ECLI:NL:RBGEL:2021:6003

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 257 tm 19_259
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wegens niet aangegeven bron van inkomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 november 2021 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009 tot en met 2011. De eisers, een echtpaar, hebben tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt, omdat zij van mening zijn dat de aanslagen te hoog zijn en dat zij de vereiste aangiften hebben gedaan. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter gesteld dat de eisers nagenoeg alle contante uitgaven hebben gedaan zonder deze aan te geven in hun belastingaangiften. Tijdens een doorzoeking zijn bonnen aangetroffen die wijzen op aanzienlijke contante uitgaven, wat leidde tot de navorderingsaanslagen. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de eisers beschikten over een niet aangegeven bron van inkomen, en dat de aanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet overtuigend hebben aangetoond dat de aanslagen onjuist zijn en dat de inspecteur zijn schattingen voldoende heeft onderbouwd. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard. Voor het jaar 2011 is er geen omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat eiseres niet was uitgenodigd tot het doen van aangifte. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur zich terecht op interne compensatie heeft beroepen, wat betekent dat de aanslag over 2011 niet te hoog is. De rechtbank heeft de verzoeken van de eisers om schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/257, 19/258 en 19/259

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiseres 1] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.

Procesverloop

Zaaknummer AWB 19/257
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.255. Tevens is bij beschikking € 2.628 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Zaaknummer AWB 19/258
Voor het jaar 2010 heeft verweerder een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) IB/PVV aan eiseres opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.109. Tevens is bij beschikking € 10.267 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Zaaknummer AWB 19/259
Voor het jaar 2011 heeft verweerder een navorderingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer 3] ) IB/PVV aan eiseres opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.285. Tevens is bij beschikking € 5.501 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 december 2018 de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief ontvangen door de rechtbank op 21 december 2020, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. De zaken van eiseres zijn gelijktijdig behandeld met de zaken van de echtgenoot van eiseres, de heer
[echtgenoot] (zaaknummers AWB 19/251, 19/252, 19/253, 19/254, 19/255 en 19/256).
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, alsmede een kantoorgenoot van gemachtigde, [persoon 1] . Namens verweerder zijn verschenen [persoon 2] en [peroon 3] .
Eiseres heeft voor de zitting twee pleitnota’s toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Alle pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en gehuwd met de heer [echtgenoot] .
2. Eiseres heeft op 23 december 2010 aangifte IB/PVV 2009 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2009, met dagtekening 30 maart 2011, overeenkomstig de aangifte opgelegd.
3. Op 8 september 2011 heeft eiseres aangifte IB/PVV 2010 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2010, met dagtekening 13 oktober 2011, overeenkomstig de aangifte opgelegd.
4. Op 4 juli 2013 heeft eiseres aangifte IB/PVV 2011 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.334. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2011, met dagtekening 4 oktober 2013, overeenkomstig de aangifte opgelegd.
5. In 2014 is door Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), kantoor Zwolle, een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen eiseres en haar echtgenoot. Van dit onderzoek is een aanvangsprocesverbaal gemaakt met datum 17 februari 2014. In dit proces-verbaal worden de volgende, vermoedelijke, strafbare feiten geuit tegen eiseres en haar echtgenoot als verdachten: witwassen, gewoonte witwassen en het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting. De FIOD heeft van haar onderzoeksbevindingen een overzichtsproces-verbaal (OPV) opgemaakt met datum 7 september 2015. Daarin is onder meer het volgende vermeld (paragraaf 4.1):
“(…)

