ECLI:NL:RBGEL:2022:1224

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4352
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening dagloon WIA-uitkering en de berekening van onregelmatigheidstoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een doofblindenbegeleider, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van het dagloon voor de WIA-uitkering. Eiseres had zich op 13 februari 2018 ziekgemeld en ontving per 11 februari 2020 een IVA-uitkering. Eiseres was het niet eens met de berekening van het dagloon, omdat de onregelmatigheidstoeslag (ORT) die zij in februari 2018 had ontvangen over januari 2018 niet was meegerekend. Eiseres stelde dat deze toeslag een onlosmakelijk deel uitmaakte van haar arbeidsovereenkomst en dat deze in de referteperiode vorderbaar en inbaar was, waardoor deze meegeteld moest worden bij de berekening van het dagloon.

De rechtbank oordeelde dat de referteperiode voor eiseres liep van 15 december 2017 tot 31 januari 2018. De ORT was echter pas in februari 2018 uitbetaald, waardoor deze buiten de referteperiode viel. De rechtbank concludeerde dat de ORT over januari niet vorderbaar was binnen de referteperiode, omdat de betaling pas na het einde van de referteperiode had plaatsgevonden. Eiseres had ook geen tijdig verzoek gedaan om de ORT uitbetaald te krijgen, waardoor er geen sprake was van niet inbaar loon. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht de ORT niet had meegerekend in de vaststelling van het dagloon.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van het griffierecht van € 49,- aan eiseres. De uitspraak werd op dezelfde dag aan de partijen toegezonden en zou binnen een week openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: 21/4352

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats A] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. M.S. Winkel).

Procesverloop

Met het besluit van 8 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv een herziening van het dagloon van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 18 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 17 november 2021 heeft het Uwv een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Met dit besluit heeft het Uwv het primaire en het bestreden besluit laten vervallen en het bezwaar van eiseres alsnog ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het gewijzigde besluit op bezwaar onderdeel uit van deze beroepszaak.
Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank de zaak schriftelijk afgedaan.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiseres werkte als doofblindenbegeleider voor 28 uur per week. Zij heeft zich op 13 februari 2018 ziekgemeld voor dit werk. Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Aan eiseres is per 11 februari 2020 een IVA-uitkering toegekend, omdat er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
Eiseres is het niet eens met de berekening van het WIA-dagloon (het dagloon) waarop de hoogte van de IVA-uitkering gebaseerd is. Zij heeft daartegen bezwaar ingediend en een herziening aangevraagd. In het gewijzigde besluit op bezwaar heeft het Uwv gesteld dat het dagloon op een juiste manier is vastgesteld.

Wat eiseres vindt

Eiseres is het niet met het Uwv eens. Zij voert aan dat de onregelmatigheidstoeslag (ORT) die zij in februari 2018 heeft ontvangen over januari 2018 onterecht niet is meegenomen in de berekening van het dagloon. De ORT maakt namelijk een onlosmakelijk deel uit van haar arbeidsovereenkomst en salaris. Zij stelt dus dat de ORT over januari 2018 loon is dat zij heeft verdiend in de referteperiode. Eiseres stelt dat deze toeslag in de referteperiode vorderbaar en inbaar was en daarmee voldoet aan de voorwaarden van artikel 15, tweede lid van het Dagloonbesluit om wel meegerekend te worden als loon. Deze vordering heeft zij ook bij haar werkgever gedaan, door een verzoek om de ORT over januari 2018 mee te nemen in de berekening van het ziekengeld. Als laatste haalt eiseres ter onderbouwing van haar beroepschrift twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aan: ECLI:NL:CRVB:2017:150 en ECLI:NL:CRVB:2019:775.

Wat verweerder vindt

Het UWV heeft op het beroepschrift gereageerd. Het UWV stelt dat bij de berekening van het dagloon de juiste gegevens zijn meegenomen. Daarnaast stelt het UWV dat de ORT niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 15 tweede lid van het Dagloonbesluit: de toeslag is niet vorderbaar en er is geen sprake van niet inbaar loon. De genoemde rechtspraak vindt het Uwv niet vergelijkbaar met deze situatie.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht de ORT over januari 2018 niet heeft meegerekend voor het dagloon van eiseres. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.

