiseres had zich op 13 februari 2018 ziekgemeld en ontving per 11 februari 2020 een IVA-uitkering. Eiseres was het niet eens met de berekening van het dagloon, omdat de onregelmatigheidstoeslag (ORT) die zij in februari 2018 had ontvangen over januari 2018 niet was meegerekend. Eiseres stelde dat deze toeslag een onlosmakelijk deel uitmaakte van haar arbeidsovereenkomst en dat deze in de referteperiode vorderbaar en inbaar was, waardoor deze meegeteld moest worden bij de berekening van het dagloon.
De rechtbank oordeelde dat de referteperiode voor eiseres liep van 15 december 2017 tot 31 januari 2018. De ORT was echter pas in februari 2018 uitbetaald, waardoor deze buiten de referteperiode viel. De rechtbank concludeerde dat de ORT over januari niet vorderbaar was binnen de referteperiode, omdat de betaling pas na het einde van de referteperiode had plaatsgevonden. Eiseres had ook geen tijdig verzoek gedaan om de ORT uitbetaald te krijgen, waardoor er geen sprake was van niet inbaar loon. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de ORT niet had meegerekend in de vaststelling van het dagloon.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van het griffierecht van € 49,- aan eiseres. De uitspraak werd op dezelfde dag aan de partijen toegezonden en zou binnen een week openbaar worden gemaakt.