Samenvatting strafrechtelijk onderzoek

De aanleiding tot de verdenking van witwassen vloeit voort uit de tijdens een doorzoeking aangetroffen kassabonnen van contante uitgaven van luxe artikelen en sierraden (zie par. 2.1 en 2.1.1).
Uit het ingestelde onderzoek is naar voren gekomen dat verdachten [echtgenoot] en
[eiseres 2] in de jaren 2008 t/m 2014 voor tenminste een bedrag van € 1.497.126,06 aan “luxe” goederen hebben gekocht. Over deze jaren beschikten zij echter over een bestedingsruimte van maar € 596.293,00. De herkomst van het restant, om deze aankopen te doen, is onbekend. Het onderzoek naar deze uitgaven van € 1.497.125,06 is gericht geweest op dat deel van de uitgaven die contant zijn gedaan en daarom zullen deze contante uitgaven hieronder verder worden beschreven.
De totale uitgaven met contant geld zijn volgens dit onderzoek, over de jaren 2008 t/m 2014, tenminste € 1.022.833,45. Het beschikbare contante geld voor deze contante uitgaven is volgens dit onderzoek € 69.043,32 negatief. Dit bedrag moet nog bij deze uitgaven worden opgeteld. Verder verklaard [rechtbank: verklaart] verdachte [dochter] [rechtbank: de dochter van eiseres] schriftelijk (paragraaf 2.4.1) dat zij van verdachte [echtgenoot] , voor de aanschaf van een Audi A1, een totaal bedrag van € 11.000 heeft ontvangen. Dit bedrag moet ook bij de uitgaven worden opgeteld.
Het totaal bedrag aan contant[e] uitgaven wordt dan tenminste:
Contante uitgaven € 1.022.833,45
Contante stortingen/opnames € 69.043,32
Contante uitgaven aan [dochter]
€ 11.000,00
Totaal contante uitgaven € 1.102.876,77
Door de verdachten is aangegeven dat er een dubbeltelling van € 5.320 in onze berekening is. Deze dubbeltelling is eveneens door ons geconstateerd en dient derhalve op het totaalbedrag aan beschikbaar contant geld ad € 1.102.876,77 verminderd te worden waardoor het uitkomt op € 1.097.556,77.
Vermoedelijk hebben de verdachten een hoger bedrag aan contante uitgaven gehad dan de genoemde € 1.097.556,77. Dit komt naar voren in het onderzoek naar uitgaven die er geweest moeten zijn voor levensonderhoud, vakanties en andere bestedingen zoals diners en reis- en verblijfskosten. De hieraan vermoedelijk verbonden kosten zijn niet terug te vinden op de bankrekeningen maar zijn in dit onderzoek niet meegenomen als contante uitgaven.
Uit onderzoek naar de bankafschriften komt naar voren dat de looninkomsten en overige inkomsten (vermoedelijk) allen middels de bankrekeningen hebben plaatsgevonden. Verder is tijdens het onderzoek niet naar voren gekomen dat de verdachten in de periode 2008 t/m 2014 een legale contante geldstroom hebben gehad.
(…)

Bestanddeel 5: Nadeel

Box 1

Op basis van de constateringen en berekeningen zoals opgenomen in de processen-verbaal met de nummers [nummer] en [nummer] had de bron van contante uitgaven en stortingen opgenomen moeten worden in de aangiften inkomstenbelasting in box 1. Volgens deze processen-verbaal gaat het per jaar om de volgende bedragen:

JaarTotaalTotaalNiet opgegeven

Contante aankopen Contante stortingen inkomen
2008 € 55.681,30 € 23.537,85 € 79.219,15
2009 € 78.418,35 € 93,02 € 78.511,37
2010 € 232.318,98 -/- € 100,-- (opname) € 232.218,98
2011 € 153.128,62 € 734,10 € 153.862,72
Het totaal aan inkomen zoals opgenomen hierboven had als inkomen opgegeven moeten worden in de aangiften inkomstenbelasting van verdachte [naam] . Over dit inkomen had vervolgens belasting afgedragen moeten worden. Door het niet vermelden van deze inkomsten heeft verdachte [naam] vermoedelijk opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting opgemaakt en ingediend bij de Belastingdienst, hetgeen tot nadeel kan leiden.
(…)”
De contante uitgaven zijn door de FIOD als volgt aan de onderscheiden jaren toegerekend (blz. 12 van het OPV):
“(…)
Overzicht contante aankopen na correcties (na 16 september 2014)
In de eerste kolom “aankopen 1” staan de contante aankopen vermeld zoals die zijn opgenomen in proces-verbaal met nummer [nummer] (voor 16 september 2014). In de tweede kolom “aankopen 2” staan de contante aankopen vermeld die na het proces-verbaal van 16 september 2014 zijn geconstateerd. In de derde kolom “aankopen 3” staan de contante aankopen vermeld die afkomstig zijn uit de bijstand van de Duitse autoriteiten. Kolom vier is een optelsom van de kolommen 1 en 2 en 3.