Wat de rechtbank vindt

Voor de berekening van het dagloon wordt uitgegaan van het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij de werkgever. Niet in geschil is dat de referteperiode voor eiseres loopt van de dag dat zij begonnen is bij haar werkgever tot de laatste dag van het volledig gewerkte aangiftetijdvak voordat zij ziek werd. Aangezien eiseres zich in februari 2018 heeft ziekgemeld is de referteperiode in dit geval van 15 december 2017 tot 31 januari 2018.
Het staat vast dat de ORT is uitbetaald in februari 2018. De werkgever heeft in februari 2018 opgave gedaan van dit loon bij de polisadministratie en volgens artikel 15, eerste lid van het Dagloonbesluit wordt eiseres dan ook geacht dit loon te hebben genoten in februari 2018. Dit is buiten de grenzen van de referteperiode.
Onder het tweede lid van hetzelfde artikel wordt een uitzondering gemaakt voor loon dat in de referteperiode vorderbaar en niet inbaar was. De rechtbank legt dit uit.
Loon is vorderbaar als een werknemer voor het einde van zijn dienstverband en in de referteperiode recht heeft op betaling. [1] Loon is niet inbaar als de werkgever ondanks vordering niet tot betaling overgaat. Daarbij is vereist dat de werknemer op niet mis te verstane wijze de werkgever heeft gemaand dit loon te betalen. Deze aanmaning dient gedaan te zijn in de referteperiode. [2] Indien een werkgever betaalt na een vordering, kan er niet gesproken worden van niet inbaar loon.
Eiseres heeft aangevoerd dat het loon vorderbaar en inbaar was, maar uit haar toelichting begrijpt de rechtbank dat zij juist bedoelt dat het wel vorderbaar maar niet inbaar was en dat zij vindt dat de uitzondering van artikel 15 tweede lid van het Dagloonbesluit van toepassing is.
De rechtbank constateert dat eiseres de ORT heeft verdiend over werkzaamheden in januari 2018, maar pas heeft ontvangen in februari 2018. Dit is conform artikel 3.3 van het CAO Verpleeg- Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (2018-2019), waarin is bepaald dat onder meer de ORT wordt ontvangen in de kalendermaand, volgend op de kalendermaand waarin de aanspraken zijn ontstaan. Dit betekent dat de ORT over januari uitbetaald dient te worden in februari en pas gevorderd kan worden per 1 maart. Daarmee concludeert de rechtbank dat de ORT over januari niet vorderbaar is geworden binnen de referteperiode.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van niet inbaar loon. Het verzoek van eiseres in mei 2018 aan haar werkgever om de ORT van januari 2018 mee te nemen in de vaststelling van het ziekengeld, is namelijk geen aanmaning tot uitbetaling van de ORT over januari. Dit verzoek gaat over de berekening van ziekengeld en niet over de uitbetaling van de ORT. Bovendien is de aanmaning pas een aantal maanden na het einde van de referteperiode, en dus te laat, gedaan. Daarmee concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van niet inbaar loon.
De situaties in de door eiseres genoemde rechtspraak maken dit niet anders. In ECLI:NL:CRVB:2017:150 waren de uren wel vorderbaar en was een bijzondere situatie met betrekking tot de niet-inbaarheid aan de orde. Ook in ECLI:NL:CRVB:2019:775 was het loon wél vorderbaar, maar er was, net zoals bij eiseres geen sprake van niet inbaar loon, in dat geval omdat de werknemer om achterstallige betaling heeft verzocht na het einde van de referteperiode. In beide gevallen was wel sprake van vorderbaarheid en bij eiseres niet, zodat ze alleen daarom al niet goed vergelijkbaar zijn.
Gezien het bovenstaande concludeert de rechtbank dat er geen sprake is van vorderbaar, maar niet inbaar loon, zoals bedoeld in art 15 tweede lid van het Dagloonbesluit. De uitzondering is dus niet van toepassing. Daardoor heeft het Uwv terecht dit bedrag niet meegenomen in de vaststelling van het dagloon voor de WIA-uitkering.
De rechtbank ziet in dat de latere uitbetaling van de ORT voor eiseres ongelukkig uitvalt en grote financiële gevolgen heeft, maar ziet daarin geen reden om anders te oordelen.
In het nemen van een gewijzigd besluit op bezwaar door het Uwv ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht.

Wat is de conclusie van de rechtbank?

Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:19 Awb door het Uwv wel aanleiding om het Uwv te veroordelen tot een vergoeding van het griffierecht van € 49,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van het griffierecht van € 49,- aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.A.J. van Egmond, griffier op 7 maart 2022
griffier
rechter
De uitspraak is toegezonden aan de partijen op bovengenoemde datum en wordt binnen een week na deze datum openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.CRvB 8 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2134.
2.CRvB 4 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3805, CRvB 28 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2521 en CRvB 23 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV9859.