Jaaraankopen 1aankopen 2aankopen 3totaal aankopen

2008 € 53.941,30 € 1.740,00 € 0,00 € 55.681,30
2009 € 76.985,75 € 891,60 € 541,00 € 78.418,35
2010 € 224.384,98 € 6.550,00 € 1.384,00 € 232.318,98
2011 € 149.115.62 € 2.000,00 € 2.013,00 € 153.128,62
2012 € 219.368,99 € 33.000,00 € 4.377,00 € 256.745,99
2013 € 82.361,21 € 36.000,00 € 48.919,00 € 167.280,21
2014 € 37.590,00 € 3.000,00 € 36.700,00 € 77.290,00
Onb.
€ 1.970,00 € 0,00 € 0,00 € 1.970,00
Totaal € 845.717,85 € 83.181,60 € 93.934,00 € 1.022.833,45
(…)”
6. Verweerder heeft de onderzoeksbevindingen van de FIOD overgenomen en navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2010 en 2011 aan eiseres opgelegd. Die aanslagen hebben als dagtekening onderscheidenlijk 12 december 2015, 17 december 2016 en (eveneens) 17 december 2016. Verweerder heeft bij het opleggen van die aanslagen het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiseres gecorrigeerd met een bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden van:
 2009: € 39.255;
 2010: € 116.109;
 2011: € 76.931.
7. Eiseres heeft telkens tijdig bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen.
8. Op 17 januari 2017, in de bezwaarfase, heeft een bespreking tussen eiseres en verweerder plaatsgevonden waarbij namens verweerder de heer [persoon 4] ( [persoon 4] ) en de heer [persoon 5] ( [persoon 5] ) aanwezig waren.
Geschil
9. In geschil is of de aanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Eiseres beantwoordt die vraag ontkennend en verweerder bevestigend. Het geschil spitst zich daarbij toe op de volgende vragen:
  • Is sprake van een onbevoegdelijk genomen uitspraak op bezwaar?
  • Heeft verweerder het beginsel van hoor en wederhoor geschonden?
  • Is navordering over 2011 mogelijk?
  • Heeft eiseres de vereiste aangiften gedaan?
  • Zijn de correcties terecht?
  • Is interne compensatie mogelijk?
  • Heeft eiseres recht op schadevergoeding en op een integrale proceskostenvergoeding?
10. Eiseres is van mening dat zij en haar echtgenoot, over de zes jaren (2009 tot en met 2014) waarop de aan haar en haar echtgenoot opgelegde aanslagen zien, potentieel niet meer kunnen hebben uitgegeven dan € 715.672. Een gedeelte van de door de FIOD opgevoerde uitgaven (€ 166.935) is namelijk niet aan haar of aan haar echtgenoot toe te rekenen, maar aan derden, aldus eiseres. Daarnaast geldt dat eiseres en haar echtgenoot voor een tweetal kostbare horloges met een waarde van € 107.500 niet zelf contante uitgaven hebben gedaan, maar dat zij deze geschonken hebben gekregen van de heer [persoon 6] . Om het genoemde bedrag van € 715.672 aan contante uitgaven te kunnen doen, beschikten eiseres en haar echtgenoot over toereikende contante bedragen. Volgens eiseres en haar echtgenoot konden zij beschikken over € 778.500 ten gevolge van giften, leningen en de verkoop van diamanten. Van niet aangegeven inkomen is daarom geen sprake. De bewijslast van de correcties rust op verweerder en in die bewijslast is hij niet geslaagd, aldus eiseres. Daarnaast geldt volgens eiseres dat, zo er al sprake is van uitgaven die niet gedaan kunnen zijn uit de beschikbare middelen, verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in een bepaald jaar uitgegeven bedragen ook in dat jaar zijn verdiend.
11. Verweerder is van mening dat eiseres de vereiste aangiften over de in geschil zijnde jaren niet heeft gedaan, behalve voor wat betreft 2011 omdat eiseres over dat jaar niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Eiseres en haar echtgenoot hebben contante uitgaven gedaan. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond, dat de uitgaven niet aan haar of aan haar echtgenoot kunnen worden toegerekend. De verklaringen die eiseres geeft voor de herkomst van de contante gelden worden niet onderbouwd met stukken en zijn daarom niet afdoende, aldus verweerder. Volgens verweerder is daarom sprake van inkomsten uit een onbekende bron. De correcties houden stand aangezien eiseres niet slaagt in de op haar rustende verzwaarde bewijslast, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
Onbevoegdelijk genomen uitspraak op bezwaar?
12. Eiseres stelt dat de voor verweerder werkzame [persoon 4] zowel de bestreden aanslagen heeft opgelegd als ook betrokken is geweest bij de besluitvorming in bezwaar. De uitspraak op bezwaar is weliswaar ondertekend door [persoon 5] , maar in de
e-mailcorrespondentie met [persoon 5] is [persoon 4] consequent in de ‘cc’ meegenomen. Eiseres wijst erop dat [persoon 5] de eerste persoon meervoud (‘we’) in die correspondentie gebruikt. Dit leidt ertoe dat de beslissing op bezwaar onbevoegdelijk is genomen, aldus eiseres. Eiseres geeft de rechtbank in overweging de uitspraak op bezwaar en de bestreden aanslagen te vernietigen. Verweerder betwist gemotiveerd dat sprake is van een onbevoegdelijk genomen uitspraak op bezwaar.
13. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 februari 2002 [1] bepaald dat de heroverweging in de bezwaarschriftprocedure moet worden gedaan door een ander dan degene die in feite het primaire besluit heeft genomen. Is dat niet het geval dan is de uitspraak op bezwaar onbevoegdelijk genomen.
14. De rechtbank stelt vast dat [persoon 4] ter uitvoering van de onderzoeksbevindingen door de FIOD betrokken is geweest bij het opleggen van de diverse (navorderings-) aanslagen. Onder de door verweerder overgelegde aankondigingen van die (navorderings-) aanslagen staat telkens zijn naam. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de uitspraken op bezwaar, voor zowel eiseres als haar echtgenoot, zijn ondertekend door [persoon 5] . Dit geldt ook voor de voornemens tot afwijzing van die bezwaren, deze zijn eveneens ondertekend door [persoon 5] . Ten slotte stelt de rechtbank vast dat [persoon 4] en [persoon 5] beiden aanwezig waren bij een op verzoek van eiseres tot stand gekomen informatieve bespreking op 17 januari 2017. Verweerder heeft gesteld dat het verzoek voor dat gesprek gericht was aan [persoon 4] omdat deze de aanslagen had opgelegd.
15. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het feit dat [persoon 4] aanwezig was bij het gesprek op 17 januari 2017 nog niet dat [persoon 4] in bezwaar een meer dan ondersteunende rol heeft gespeeld. Door eiseres is niet aannemelijk gemaakt dat niet [persoon 5] , maar [persoon 4] in feite de beslissingen op bezwaar heeft genomen. Dat [persoon 4] ‘in cc’ op de hoogte is gehouden van de voortgang van de afwikkeling, en dat [persoon 5] de eerste persoon meervoud gebruikt in die correspondentie doet hier niet aan af. Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank dus niet.
Schending hoor en wederhoor
16. Eiseres wijst er op dat naar aanleiding van besprekingen tussen gemachtigde en het Openbaar Ministerie (het OM) deze laatste bereid zou zijn geweest ‘te bewegen’, terwijl de Belastingdienst het hoogst haalbare resultaat nastreeft. De Belastingdienst zou geen rekening hebben gehouden met ontlastende stukken uit het FIOD-dossier, waar het OM dat wel heeft gedaan. Volgens eiseres is in dit verband sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Verweerder wijst erop dat de Belastingdienst en het OM hun eigen afwegingen mogen maken en de Belastingdienst dat ook gedaan heeft. Dit vormt echter geen aanleiding te veronderstellen dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, aldus verweerder.
17
.Uit de feiten en omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden door verweerder. Dat verweerder een andere afweging maakt dan het OM kan deze conclusie niet rechtvaardigen.
Is navordering over 2011 mogelijk?
18. Eiseres is van mening dat de navorderingsaanslag 2011 dient te worden vernietigd omdat verweerder niet de beschikking heeft over het voor navordering noodzakelijke nieuwe feit. Ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag over dat jaar was verweerder al bekend met de feiten en omstandigheden die ten aanzien van eiseres en haar echtgenoot speelden en daarmee had verweerder bij het opleggen van die aanslagen rekening moeten houden, aldus eiseres. Verweerder is van mening dat hij wel de beschikking heeft over een nieuw feit, en mocht dat niet zo zijn dan is verweerder van mening dat eiseres te kwader trouw is en navordering om die reden mogelijk is.
19. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van een nieuw feit of van kwade trouw, ook indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast ten gevolge van het niet doen van de vereiste aangifte. [2]
20. De primitieve aanslag IB/PVV 2011 heeft als dagtekening 4 oktober 2013. Het aanvangsprocesverbaal van de FIOD dateert van 17 februari 2014 en het OPV van de FIOD is van 7 september 2015.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij voor 2011 over een nieuw feit beschikt. Ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag IB/PVV over dat jaar was er immers nog geen reden voor verweerder om te twijfelen aan de juistheid van de door eiseres ingediende aangifte. Het FIOD onderzoek was toen nog niet aangevangen. De conclusie luidt dat navordering over 2011 mogelijk is.
Vereiste aangifte
22. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres over de jaren 2009 en 2010 niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Verweerder heeft in dit verband schermprints overgelegd waaruit volgens hem volgt dat eiseres voor die jaren is uitgenodigd om aangifte te doen. Eiseres betwist dat zij is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Zij betwist daarnaast dat sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte, en wijst erop dat de bewijslast van het niet doen van de vereiste aangifte aan de zijde van verweerder ligt.
23. De rechtbank stelt voorop dat de vraag naar de vereiste aangifte alleen aan de orde kan komen indien eiseres is uitgenodigd tot het doen van aangifte. [3] Daarom zal de rechtbank eerst deze vraag beantwoorden. Voor wat betreft 2011 is niet in geschil dat eiseres niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte.
24. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het overleggen van de schermprints een bewijsvermoeden geleverd dat eiseres voor 2009 en 2010 is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Het feit dat door de toenmalige adviseur is verzocht om uitstel voor het indienen van de aangiften draagt bij aan dit bewijsvermoeden. De enkele stelling van eiseres dat het kennelijk mogelijk is mee te lopen in de zogenoemde Becon-regeling zonder te zijn uitgenodigd, acht de rechtbank zonder aanvullend bewijs niet voldoende om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen.
25. Artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. [4] Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. [5] Inhoudelijke gebreken in de aangifte leiden alleen tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [6] Bij deze toets wordt kennis van de adviseur aan belastingplichtige toegerekend. [7] Ten slotte geldt dat indien sprake is van een rechtens pleitbaar standpunt, er geen ruimte is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. [8]
26. Verweerder heeft zijn stellingen betreffende het niet doen van de vereiste aangifte grotendeels gebaseerd op het FIOD-onderzoek, waaruit naar voren is gekomen dat eiseres in de in geschil zijnde jaren aanzienlijke contante uitgaven heeft gedaan. De beschikbaarheid van contanten voor het doen van deze uitgaven kan niet uit eiseres haar reguliere geldverkeer worden verklaard, aldus verweerder. Eiseres heeft niet ontkend dat zij contante uitgaven heeft gedaan, maar heeft in de eerste plaats de hoogte van de contante uitgaven betwist.
27. Eiseres voert aan dat zij en haar echtgenoot niet meer kunnen hebben uitgegeven dan
€ 715.672,81. Zij wijst erop dat een gedeelte van de uitgaven voor kleding en schoenen
(€ 166.934,84) niet aan haar of aan haar echtgenoot is toe te rekenen. Het betreft namelijk uitgaven van vriendinnen. Eiseres wijst er daarnaast op dat zij en haar echtgenoot twee kostbare horloges met een waarde van totaal € 107.500 geschonken hebben gekregen. Eiseres becijfert de contante uitgaven op € 990.107,62 minus € 166.934,84 minus
€ 107.500 is € 715.672,78.
28. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Door de FIOD is een aankoopbon ten name van de echtgenoot van eiseres aangetroffen voor de contante betaling van een horloge ter waarde van € 57.500. Hoewel er twee garantiebewijzen voor horloges zijn aangetroffen, één op naam van eiseres, en één op naam van haar echtgenoot, is slechts met de uitgave van één keer € 57.500 rekening gehouden. De op naam van de echtgenoot van eiseres gestelde aankoopbon rechtvaardigt het vermoeden dat de contante uitgave voor dit horloge ook door de echtgenoot van eiseres is gedaan. De rechtbank hecht geen geloof aan de gestelde schenking. Eiseres heeft deze stelling op geen enkele wijze met bewijsstukken gestaafd. Van de uitgaven voor kleding en schoenen zijn aankoopbonnen bij eiseres en haar echtgenoot aangetroffen. Deze zijn op naam van eiseres en haar echtgenoot gesteld. Bovendien volgt uit de verklaringen van het winkelpersoneel dat het grotendeels gaat om uitgaven van eiseres en haar echtgenoot. Dat bepaalde aankopen (blijkens de kledingmaat) bestemd waren voor vriendinnen maakt nog niet dat deze ook door de vriendinnen zijn betaald. De rechtbank acht verweerder daarom geslaagd in zijn bewijslast dat eiseres, tezamen met haar echtgenoot, nagenoeg alle onder 5 genoemde contante uitgaven, heeft gedaan.
29. Om dergelijke uitgaven in contanten te kunnen doen, moet eiseres de beschikking hebben gehad over contant geld. Verweerder heeft gesteld dat deze uitgaven niet uit eiseres haar reguliere geldverkeer kunnen worden verklaard zodat moet worden aangenomen dat deze gelden afkomstig zijn uit een bron van inkomen die niet in de aangifte is vermeld. Eiseres heeft dit betwist en gesteld dat zij en haar echtgenoot de beschikking hadden over contanten ter grootte van € 778.500 ten gevolge van huwelijksgeschenken (€ 284.000), een lening van de heer [persoon 7] (€ 100.000), een lening c.q. gift van de heer [persoon 8] (€ 64.500), een schenking van de heer [persoon 8] (€ 55.000) en de verkoop van diamanten (€ 275.000).
30. Gelet op de omvang van de uitgaven en op de lange periode waarin die hebben plaatsgevonden is het vermoeden gerechtvaardigd dat eiseres en/of haar echtgenoot hebben beschikt over een niet aangegeven bron van inkomen. Verweerder heeft aan beide echtgenoten de helft van deze inkomsten toegerekend. Hiertegen heeft eiseres geen beroepsgronden ingebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd het vermoeden dat zij heeft beschikt over een niet in de aangiften 2009 tot en met 2011 vermelde bron van inkomen te ontzenuwen, aangezien eiseres geen geloofwaardige verklaringen heeft gegeven voor de herkomst van de gelden. De rechtbank hecht in deze geen geloof aan de achteraf opgestelde verklaringen van derden, temeer daar deze niet worden ondersteund met objectief bewijs in de vorm van stukken, zoals schriftelijke schenkings- of leningsovereenkomsten, hetgeen gelet op de hoogte van de bedragen verwacht mag worden. Ook hadden de contanten bij de Belastingdienst bekend moeten zijn middels aangiften Box-3 vermogen, schenkbelasting en/of aangifteformulieren liquide middelen, hetgeen niet het geval is.
Conclusie vereiste aangiften 2009 en 2010
31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat de contante uitgaven niet anders verklaard kunnen worden dan uit een bron van inkomen die niet in de aangiften is vermeld. Het niet aangeven van de inkomsten die tegenover de uitgaven staan heeft ertoe geleid dat zowel een absoluut als een relatief aanzienlijk bedrag aan belasting en premies niet is geheven. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres bij het doen van de aangiften naar een inkomen van nihil en het daarin achterwege laten van de inkomsten, zich bewust moet zijn geweest van dit gebrek en van de gevolgen daarvan voor de belastingheffing, namelijk dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting en premies niet zou worden geheven. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres over 2009 en 2010 niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
Correcties 2009 en 2010
32. Nu eiseres de vereiste aangiften over de jaren 2009 en 2010 niet heeft gedaan, leidt dit ertoe dat eiseres met betrekking tot de aanslagen over die jaren de verzwaarde bewijslast draagt. Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. [9] In dat kader rust op verweerder de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. [10]
33. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de correcties 2009 en 2010 voldoende onderbouwd aan de hand van de onderzoeksbevindingen van de FIOD en daarmee doorstaan deze de redelijkheidstoets. De stelling dat de in aanmerking genomen inkomsten niet noodzakelijkerwijze in hetzelfde jaar verdiend hoeven te zijn als waarin de betreffende uitgaven zijn gedaan is in beginsel juist, echter de rechtbank acht de aanname van verweerder dat de inkomsten in het jaar van de uitgaven in aanmerking moeten worden genomen voldoende redelijk in het licht van het feit dat eiseres niets, althans onvoldoende, naar voren heeft gebracht dat kan wijzen op een opgebouwd vermogen in enig jaar dat voor het doen van uitgaven in andere jaren kan zijn aangewend. Het is dus aan eiseres om overtuigend aan te tonen dat de correcties geen stand houden.
34. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet geslaagd in de op haar rustende verzwaarde bewijslast. De door eiseres gegeven verklaringen voor een deel van de uitgaven, alsmede voor de herkomst van de gelden, volstaan niet om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de in geschil zijnde aanslagen over de jaren 2009 en 2010 onjuist zijn. Ook heeft eiseres niet overtuigend aangetoond dat een deel van de correcties in andere jaren in aanmerking moet worden genomen. De correcties houden dus stand.
Correctie 2011 en interne compensatie
35. Zoals hiervoor in 30. is overwogen heeft ook ten aanzien van het jaar 2011 te gelden dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bron van inkomen die niet in de aangifte is vermeld. Echter, omdat voor wat betreft 2011 de gewone bewijslastverdeling geldt, brengt dit mee dat verweerder ook de hoogte van de door hem voorgestane correctie van € 76.931 voldoende aannemelijk dient te maken.
36. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd voor zover het betreft uitgaven gedaan in 2011 waarvan de heer [persoon 9] van de [winkel] te Düsseldorf heeft verklaard zeker te weten dat die uitgaven niet door eiseres zijn gedaan, maar door haar vriendinnen. Blijkens de verklaring van de heer [persoon 9] van 10 oktober 2014 gaat het om een bedrag van € 12.455 aan uitgaven. Voor het overige geldt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder hierin wel is geslaagd, nu de correcties zijn onderbouwd aan de hand van de bevindingen van de FIOD. De door eiseres gegeven verklaringen over de herkomst van de gelden brengen hierin geen verandering, om redenen als hiervoor onder 30. weergegeven. Dat de inkomsten in het jaar van de uitgaven in aanmerking moeten worden genomen acht de rechtbank gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd voldoende aannemelijk. De uitgaven zijn verspreid over het jaar gedaan, gelet op de data van de aankoopbonnen. Bovendien heeft eiseres niets, althans onvoldoende naar voren gebracht dat kan wijzen op een opgebouwd vermogen in enig jaar dat voor het doen van uitgaven in andere jaren kan zijn aangewend.
37. Voor het geval een correctie (deels) dient te vervallen heeft verweerder zich beroepen op interne compensatie. Voor 2011 gaat het om € 12.000 voor de kosten van levensonderhoud en € 11.000 als bijdrage voor de aanschaf van een auto voor de dochter van eiseres. Totaal dus € 23.000. Eiseres bestrijdt de bedragen op zichzelf niet, maar is van mening dat interne compensatie afstuit op het door verweerder in rechte te beschermen opgewekte vertrouwen dat geen andere correcties aan de orde zijn dan die als genoemd door de FIOD.
38. De rechtbank overweegt dat verweerder in principe het recht op interne compensatie toekomt, waarbij als voorwaarde geldt dat verweerder binnen het bedrag van de aanslag moet blijven. Die aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen van werk en woning van eiseres van € 83.285. Aangezien het totaalbedrag waarmee verweerder zijn beroep op interne compensatie onderbouwd heeft (€ 23.000) groter is dan het bedrag waarmee de correctie 2011 moet worden verminderd (€ 12.455), wordt binnen het bedrag van de aanslag gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van eiseres dat verweerder zijn recht op interne compensatie heeft prijsgegeven onvoldoende gemotiveerd, laat staan dat die stelling door eiseres aannemelijk is gemaakt. Interne compensatie is dus mogelijk. Dit leidt tot de conclusie dat de over 2011 opgelegde aanslag niet te hoog is.
Conclusie
39. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Heffingsrente
40. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Eiseres heeft hiertegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd. De beroepen zijn ook in zoverre ongegrond.
Schadevergoeding en vergoeding van werkelijke proceskosten
41. Eiseres verzoekt om vergoeding van de beweerdelijk door haar geleden schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van verweerder, en om vergoeding van de werkelijke proceskosten. Nu eiseres haar stellingen ter zake niet of onvoldoende heeft onderbouwd, wijst de rechtbank de verzoeken van eiseres af.
42. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en
mr. L.Y. Gramsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

2.Vergelijk Hoge Raad, 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:359, r.o. 3.2.
3.Vergelijk Hoge Raad 28 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AX2688, en Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675.
4.Vergelijk Hoge Raad 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY2665.
5.Vergelijk Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
6.Vergelijk Hoge Raad 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE3220.
7.Vergelijk Hoge Raad 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0663
8.Vergelijk Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:970
9.Vergelijk Hoge Raad 29 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8552.
10.Vergelijk Hoge Raad 27 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0401.